Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Bekleed met witte kleederen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Bekleed met witte kleederen”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die overwint, die zal bekleed worden met witte kleederen; en ik zal zijnen naam geenszins uitdoen uit het boek des levens en ik zal zijnen naam belijden voor mijnen Vader en voor zijne engelen. Openbaring 3 : 5.

Omhangen worden met „het witte kleed" is ehuld worden in het gewaad van den Overwinnaar , in het eerekleed van den Triumphator, in de prachtkleedij van hem die zegepraalt.

Ook hier gaat de hooge beeldspraak door.

Alle volk uit die dagen kende het eerbetoon, dat ten deel viel aan hem, die den vijand versloeg en zegepralend uit den krijg wederkeerde. Tot in ons woord: Zegepraleti toe, klinkt die juichtoon na. Zege is de overwinning, en pralen is schitteren. En zoo zegeraalde in triomfantelijken intocht de veldheer an het hoofd van zijn vreugdedronken leger. Aldus te triomfeeren voor aller oog, en oner het gejubel van al het volk zegepralend te orden ingehaald binnen de poorte, was de oogste glorie die den dapperen krijger ten deel iel. Hij gesierd en in het glansgewaad ge-

huid, en zijn vijanden geketend aan zijn zegekar.

Nu is alle strijd en krijg, en zoo ook alle triomf op aarde, slechts de verzwakte afschaduwing van den grooten strijd tusschen het rijk van Christus en het rijk van Satan, en deswege alle aardsche triomftocht slechts het verflauwde beeld van den alles te boven gaanden triomf van hem die de poorte van het Nieuw-Jeruzalem binnentrekt.

Het beeld is dus niet gezocht. Het bood zich van zelf aan. En zoo gaat de Christus op Pathmos voort, den ingang van zijn verlosten in het rijk der heerlijkheid aldoor in het beeld van wie op aarde zegepraalt, te schetsen.

Uitgeput uit den strijd op leven en dood wederkeerend, wordt de moe gestreden held eerst verkwikt door den Boom des Levens, en gesterkt met het verborgen Manna. Daarop wordt de witte keursteen hem in den zegelring aan de hand geschoven. Het overwonnen heidensche wezen wordt geketend aan zijn zegekar. Hij ontvangt macht over de heidetien. Dan wordt het eereteeken van de Morgenster hem om den hals gehangen. En nu trekt men hem het eeregewaad aan, het - witte kleed, dat Christus zelf hem geven zal.

„Die ovenvint, die zal bekleed worden met witte kleederen.”

Nu is hier een woordspel, dat voor wie er over heen leest, tot verwarring leidt. Er staat toch, er gaat onmiddellijk vooraf: „Gij hebt te Sardes eenige weinigen, die hun kleederen niet bevlekt hebbeu, en zij zullen met mij wandelen in het wit, overmits zij het waardig zijn.”

Hier schijnt dus tweemalen van dezelfde kleederen gesproken te worden, maar het is niet zoo.

De kleederen die niet bevlekt zijn, be teekenen de kleederen, die gedragen worden in den strijd; het witte triomfkleed is het sierge waad dat wordt aangetrokken nadat de strijd ten einde liep en in zegepraal eindigde.

De kleederen, die men draagt gedurende den strijd, onder den strijd, zijn niet wit, maar gekleurd; ze zijn rood, ze zijn geel, ze zijn donker grauw, maar nooit zijn ze wit. Vlekken worden volstrekt niet alleen op het witte kleed gezien, maar op den rooden krijgsmantel, dien men destijds droeg, evenzeer.

De vlek bezoedelt, de smet ook op het roode kleed, bemorst en maakt vuil.

Maar heel iets anders is het witte kleed. Het witte kleed is het kleed des lichts. Het is het kleed dat geen kleur vertoont, maar waar de volle lichtglans van afschijnt. Het kleed als waarin de engel verscheen. Het kleed van het licht, als waarin Jezus op Thabor blonk. Het witte lichtkleed is het kleed van den hemel.

Het kleed, dat gewasschen wordt in het bloed van het Lam, is het aardsche kleed, het kleed waarin gestreden werd, het kleed dat bemorst werd in de hitte van den strijd. Beeld hiervoor was de roode krijgsmantel van den soldaat, gelijk die aan Jezus in het rechthuis werd omgehangen. En alleen van het roode kleed kan gezegd worden, dat het gewasschen wordt in bloed. Wordt er dus in Openb. 7 : 14 bijgevoegd dat ze diezelfde kleederen wit was schen, dan ziel dat op de verwisseling van het aardsche kleed met het witte kleed des hemels bij hun ingang in het rijk van glorie.

