Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Is onze kennis van de waarheid gelijk aan die waarheid zelve?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is onze kennis van de waarheid gelijk aan die waarheid zelve?

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Het verwijt, dat we op ons standpunt in scepticisme vervallen, is niet juist. Scepticisme is wanhoop. Het is de vertwijfeling, of er waarheid te vinden is; en wel is ons dikwijls verweten, dat we onze overtuiging te apodictisch uitspraken, maar nog nimmer, dat we of geen overtuiging hadden, of aan de mogelijkheid om tot vaste overtui ging te komen, twijfelden.

Daar loopt dan ook het verschil niet over.

Ons verschil loopt over de vraag, of wij even groot zijn als de waarheid. Of wij alzoo de waarheid zóó kennen kunnen, dat onze persoonlijke kennis haar geheel dekt. Of de omvang en diepte van onze kennis der waarheid gelijk is aan den omvang en de diepte der waarheid zelve. Dan wel, of de waarheid het perk van ons persoonlijk vermogen te boven gaat, zoodat onze kennis van de waarheid altoos andere zijden der waarheid overlaat, die wij niet te gelijk omvatten, kunnen.

We bespreken dit gewichtig punt, zonder arch of nijd. Zelve zijn we overtuigd van het zeer ernstig belang, dat bij het vraagstuk van de absolute kennis der absolute waarheid op het spel staat. En het schijnt ons van het hoogste belang, dat hieromtrent én kerkelijk én wetenschappelijk geen misverstand rijze.

Iets voor waar te houden, en te gelijk betwijfelen of het nu wel waar is, kan en mag niet. Dan gaat de zekerheid der overtuiging te loor. We hebben dan ook nooit gezegd, dat wij de Gereformeerde belijdenis en de Gereformeerde beginselen slechts voor een vorm van voorstelling aanzagen, zoodat de Luthersche of Methodistische voorstelling even goed waar kon zijn. Neen, omgekeerd, steeds is door ons beleden, dat de Gereformeerde voorstelling de hoogste en de zuiverste is die we kennen. Deswege moeten we aldus belijden; en zou het ons onmogelijk en ongeoorloofd zijn, anders te belijden.

Daaruit volgt dan tevens, dat we datgene wat regelrecht tegen onze belijdenis overslaat, verwerpen als onwaarheid. In dien zin kan ja en neen niet tegelijk waar zijn.

Neen, het verschil dat zich hier voordoet, geldt alleen de vraag, in hoeverre het subjectieve element, dat bij alle kennis aan de orde komt, een absoluut resultaat toelaat.

Het subjectieve element komt uit ons ik. Wij kennen, wij weten, wij hebben een overtuiging. Het persoonlijk element is er dus niet van af te scheiden. En nu is de vraag: is dat persoonlijke in ons zoo aangelegd, dat het in ieder persoon, in elke omgeving, en in elke eeuw gelijk en eender is.' Is het in ieders bewustzijn eenzelfde, altoos evengroote, en even heldere spiegel, waarin het beeld der waarheid wordt opgevangen?

Ware dit zoo, dan zou elks persoonlijke kennis absoluut en in allen eender zijn. Het volle beeld der waarheid zou zich dan in elks bewustzijn volkomen klaar en helder afspiegelen.

Intusschen behoeft het weinig nadenken, om in te zien, dat dit niet zoo is.

We bespeuren dit in onzen eigen persoon. Of wat verschil niet tusschen onze voorstelling der dingen, toen we als knapen speelden, en nu we tot mannen zijn opgegroeid ! Hoe heel anders en beter is nu ons inzicht niet! En toch, hoe waren we als knapen niet veel vaster van ons weten overtuigd, en hoe is er niet juist op later leeftijd veel meer bescheidenheid in ons weten gekomen.

We bespeuren dit in ons gezin. Of stuiten we er niet telkens op, dat het ééne lid van ons gezin een anderen indruk van dezelfde zaak kreeg, dan het andere, zonder dat iemands oprechtheid in twijfel kan worden getrokken?

Breeder nog meet zich dat verschil uit, zoo we met „vreemden" te doen krijgen, die anders opgevoed, aan andere denkbeelden gewend, en zich anders uitdrukkende, soms elke gemeenschap met ons schijnen te missen.

Is dit reeds zoo in hetzelfde land, hoe veel verder wijken dan de voorstellingen niet van elkander af, zoo we rekening houden met de denkbeelden en zienswijzen en overtuigingen, die buiten onze grenzen gekoesterd worden. Reeds in Westersch Europa is dat verschil soms zóó groot, dat men zich niet in anderer volken voorstelling in kan denken. Maar nog veel grooter wordt dit, zoo men dit? elfde toepast op de volken van Azië en Afrika.

