Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„het manna dat derborgen is.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„het manna dat derborgen is.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die ooren heeft, die hoore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Die overwint, ik zal hem geven te eten van het Mánna, dat verborgen is, en ik zal hem geven eenen witten keursteen, en op den keursteen eenen nieuwen naam geschreven, welken niemand kent, dan die hem ontvangt. Openb 2:17,

Ook „het verborgen Manna" wordt toegezegd, niet in dit, maar in het toekomende leven. Ook dit „verborgen Manna" ontvangt wie in Christus zijn Middelaar vond, eerst na den dood.

Dat bleek zoo bij het eten van den Boom des Levens. Dat kon niet anders bij het „niet beschadigd worden door den tweeden Dood'. Dat was even duidelijk bij den witten Keursteen. En geheel dat zelfde nu geldt ook van het Manna dat verborgen is. Ook hier toch staat, dat alleen hij, die overwon, dat Manna van Christus ontvangen zalj en natuurlijk zal dat: Hij die overwint eerst dan ook op u van toepassing zijn, als de laatste strijd gesl: reden is en de kroon des levens u door den rechtvaar digen rechter wordt gereikt.

Van alle vergeestelijking dezer belofte moet' dus worden afgezien. Wel noemt Jezus zich zêlven: „het ware Brood dat uit den hemel is nedergedaald", en kan deswege aan het Manna in de woestijn zekere heen wij zing op Christus niet ontzegd worden, en ook het Avondmaal met ons tekstwoord in verband worden gebracht. Maar toch, het „verborgen Manna" is hier niet Christus, want de Christus zelf zegt omgekeerd, dat hij het zal uitdeelen. Bovendien behoefde dat niet toegezegd of beloofd te worden. Dat de Verlosten daarboven in-en uitwendig genieten, spreekt van zelf. Dat zou niemand zich zelfs anders kunnen denken. Daar zou geen bijzondere belofte in liggen. En ook, in den Hemel is Christus in geen geval een verborgen Manna. Hij schittert er in heerlijkheid.

Al staat het 200 geestelijk uitgelegd in onzeKantteekeningen, toch kan het de ware zin van het woord niet zijn, gelijk, over het geheel genomen, onze anders zoo uitnemende Kantteekenaren, bij de Openbaring van Johannes een wijze van verklaring volgden, die bij dieper onderzoek niet bevradigt.

Op Pathmos liet de verheerlijkte Christus zelf voor ons een licht opgaan over de strijdende en de triomfeerende kerk. Het lijden en de worsteling hier, en daarna de zegepraal. Maar die strijd en die zegepraal slaan hier niet in de eerste plaats op den enkelen geloovige, en niet in hoofdzaak op zijn persoonlijk lijden, en doelen niet op zijn toestand vlak na den dood. Ook dat alles is er wel ingeweven, maar het is niet de eigenlijke stofFe van de hier door Christus gegeven openbaring.

Die eigenlijke openbaring ziet op de kerk in haar geheel, op liaar lotgevallen, op haar worsteling in den loop der eeuw, tot eens de laatste worsteling komt. En de triomf die ons geteekend wordt gaat in, niet vlak na uw dood, maar met en na het laatste oordeel, als het nieuw Jerusalem uit den hemel zal nederdalen en het Rijk der heerlijkheid begint.

Al wat hier van wie in Jezus sterven gezegd wordt, slaat dus niet op den tusschenstaat, waarin ze na hun sterven nog alleen ziellijk bestaan, maar op hun toestand na de wederopstanding des vleesches, als ze weer ziel en lichaam zullen zijn, en dat lichaam verheerlijkt.

En voor dien nieuwen toestand ontvangen ze hier van Jezus nu ook deze belofte, dat Hij hun geven zal te eten van het Mamia dat verborgen is.

Dit wijst terug op Israël en op Christus in de woestijn.

