Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„macht ober de heidenen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„macht ober de heidenen.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En die overwint, en die mijne werken tot het einde toe bewaart, ik zal hem macht geven over de heidenen Openb. 2 : 26.

Ook „de macht over de Heidenen", die Christus den overwinnaar toezegt, ziet niet op dit leven, maar op die heerlijke toekomst, als eens de eeuwigheid ingaat.

Het staat er, ter voorkoming van misverstand, zelfs opzettelijk bij : Hij die overwint, en mijne werken tot het einde toe bewaart. Immers „tot het einde toe" kan niet anders beduiden, dan „tot aan het einde van zijn leven'*, of „tot aan mijn wederkomst op de wolken", en sluit alzoo in elk geval den strijd in dit leven, den strijd die nog voortduurt, uit. Er is geen overwinnaar, of de worsteling moet ten einde toe doorworsteld, én beslist zijn. Dit sluit niet uit, dat de Kerk, dat de Christen-natiën, ook nu reeds, bij manier van voorspel op het slotbedrijf, ten deele macht over de Heidenen erlangen. Alle glans en glorie die in de eeuwigheid eens komt, zendt haar schijnsel reeds in leven vooruit.

De Christenen hebben ten deele macht over de Heidenen ontvangen, toen Keizer Constantijn de afgoden omwierp, en het Kruis in zijn paleis plantte. De kerk ontving ten deele macht over de heidenen, toen de volken van Noord-

en West-Europa tot Christus bekeerd werden. En ook nu oefenen de Christennatiën ten deele macht over de Heidenen uit in haar koloniale worsteling. Azië en Afrika zijn haar cijnsbaar geworden.

Doch dit alles is nog niet de macht over de Heidenen. Toen Constantijn het Heidendom overwon, sloop juist een deel van het heidensche wezen in Jezus kerk binnen. Het gekerstend Europa hulde heidensch wezen in Christelijke vormen. En ook thans zijn het niet de Christen-mogendheden die Azië en Afrika voor Christus wonnen, maar die in hun koloniën de Christen-kolonisten heidensch venijn doen indrinken; en heel haar staatkunde door hebzucht en heidensche machtsidéeën laten beheerschen.

In dat voorloopig spel mag uit dien hoofde de vervulling der belofte, die Jezus op Pathmos gaf, niet gezocht worden.

Ook deze belofte van Jezus, evenals alle overige beloften van Pathmos, ziet niet op het heden, maar op de eeuwigheid die komt, en op de heerlijkheid die eens zal doorbreken.

En met het oog op rf« toekomst nu wordt het ons door Jezus toegezegd: „Hem die overwint en tnijne werken (niet die der heidenen) bewaart ten einde toe, zal Ik macht geven over de heidenen en hij zal ze hoeden met een ijzeren scepter, zij zullen als pottenbakkersgerei vermorzeld worden, gelijk ook ik van mijn Vader ontvangen heb.”

In de kerk van Thyatire was de toestand verbijsterend. Een toestand als onder Achab en Izebel in Israël. Een groep van belijders, onder de leiding van een vrouw van invloed en van aanzien, voerde in Christus kerk den gruwel van Baal-Peor in. Onder vromen schijn den schandelijksten zinnedienst Het echte Heidensche wezen, uit de dagen toen Pinehas met zijn spies Zimri den hoereerder en Kosbi, de Mideanitische, doorstak, nu reeds, nog terwijl de apostelen leefden, in Christus kerk binnengedrongen. En zulks niet als schuilend kwaad, maar als openlijk aanbevolen stelsel, en in den Eeredienst zelven als een deel ervan opgenomen. Iets wat later zich onder Doopersche secten herhaald heeft, en in de kringen van het Mysticisme vaak nog persoonlijk nawerkt, maar van de Nicolaieten, in de tweede eeuw van g Christus kerk, het eerst naai de Manichaeën l oversloeg.