En daarbij komt dan nog het haast nog grooter verschil, zoo men in de historie teruggaat, en uit authentieke studiën, zooals brieven enz., nagaat wat in vroeger eeuwen gezonnen en gepeinsd is.

Nu laten we de oorz^lak van deze verschillen, voorzoover ze in de zonde ligt, een oogenblik ter zijde. Doch ook al doen we dit, dan blijft toch nog genoeg over, waarvan erkend moet worden, dat het opkomt it het verschil van persoonlijken aanleg, van perioden in ons leven, van perioden n de historie, en van nationale of rasverschillen.

Hier hebben we dus te doen met verchillen, die opkomen uit natuurlijke, gegeens. Het is door God alzoo verordend, dat e in ons eigen leven verschillende perioden oorloopen. Het is door God aldus verorend, dat de menschheid een historie doorandelt. En ook, het is door God aldus ver­ M M d a d as! ordend, dat volk en volk, dat ras en ras in aanleg en neiging en vatbaarheid verschillen zou. Of is het te loochenen, dat het menschelijk denken veel scherper bij de Grieken ontwikkeld was dan bij de Joden. Of ook nu nog, dat de mystieke neiging veel sterker is bij de Russen dan bij de Engelschen, en zelfs in ons eigen land bij de afstammelingen der Saksers dan bij de Friezen?

Het subjectieve, en nader het persoonlijk element, is dus niet allerwegen en te allen tijde eender, maar integendeel eindeloos uiteenloopend. En is dit zoo, hoe kan dan, ook al vangen allen het beeld der zelfde waarheid in hun bewustzijn op, de uitkomst bij allen eender zijn?

Dat verschil komt nog minder uit bij geringe ontwikkeling. Zoolang uw kinderen nog het eerste twaalftal jaren niet voleind hebben, kost het u geen moeite, de eenheid van inzicht in uw gezin te bewaren. Maar als de kinderen groot worden, splitst zich de plant van het ééne leven in een veelheid van stengels. Zoo nu is het ook met de volken. In den kinderlijken toestand is de stroom van het volksleven zonder veel moeite door éénzelfde bedding te leiden. En zoo verklaart het zich dan, dat in meer kinderlijken toestand de kerk in een geheel land één blijft. Volk en gezin leven dan één gemeenschappelijk leven. Het individueele sluimert nog.

Maar gaandeweg wordt de eenheid gebroken. Door rijper ontwikkeling komt de kracht van het individueele op. En dan ziet ge, hoe zich op elk gebied tegenstellingen in de overtuigingen vormen, die zich zelfs door het geweld van het zwaard niet duurzaam laten bedwingen, maar tot veelvormigheid van inzicht en tot een anders gevormd bewustzijn leiden. En hierbij geldt als regel, dat juist die volken zich het krachtigst ontwikkeld hebben, bij wie de splijting der overtuiging werd toegelaten, en dat daarentegen volken, bij wie deze splijting onderdrukt is, zijn gaan kwijnen en zijn ingezonken.

Dit is gezegd geheel buiten den factor der zonde.

Toch moet ook met dien factor worden gerekend. Zoowel in volstrekten als in betrekkelijken zin.

In volstrekten zin, in zooverre de verduistering door de zonde een nevel over het bewustzijn wierp, die belet de waarheid klaar te zien. Hield dat nu bij allen stand, zoo zou dat geen tegenstelling vormen. Maar die tegenstelling komt wel op, als God in zijn genade bij den één dit deksel, dat op zijn bewustzijn lag, wegneemt, en het blijft bij den ander op zijn bewustzijn drukken. Voor zoover nu deze tegenstelling in het spel komt, spreekt het van zelf, dat absoluut wat uit de verduistering der zonde komt, moet worden verworpen, en even absoluut hetgeen uit het licht^ komt moet worden beleden.

Maar nauwelijks is die tegenstelling tot haar recht gekomen, of ook hier komt het betrekkelijke aan de orde. Immers het geestelijke licht wordt niet aan allen, die God verlicht, in dezelfde mate noch op dezelfde wijze geschonken. Dit gaat zelfs bij de apostelen en profeten door. Paulus zag wat Johannes niet zag, en wat ze beiden zagen, zag de een anders dan de ander. Ge 'kunt niet zeggen: Ik heb aan Paulus genoeg, Johannes of Petrus of Jacobus heb ik niet noodig. Want ge gevoelt zeer wel, dat ge eerst door alle brieven saam te nemen, de volheid hebt. En dat verschil nu is nog veel sterker bij de gewone geloovigen. Ieder wedergeborene en bekeerde ontvangt wel verlichting, maar welk verschil niet in graad, klaarheid en omvang!

