Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Te eten van den Boom des levens.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Te eten van den Boom des levens.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de gemeenten zegt. Die overwint, ik zal hem geven te eten van. den boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is. Openbaring 2 ; 7.

Van de zeven heilige beloften, die den overwinnaar in den strijd voor God en zijn Christus prikkelen, aansporen en bezielen moeten, is de eerste, dat wie overwint weer eten zal van den Boom des Levens.

Het was dat eten van den Boom des levens, waardoor onze breuke met het Paradijs voldongen werd.

Al is toch de taal, die ons in . Genesis over die breuke met het Paradijs bericht, nog zoo geheimzinnig, overduidelijk staat het er toch, dat na 's menschen breuke met zijn God, de breuke met zijn Paradijs niet uit kon blijven. En dit daarom niet kon, omdat wie in het Paradijs bleef, nemen kon van den Boom des Levens, en omdat de enkele gedachte, om een van God afgevallen wezen te doen eten van den Boom des Levens, gruwelijk en monsterachtig ware geweest.

Om dien gruwel te voorkomen, moet de tegen zijn God in opstand gekomen mensch onverwijld uit den Hof van Eden verwijderd worden, en een heirwacht van hemejsche Cherubijnen stelt zich onmiddellijk daarop tusschen hen en dit voor hen verloren paradijs. Cherubijnen, die de lieflijkheid van hun hemelsche verschijning naar binnen, naar den kant van het paradijs, keeren, en naar de aarde met den vloek beladen, en naar den mensch die den vloek over haar bracht, hun vlammend, afschrikwekkend glinsteren en flikkeren toewenden. Dezelfde engelen, die anders aan Gods menschdom het heil toebedienen, staan hier tusschen den mensch en het eeuwige leven. Ze sluiten het paradijs en daarmee den ingang van Gods zaligen hemel van hem af. Hier is alzoo het uitgangspunt van al de ellende, die den zondaar najoeg.

We gevoelen de ellende, omdat we heugenis van het Paradijs hebben. Het is het heimwee naar dat verbeurde en verloren Paradijs, dat ons in allen vorm door de ziel schrijnt. Hoe machtiger dat heimwee naar het ons ontgane paradijs in onze ziel op waakt, hoe dieper de vlijm der ellende ons in de ziel dringt. Vandaar dat het lijden der heiligen hen zooveel dieper ontroerde, dan de „lieden die van de wereld zijn", dat de profeten Gods er nog zooveel heftiger door werden aangegrepen, dan de gewone aanbidders van zijn heiligen Naam, en, vooral, dat niemand dieper onder dit lijden bezweken is, dan de Zoon des menschen, toen zijn ziel in Gethsémané bedroefd werd tot den dood toe, hij die alleen onder allen het volle, klare bewustzijn van dat Paradijs in zijn hart droeg.

En het is het eerste, wat de verhoogde Koning van het Godsrijk, op Pathmos aan zijn getrouwen toeroept, dat voor hem die overwint, die breuke met het paradijs zal worden te niet gedaan; dat dezelfde Cherubijnen, die Adam en Eva uit het paradijs verjoegen en afweerden, er zijn gezaligden weer heen zullen leiden, en dat hun het recht en de macht zal worden teruggeschonken, om weer te eten van den Boom des Levens. Die ooren heeft die hoore, wat de Geest tot de Kerke Gods zegt: „Die overwint, ik zal hem geven te eten van den Boom des levens, die in het midden van het Paradijs Gods is.”

Dat is dus het eerste, het heerlijkste wat aan hen die in Christus sterven wordt toegevoegd. Hier is de grondtoon van het heil, dat hun is toebeschikt. Wat verloren was, keert terug. Het Paradijs huns Gods wordt hun teruggeschonken.

Een nieuw goed te ontvangen, is minder dan een goed dat te loor ging u terug te zien geschonken.

Denk slechts aan Jezus' roerende gelijkenissen van het verloren schaap, en van den verloren penning.

Als de verloren penning terug wordt gevonden, roept zij die den penning verloor, zegt Jezus, haar geburen te zamen, om vroolijk met haar te zijn. Als ket verloren schaap weer is opgespoord, legt de trouwe herder het op zijn schouder, verblijd zijnde, en thuis komende roept hij de vrienden en geburen te zamen, zeggende tot hen : Weest blijde met mij, want ik heb mijn schaap gevonden dat verloren was. En als de verloren Zoon is teruggevonden, roept de gelukkige vader in zijn jubel uit: Men behoorde dan vroolijk en blijde te zijn, want deze mijn Zoon was dood en is weder levend geworden. In aansluiting hieraan is heel Jezus' optreden een zoeken van het afgedrevene, een terugvinden van wat verloren was.

En in dat verband is ook zijn eerste belofte, zijn eerste toezegging aan zijn heiligen, dat wie overwint niet in een hem vreemden gelukstaat wordt overgezet, maar dat het heimwee in zijn hart eeuwige voldoening erlangt en dat hij terugtrekt in het eens verloren paradijs.

In datzelfde Paradijs van zijn God, waaruit eens de engelen Gods hem verdreven, wordt hij, na overwonnen te hebben, wear binnengeleid. Binnengeleid tot in het centrum, tot midden in den hof, tot daar waar het middenpunt van alle Paradijsheerlijkheid is. tot vl^k bij den Boom des Levens, opdat hij ervan ete, en leve in eeuwigheid.

De blik van wie sterft, wordt alzoo niet gericht op een vreemde, hem raadselachtige, hem niet toesprekende toekomst, maar op het verleden, op wat hem ontging, op wat hij verloor en verzondigde.

Jezus roept ons in ons sterven naar den rijkdom van Gods almachtige goedertierenheid in onze schepping terug.