Ge verstaat het niet, en toch was het zoo, de gruwelijkste dienst van het yleesch gemengd in de vereering en aanbidding van Hem, die het aanzien van een vrouw om haar te begeeren, reeds overspel keurde in het hart.

Van twee kanten greep het heidensche wezen het wezen van de Christelijke religie aan. Van s buiten en van binnen. Van buiten door onder­ o drukking, vervolging en poging tot uitroeiing. En van binnen door vergiftiging met heidensche J zonde en zinnedienst.

De beul woedde in opdracht jvan het Heidendom met het zwaard. De vrouw, als draagster van het Heidensch gif, woelde met haar verlokselen. Altoos weer Achab die de profeten vermoordt, en Izebel die het volk verleidt tot zonde.

Het Heidensche wezen dat, gevoelende hoe het, zoo Christus triomfeert in den dood moet, al zijn macht en al zijn zinsbegoocheling aanwendt, om, kon het, het Christelijk wezen te vernietigen.

Hier, telkens, toestanden, alsof het Heidensche wezen het wint, en Christus ondergaat. En daarom Christus op Pathmos, bij het aangaan van den wedloop, het zijn kerken toeroepend: Mits g« volhardt en uzelve overwint, wacht u eens de volkomen triomf over het Heidensche wezen.

En ook hier vloeit de belofte voort uit de z gemeenschap mei Christus. Het is en blijft de grondtoon van het Hoogepriesterlijk gebed : „Ik u heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij mij h gegeven hebt." Zoo ze met mij lijden, opdat v ze met mij verheerlijkt worden. Zóóals de g Christus is, zoo zullen ook de zijnen zijn in zijn glorie.

Was hem als Messias in Psalm 2 toegezegd, dat hij de Heidenen hoeden zou met een ijzeren scepter en ze uiteen zou slaan, gelijk men een kruik stuk slaat, diezelfde belofte neemt Jezus thans over en past ze op de zijnen toe. Hier op aarde, zoolang ze als pelgrims hier verkeeren, bestendig gevaar van het Heidensche wezen, 200 om er door verdrukt, als om er door vergiftigd te worden; maar in de toekomst des Heeren ook in dit opzicht glorie voor verdrukking, heerlijkheid voor versmading. Ze zullen dan met Christus over het Heidensche wezen heersdien, en voelen dat het voor hun scepter wij kt, en als voor hun voeten vergruizeld wordt.

Alles stemt dus overeen, en de uitlegging laat geen twijfel over.

In Psalm 2 heet het, dat de heidenen woeden tegen Gods gezalfden koning, roepende: „Laat ons zijn banden verscheuren en zijn touwen van - ons werpen"; en het Besluit verhaalt van een toekomst, waarin Gods gezalfde koning het heidensche wezen voor zijn voeten zal verbrijzelen.

In de kerk van Thyatire sloop dat heidensche wezen door nnnendienst met zijn doode-g lijk gif binnen. Voor het woeden het woelen. z En ook nu prikkelt Jezus tot weerstand, door t gelijkluidende belofte aan al de zijnen te geven.

Indien ze volharden zal eens dat heidensche wezen teniet worden gedaan, en gelijk zij er Mu onder leden, zullen wie aan Jezus vasthouden, er din over zegepralen.

Voor die belofte voelt niets, wie aan het heidensche wezen nooit anders denkt, dan als er sprake is van Kaffers en Dajakkers, en zich vleit dat hij met een tiental gulden 's jaars voor de zending van alle verantwoordelijkheid van de heidenwereld af is.

Voor zoo ondiepe naturen en oppervlakkige vromen sprak Jezus op Pathmos niet. Wat Jezus op Pathmos zegt, is voor wie ooren heeft om te hooren wat de Geest tot de gemeenten zegt. Het zijn beloften voor zijn profeten, voor zijn innig geloovigen, voor zijn keurbende, voor wie onder gaat in den strijd, en in den strijd des Heeren de taak zijns levens vindt.

En dan staat het uiteraard geheel anders.