Maar altoos gaat dat onderscheid tusschen het aardsche kleed en het hcmelsche gewaad door. Het hemelsche gewaad vertoont geen tint, maar enkel glans, en het kan niet bezoedeld worden. Het aardsche kleed draagt kleur, en wordt omdat het bezoedeld wordt, gewasschen.

Wit is geen kleur, zoomin als zwart. Zwart is de donkerheid, die in het vale grauw geen enkele tint doet uitkomen. En wit is geen kleur, omdat het alle kleuren in zich besluit. Wit is de hoogste lichtglans, evenals het ijzer a^ïVgloeiend kan worden. En het is eerst als de lichtstraal breekt, dat het blauw, het rood en geel, als de drie hoofdkleuren, en straks uit deze drie alle overige tinten zich ontwikkelen.

Vandaar dat de Schrift ons zegt, dat God zich met het licht bekleedt als met een gewaad. Vandaar dat van de Engelen Gods geschreven staat, dat zij bij het geopend graf van Jezus blonken in de gedaante van een bliksem, en met een kleeding wit gelijk sneeuw. En vandaar niet minder, dat er van Jezus op Thabor geschreven staat: at „zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en dat zijn kleederen wit werden gelijk het licht" (Matth. 17 : 2).

Ook in de beloften aan die van Sardes spreekt alzoo hetzelfde, wat we telkens vonden: at Jezus aan den Overwinnaar toezegt is de glorie die hijzelf bezit. „Macht over de Heidenen gelijk Hij diezelf van den Vader ontving". „Zitten met Hem op den troon, gelijk Hij zelf gezeten is met den Vader in zijnen troon". En zoo ook hier: Ze zullen met mij wandelen in witte kleederen". (Openb. 3:4.)

God zelf door het licht omringd als een gewaad. De Middelaar in zijn glorie omkleed met een kleed, wit gelijk het licht. En zoo ook de verloste die overwint, omhangen met het lichtgewaad, met het kleed dat als de sneeuw niet slechts blank in zijn wit is, maar in zijn wit alle glansen schitteren doet.

Dit kleed is het wisselkleed.

Gelijk de held die triomfeerend de zegekar beklom, het krijgsgewaad, waarin hij den strijd gestreden had, uittoog en verwisselde met het blanke kleed van den triumphator, zoo ook wordt het kleed dat we hier op aarde dragen, in eigenlijken en in overdrachtelijken zin ons bij het sterven uitgetogen, en met lichtgewaad des hemels verwisseld.

Het lichaam ^oiAt veranderd. ïiet is hetzelfde lichaam dat eerst in den dood gaat, en dan onsterfelijk wordt opgewekt in glorie. Maarniet ahoo het kleed. Het kleed wordt afgelegd, het kleed wordt niet veranderd. Maar het blinkend lichtgewaad des hemels komt voor het onbruikbaar geworden kleed in de plaats.

Het aardsche kleed is een bedekking onzer schande, en daarom |in het paradijs door God z If den gevallen mensch met het lammerenvacht omgehangen. Het hemelsche gewaad is verhooging van glans en heerlijkheid, ons omgehangen bij ons ingaan in het rijk van glorie.

De held, die als hij de zegekar gaat beklimmen, het strijdkleed uittrekt en het witte eerekleed aantrekt, spreekt daarmee uit, dat de strijd voleindigd is, dat geen vijand hem meer ten strijde uitdaagt, dat de bloedige taak afliep, en dat hij nu, voor geen bespatting met het bloed van den vijand of met bloed uit eigen wonden meer beducht, een kleed aantrekt, dat geen vlek of rimpel meer duldt.

Zegt derhalve onze Heiland aan hen die ten hemel ingaan, als overwinnaar en overwinna resse ook dit heerlijke toe, dat Hij ze bekleeden zal met het witte kleed des lichts, dan spreekt dit uit, niet de verzoening; daarvan gewaagt het gewasschen kleed, wat een heel ander beeld is; neen, maar de voleinding van de moeite des worstelens, het ingaan van den eeuwigen Sabbath, het voor eeuwig vieren van alle booze werken, het niet meer door Satan, of zonde kunnen verlokt of verleid worden, het niet meer kunnen gewond worden, het boven allen strijd verhevea zijn, het onvatbaar gemaakt zijn voor alle verloksel der zonde, omdat over de zonde, over de wereld en Satan is getriomfeerd.

Hier beneden telkens Satan en zijn demonen om óns lachend, als we weer uitglijden en ons kleed bezoedelen. Maar daarboven wij in onzen heiligen triomf om Satan en zijn demonen lachend, met het heilig lichtgewaad a]s ons pantser, waar geen enkele pijl van den Booze meer doordringt.

In het lichtgewaad, en in dat lichtgewaad veilig.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1900

De Heraut | 4 Pagina's

„Bekleed met witte kleederen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1900

De Heraut | 4 Pagina's