Onze staat van zonde en ellende wordt een tusschenbedrijf, maar daarachter is God, en is zijn almachtigheid, en zijn wondere schepping, toen de kinderen Gods juichten en de morgensterren vroolijk zongen. Toen God den mensch naar zijn beeld schiep, rein, heilig en heerlijk, en toen God voor den naar zijn beeld geschapen mensch het paradijs bereid had, gedoopt in een weelde van zaligheid, waarvan de heugenis in het heimwee van ons hart voortleeft, en waarin de goedheid Gods zich zelf verheerlijkt had.

Nu was dat alles weg. Voor ons besef was het teniet gedaan. Het was, of het niet meer bestond. En alsof er nieuw voor ons gebouwd moest worden, zou er ooit weer een woonstede zijn, om met vreugde des harten te bewonen.

Maar zoo verstaat Jezus het niet.

Neen, en driewerf neen, roept hij ons heiligen toe. Dat Paradijs is niet weg, het was alleen maar verloren. En dat verlorene keert terug Dat verlorene heb ik voor u teruggevonden, gelijk God het voor u be waard heeft

En dat juist zal uw eeuwige vreugde zoo rijk, zoo overvloedig, zoo overstelpend maken, dat ge na uw sterven uw vrienden en geburen in de zalen des eeuwigen lichts te zamen zult roepen, zeggende, weest blijde met mij, want dit mijn Paradijs was verloren, en dat Paradijs is terug gevonden. God had het voor mij bewaard.

De Boom des levens in dat Paradijs moet daarom een mysterie blijven, omdat hij een zoo bloeiende vrucht: de kracht des eeuwigen levens verbergt.

Iets kan men daarvan verstaan, als men inziet, hoe de verborgen kracht der ziel te gereeder en te ongestoorder uitkomt en doorwerkt, hoe meer het lichaam volvaardig der ziel ten dienste is, en in niets haar weerstaat of belemmert. En zoo is het denkbaar dat de vrucht van den Boom des Levens in staat was, zulk een volkomen gesteldheid aan het lichaam te geven, dat het alle eigen drang verloor, en geheel voertuig der ziel werd.

Geestelijke kracht kan op zich zelf in geen plant, zelfs in geen verkoren plant van het Paradijs schuilen. Rechtstreeks werkt wat zelf stof is, alleen op stof, en alzoo op ons Uchaam. Doch juist daardoor kan de verhouding, waarin het lichaam tot de ziel staat, beheerscht worden. Het lichaam kan de ziel ophouden, tegenwerken, storen, maar het kan ook, mits het volkomen harmonisch werke, de ziel dienen. in alles haar dienen, en ter wille zijn. Ten slotte niets dan haar harmonisch instrument. En de wondere kracht om dit te verwezenlijken kan door God in de vrucht van den boom des levens zijn gelegd.

Het wordt dan tevens duidelijk, hoe de mensch na zijn val nog van den Boom des Levens had kunnen eten, maar hoe dan juist zijn lichaam een in alles tot dienst bereid instrument van zijn booze ziel zou geworden zijn. Hoe hierin de gruwel, het monsterachtige bestond, dat moest worden afgewend. En hoe daarom in den staat van zonde elke toegang tot den Boom des Levens moest worden afgewend.

Maar al geeft dit licht, er blijft altoos een mysterie over. De wezenlijke aard en werking van den Boom des Levens blijft ons een geheim.

Een mysterie evenzoo het verkeeren in het Paradijs terstond na ons sterven.

Op zich zelf toeft het rijk der heerlijkheid om uittebreken, tot Jezus wederkomt. Dan eerst komt de nieuwe hemel wanneer de nieuwe aarde komen zal.

En toch hooren we Jezus van zijn Kruis aan zijn medekruisehng toeroepen : Heden zult ge met mij in het Paradijs zijn. Iets wat te meer klemt, omdat Jezus van den Olijfberg lichamelijk is opgevaren, en alzoo ook nu nog in zijn ver heer lijkt lichaam bij God is.

Toch zegt Jezus, dat hij nog voor zijn opstanding, en alzoo onlichamelijk, in zijn afgescheide ziel in het Paradijs zou zijn. En zoo ook de man, die in zijn sterven op Golgotha zalig werd gesprolïien.

Al is het dus volkomen klaar, dat onze dooden, de in Jezus sterven, eerst in de opstanding met hun lichaam zullen gekleed worden, toch zijn ze nu reeds in het Paradijs, en hebben ze in dat Paradijs reeds genieting.

En vraagt men nu, of dat „eten van den Boom des Levens" toch niet eerst daarna komt, dan zou het spotten met alle werkelijkheid zijn, dit ook maar te betwijfelen.

En toch heeft deze heerlijke belofte van Jezus ook voor hen reeds beteekenis.

Of verstaat ge het niet, hoe wie hier op aarde al den strijd van het vleesch gekend heeft, en nu eindelijk, eindelijk, van het lichaam dezes doods bevrijd is,

schier met angste het oogenblik tegemoet zou zien, dat die kluistering van het hchaam straks terugkeerde, en den terugkeer in het hchaam schier zou afbidden.

Welnu, daarom troost ook deze heerlijke belofte hem.

Die terugkeer in het Hchaam zal nooit weer beklemming voor de ziel kunnen brengen. Immers, ge zult eten van den Boom des Levens. En die vrucht van den Boom des Levens zal u ten waarborg zijn, dat het hchaam dat ge terug erlangt, nooit anders dan in volkomen harmonie vaardig en willig instrument zal zijn, om eeuwiglijk met ziel en lichaam beide uw Vader die in de hemelen is, te verheerlijken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 mei 1900

De Heraut | 2 Pagina's

Te eten van den Boom des levens.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 mei 1900

De Heraut | 2 Pagina's