Dan is het heidensche wezen niet uit Europa weg en naar Azië en Afrika uitgebannen, maar nog in het gekerstend Europa zelf op allerlei manier het Christelijk wezen ondermijnend, bedreigend, verdrukkend, vergiftigend, en het toeleggend op zijn ondergang.

Al het roepen dat men het „Clericalisme" bestrijden wil, dat het „ClericaUsme" de vijand is, en dat de natiën van het „Clericalisme" moeten worden verlost, is niets dbn de aloude emancipatiekoorts, in Psalm 2, die nog steeds door het heidensche wezen in onze Christennatiën gevoed en aangeblazen wordt.

Al wat men noemt het „moderne Christendom", één deel geloof met negen deelen philoeophie vermengd, is niets dan dat oude h^densche wezen, dat men in Christus naam in Christus kerk brengt en dat haar verwoest.

En ook, al wat men roept, om het stoifelijke boven het geestelijke te doen zegevieren, om de strenge zeden losser te maken, om koude tuchteloosheid in te voeren, het huwelijk te verzwakken, om vrije liefde te kronen, en alle rekenen met schuld door de lafheid van het ontoerekenbare terug te dringen, is niets anders dan dat zelfde oude heidensche wezen, dat onze Christelijke saamleving verpest.

Daarvan voelen nu de „gerusten in Sion" niets. Maar de getrouwe getuigen des, Heeren lijden er onder. Zijn profeten vangen de giftige pijlen van dit kwaad met het schild desgeloofs op. Hun drukt het 't leven, benauwt het de ziele. En zij zijn het, die in hun zuchtend hart het doodeUjk gevaar van de vergiftiging door dit Heidensche wezen doorworstelen.

Voor hen is het gestage bedruktheid, eenerzijds, met heel hun ziel irf Jezus te gelooven, en toch anderzijds telkens/en telkens weer te ontwaren, dat het Heidense» wezen voortwoelt, het Christelijk element terugdringt, triomf op triomf behaalt, en met een schaterlach als der demonen in hun nederlaag en in hun angst geniet.

Daaronder zouden dan ook zelfs de uitverkorenen bezwijken; en het is opdat ze niet bezwijken zouden, dat Jezus toen op Pathmos hun den raadslag openbaarde, dat het niet anders kan, dat het Heidensche wezen hen moet blijven kwellen tot den einde toe.

Maar ook, dat dit slechts voor een tijd is.

Dat eens de triomf over dat heidensch wezen volkomen zal zijn. En dat in dien dag Gods gezalfde Koning niet de wijnpersbak alleen zal treden, maar aan zijn verlosten volle deelgenootschap zal schenken in zoo heerlijke uitkomst.

Hoe? zegt Jezus niet.

Maar dit waarborgt zijn belofte ons: We zullen, zoo we overwinnen tot den einde toe, aan de volkomen onderwerping van het Heidensch wezen zelve deelnemen.

Niet Christus alleen zal het doen, maar wij met hem.

Soms schijnt het, of eere te zoeken zonde ware. Aan verdrukt worden en onderliggen ewoon, beeldt men zich dan in, dat te willen ijden, te willen verdrukt worden, het hoofd te illen buigen, het hoogste ware.

En dit nu mag niet. Dit is onze natuur verrachten, als mensch onze hoogheid en ons eilig karakter wegwerpen.

Vandaar dat Jezus juist het omgekeerde geoel in ons prikkelt.

Wat hij ons toezegt is de kroon, is de heerchappij, is het zitten op den troon, is de triomf ver onze vijanden.

En dat hoog besef prikkelt en verscherpt ezus in ons, niet opdat we hier de borst hoog ouden zetten of tegen onzen nederigen staat ouden opwoeien. Neen, maar opdat we dit ouden verstaan, dat een koningskind alleen an in den staat zijner verdrukking zich zelven et onteert, zoo hij tegen zijn verdrukking usteloos het protest stelt van de gewisheid ijner toekomstige verhooging.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1900

De Heraut | 4 Pagina's

„macht ober de heidenen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1900

De Heraut | 4 Pagina's