Gansch wonderbaar was Israels toestand in de zandwoestijn. Er was stuiting van het vernielingsproces, dat anders alle kleed en alle schoeisel doet slijten. En ook er was een instandhouding van het lichamelijk aanzijn buiten de gewone spijze om. Het: „in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten" viel hier weg. God spijsde zijn volk met Manna. Iets wat niet geestelijk, maar lichamelijk bedoeld is. Ze aten het Manna en leefden.

Veertien eeuwen later werd Christus in de woestijn van Satan verzocht, ook op het punt van de spijze. Hij at niet veertig dagen en veertig nachten. En toen daalde voor Christus geen zichtbaar Manna uit' den hemel neder, gelijk voor Israël. God hield Christus lichaam in stand op wondere, verborgen, onzichtbare wijze. En toen Satan tenslotte van die afwezigheid van alle zichtbare spijs partij trok, om Christus te verzoeken, en hem opriep om van steenen brood te maken, zei Jezus dat hier de sleutel tot het geheimnis lag in dezen regel, dat ons lichamelijk leven, om in stand te blijven, niet in volstrekten zin van het brood afhankelijk is, want dat God machtig is zijn woord te doen uitgaan, en enkel door dat woord ons lichamelijk leven voor ondergang en v^rwelking te behoeden.

Van tweeërlei meldde dus de historie.

Vooreerst van het zichtbare Manna, dat Israël in de woestijn in stand hield; en ten tweede van het niet zichtbare, maar verborgen Manna, waarmede de Vader Christus in de woestijn het lichaam voedde.

Nu lag het diepste mysterie niet in dit zicht bare Manna, want „uwe vaderen", zeide Jezus, „hebben van dat zichtbare Manna gegeten, en zijn gestorven". Hij zelf daarentegen het verborgen Manna, en leeft, naar lichaam, eeuwiglijk.

Door dat verborgen Manna werd hij in stand gehouden die veertig dagen en veertig nachten in de woestijn. Door dat verborgen Manna leefde hij de veertig dagen na zijn opstanding, tot aan zijn hemelvaart. Door dat verborgen Manna leeft hij sinds al die eeuwen in zijn verheerlijkt lichaam aan de Rechterhand des Vaders.

En nu zegt Jezus hier aan zijn Verlosten, die overwinnen, toe, dat ook zij eens niet alleen hun lichaam terug erlangen „gelijk aan zijn verheerlijkt lichaam" (Phil. 3:21); maar ook, dat ze in dat verheerlijkte lichaam in stand zullen blijven, niet door brood, en ook niet door een zichtbaar Manna, als Israël, dat weer gestorven is, maar door datzelfde verborgen Manna, waardoor hijzelf leeft bij den Vader.

Het is in alle deze beloften het gedurig refrein, dat gelijk Christus, zoo ook zijn Verlosten, die overwonnen, zullen zijn. Zij zullen met Hem zitten in zijn troon, gelijk Hij met zijn Vader gezeten is in zijn Troon. En zoo ook, ze zullen in stand blijven, lichamelijk in stand blijven, door het verborgen Manna, gelijk Hijzelf door dit verborgen Manna in stand bleef en blijft, eerst in de woestijn, en LU aan de Rechterhand des Vaders.

In het Paradijs was het een instand blijven van het lichaam zonder arbeid en moeite, want het Paradijs zelf bood alle vrucht. Op deze aarde onder den vloek werd het: brood eten in het zweet zijns aanschijns. Maar daar in het Rijk der heiligheid gaat niet alleen die straf en die vloek weg, zoodat er van geen arbeid in het zweet des aanschijns meer sprake is, maar, meer nog, zal het daar een overvloed zijn nóg rijker, nóg weelderiger, nóg heerlijker, dan het in het Paradijs eens was. God zelf zal de zijnen in stand houden, geestelijk door zijn Geest, en lichamelijk door het verborgen Manna.