Al blijft dus vaststaan dat, zoodra de factor der zonde, en de daartegenover staande factor der verlichting in het spel komt, de tegensteUing in den grond absoluut is, en eischt dat de leugen verworpen, en de waarheid omhelsd worde, toch blijkt bij verdere uitspinning, dat ook hier het betrekkelijk verschil tusschen graad en wijze van verlichting nawerkt. Jesaja zag anders en klaarder dan Amos. Paulus zag anders en klaarder dan Jacobus. Calvijn zag anders en klaarder dan Luther. We hebben aan één Evangelie niet genoeg, maar hebben er vier ontvangen, die eerst in hun viertal ons het volle beeld van den Christus geven. En zoo ook kan men even goed zeggen, dat de ééne prediker anders en klaarder predikt dan de ander, en ook dat predikers, verschillend in aanleg en talent, elkander aanvullen. Maar dan ook sterker nog, dat onder de veelheid der geloovigen verschillende graden van klaarheid van inzicht worden aangetroffen, zonder dat ge daarom één enkel deel uit de Gemeente zoudt willen afsnijden.

Is er nu voor alle schakeering in tijden, volken en personen een absolute waarheid van ^w«/afovertuiging, maar betrekkelijk verschil bij het in zich opnemen en uitspreken daarvan; en evenzoo voor alle tijden en plaatsen een absolute tegenstelling tusschen de verduistering der zonde en de vrucht der verlichting, maar tevens een betrekkelijk verschil, dat ontstaat uit verschil in graad van verlichting; zoo moet hieraan nog dit derde worden toegevoegd, dat deze twee soorten van betrekkelijk verschil niet los naast elkander loopen, maar zich dooreenmengen.

Met de Israëlieten in de woestijn handelt Mozes anders, dan Paulus met de heiligen die in zijn dagen in Rome waren. En dat niet alleen, omdat hun geestelijk inzicht in graad en klaarheid verschilde, maar ook omdat ze van een ander ras, van een ander volk, van ander historische ontwikkeling waren. De grondovertuiging is bij Mozes en Paulus één. Één ook de absolute tegenstelling tusschen leugen en waarheid. Maar de subjectieve opvatting der waarheid raagt een verschillend karakter.

Zegt men nu: „Goed, bepaal u dan tot de bsolute grondovertuiging, en ga niet verer dan die absolute tegenstelling tusschen

waarheid en leugen", dan weet men hoe dit telkens beproefd is. Nog de Réveil geeft er heugenis van. Men zou toen de „hoofdwaarheden der Reformatie" belijden, en verder niet. De hoofdwaarheden stonden vast en vereenigden; al het overige verdeelde. Een trek, een neiging, die we verstaan. Maar een methode die er al aanstonds toe leidde, om de hoofdwaarheid der uitverkiezing, voor onze vaderen „het hart der kerk", weg te laten, omdat de Remonstranten het hierin niet met ons eens waren.

Sterker nog. Eerst nam men onder die hoofdwaarheden nog „de onfeilbaarheid en het Goddelijk gezag der Heilige Schrift" op. Maar toen de critiek deze hoofd waarheid voor veler bewustzijn afbrak, liet men ook die, ter wille van den vrede, glippen. Zoo gaat het al voort. En de uitkomst kan geen andere zijn, dan dat men op die wijs allengs alles kwijt raakt of prijs geeft. En hier komt dan nog dit bij.

Ge moet, om te belijden, spreken. Voor dit spreken hebt ge woorden en uitdrukkingen noodig. En ook die woorden en uitdrukkingen zijn niet gemeen, maar nationaal en temporeel. De taal is bij het ééne volk anders dan bij het andere volk, en de taal verloopt met de eeuwen. Werd nu de taal gevormd buiten verband met het bewustzijn, dan ware dit niets. Maar dit is niet zoo. In de keuze en vorming van elk woord spreekt zich iets uit. En daarom is het volstrekt onmogelijk, zelfs de grondovertuigingen zóó uit te spreken, dat niet in het spreken zelf weer allerlei betrekkelijk verschil meespreekt. Rome, dat desniettemin absolute eenheid wil, heeft dan ook, zeer terecht op haar standpunt, de volkstaal teruggedrongen, en het Latijn tot de taal voor alle kerken, alom in deze wereld, gestempeld.

Het resultaat kan daarom geen ander zijn, dan dat de waarheid niet kan gekend noch beleden worden dan door subjectieve toeeigening, en dat deze subjectieve toeeigening geen absoluut eender karakter ^(7« dragen, maar op allerlei wijs en uit allerlei oorzaak verschilt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juni 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Is onze kennis van de waarheid gelijk aan die waarheid zelve?

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juni 1900

De Heraut | 4 Pagina's