Het is dezelfde gedachte die de heilige apostel aldus uitsprak: De spijzen zijn voor de buik en de buik is voor de spijzen, maar God zal beide deze en die te niet doen. (i Cor. 6:13).

Alleen, wat Paulus slechts bij manier van ont kenning uitdrukt, zeggende dat dan ook de gewone voeding die hier geldt, door de spijze en door de buik, dan niet alzoo zal plaats hebben, drukt Jezus op Pathmos in stelligen zin uit. De aardsche instandhouding van het lichaam valt dan niet alleen weg, maar er komt een hemelsche instandhouding van het lichaam voor in de plaats, en die hemelsche instandhouding grijpt niet plaats door een Manna als in de woestijn, doch door een Manna, dat niet gelijk toen, zichtbaar, en tastbaar is, maar dat onzichtbaar en verborgen zal wezen.

Voor wie zich op aaide in weelde en overvloed baadt, springt nu de heerlijkheid van deze vertroostiog zeer stellig minder in het oog.

Maar wie de zorge, de moeite en den strijd kent, die voor de millioenen en nogmaals millioenen menschenkinderen de vraag der voeding van zich en zijn gezin eiken dag en soms nog in nachtelijken kommer oplevert, die herkent ook hier den Christus Comolator, die wonderbaar en als met verborgen Maima de vijfduizend spijzigde, en telkens toont zoo diep de zorgen en den komm«r des levens te verstaan.

Wie dit alles geestelijk duiden wil, strijkt een geheele bladzijde van de ontfermingen van Christus weg, vergeet - wat hij van den rijken man en den armen Lazarus sprak, en ziet voorbij de geestelijke beteekenis, die ook in de broodzorge als straf om der zonde wil ligt. Hij ziet in Jezus een Verlosser voor de ziel, maar geen volkomen Verlosser, niet ook een Redder uit kommer en nood.

Daarentegen, wie rekent met de nijpende zorgen waaronder het overgroote deel dermenschheid gebukt gaat, rekent met de levenskracht en levenstijd, die enkel voor de bereiding van brood en spijs alom teloor gaat, en ook rekening houdt met de eindelooze ziekten en kwalen, die uit gebrekkige, verkeerde of overdadige voeding van het • bloed opkomen, die voelt en tast, hoe de instandhouding van het lichaam 's menschen kracht verteert, zijn hart benauwt en oorzaak is van eindeloozen kommer.

Van het lichaam af en eindelijk alleen ziel te zijn, schijnt dan uitkomst; en daaruit verklaart het zich, dat de terugerlanging van het lichaam, dat de wederopstanding des vleesches bij de meesten niet meetelt, hen niet boeit en bekoort, en dat ze er vrede mee zouden nemen zoo die uit bleef.

Toch is niet alzoo de weg des Heeren.

Als ge sterft en het moede lichaam aflegt, weet ge dat ge eeuwiglijk een verheerlijkt lichaam terugerlangt. Dit is Gods ordinantie. Hij schiep u als mensch. En dien mensch heeft God gewild als een wezen uit ziel en lichaam beide bestaande. En daarom moet u het lichaam terugkomen.

En om bij die verwachting nu alle denkbeeld van vreeze uit te sluiten, alsof met dat lichaam nog iets van den ouden nood, en den ouden kommer zou terugkeeren, en integendeel u de stellige zekerheid te geven, dat het alsdan ook in uw nieuwe lichamelijke gestalte enkel zaligheid, eeuwige heerlijkheid, eindelooze vreugde en storelooze genieting zal wezen, ddarom gaf Jezus aan zijn volk ook deze alle bekommernis uitbannende belofte: Dat hij zelf dan ons verheerlijkt lichaam in stand zal houden, niet door brood en niet door spijze, zelfs niet door een Manna als Israël in de woestijn at, maar door een verborgen Manna, waarin de almacht Gods zich zal verheerlijken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juni 1900

De Heraut | 4 Pagina's

„het manna dat derborgen is.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juni 1900

De Heraut | 4 Pagina's