Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Officieeele Berichten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Officieeele Berichten.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verslag van de Centrale Pastorale Conferentie.

Het is reeds over twaalf. Voor de pauze is er nog gelegenheid om een of ander punt van de Varia te bespreken.

De Voorz. vraagt of er ook iemand is, die een punt der Varia begeert ter bespreking in te leiden?

Genoemd wordt punt i, aldus luidende: Heeft de bedienaar des Woords ook tot geloof en bekeering te roepen, of moet hij onderstellen dat alle gedoopten wedergeboren zijn en dus alleen spreken tot wedergeborenen en geloovigen ?

Ds, De Jong van Dalfsen begeert dit punt niet in te leiden, maar toch wel de aandacht er op te vestigen. De vraag komt hem voor niet nieuw te zijn. Hem trof de tegenstelling. Hij vraagt: Is dat nu een tegenstelling? Bij de onderstelling van wedergeboorte kan immers de roeping tot geloof en bekeering plaats hebben? Er moet wel onderscheid gemaakt worden tusschen het geloof als habitus (geloofsvermogen) en tusschen het geloof als actus (geloofswerkzaamheid). De eisch van geloof en bekeering, voorzeker, daarvoor is altijd plaats; zoowel bij degenen die niet, als die wel wederom geboren zijn. Maar dit is leker de bedoeling van den vrager niet. De vrager zal wel bedoelen, of die eisch mag worden gesteld ook aan degenen die nief wederom geboren zijn, of dat van de veronderstelling moet worden uitgegaan, dat de gemeente als eene gemeente van gedoopten wedergeboren is.

Nu volgt een discussie óver de formuleering van die vraag, die door sommigen onduidelijk of onjuist wordt geacht, door anderen duidelijk genoeg. De Voorzitter zegt, dat z. i. de vraag wel duidelijk is, al kon de formuleering allicht beter zijn, en verzoekt de broeders tot de zaak zelve te komen, die immers deze is: of de bedienaar des Woords alleen met wedergeborenen te doen heeft, dan of hij ook de onwedergeborenen, de dooden, heeft te roepen tot geloof en bekeering. 't Is immers openbaar, dat te dezer zake onder ons verschil van gevoelen heerscht, en dat dit van grooten invloed is bij al den arbeid van de bediening des Woords.

Ds. Scheps wil er den nadruk op hebben gelegd, dat we in de bediening des Woords tot de gemeente van Christus komen. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tusschen de gemeente van Christus en „de Christenheid." We staan, het Woord bedienende, in eene gemeente, die gelooft en de belofte der zaligheid heeft. Dientengevolge hebben wij uit te gaan van de gedachte, dat we komeh tot geloovigen, doch, aangezien niet alles Israël is, wat Israël genaamd wordt, tot geloovigen die zichzelven hebben te beproeven.

Dr. Schot beweert, dat de vraag als zoodanig niet in bespreking kan komen. Juist tot hen, die ondersteld worden wedergeboren te zijn, moet men met den eisch van geloof en bekeering komen; dezen zijn de uitverkorenen, - met wie God zijn genade verbond heeft opgericht. De verworpenen kunnen niet komen tot geloof en bekeering, en aangezien nu bij de gedoopten als de verkorenen de wedergeboorte moet ondersteld worden, moet nu ook tot hen de roeping tot geloof en bekeering uitgaan. Het is hier niet de vraag, wat zij zijn, maar waarvoor wij hen hebben te houden. Mogelijk is, dat zij geen vruchten van geloof en bekeering voortbrengen, doch wel het tegendeel. Dit mag ons echter in onzen arbeid niet belemmeren. Wij hebben te veronderstellen, dat het zaad des levens in hen gelegd is, en hen als zoodanig te bearbeiden, zoolang zij in dit leven zijn.

De Voorz. zegt: ik geloof niet, dat iemand wederom geboren kan zijn zonder te gelooven en zich te bekeeren. Waar het leven is, moet en zal dat leven zich overeenkomstig zijn aard en wezen openbaren.

Prof. Wielinga gaat op de zaak in quaestie in. Hij stemt toe, dat het leven er lang kan zijn zonder tot zoodanige actie te komen, waardoor het zich als het leven der wedergeboorte doet kennen. Zonder actie evenwel kan ook dat leven niet zijn. Het hart van den mensch' slaat. En die hartslag brengt in werking al wat tot het leven van het lichaam behoort. Als die hartslag ophoudt, ademen we niet meer en is het met het leven gedaan. En zoo ook hier. Er is onderscheid tusschen leven en dood. Spreker wijst op den eersten volzin van Art-24 onzer Nederl. Geloofsbelijdenis. Daar lezen we: „Wij gelooven, dat dit waarachtig geloof in den mensch. gewrocht zijnde, door het gehoor des Woords en de werking des Heiligen Geestes, hem wederbaart en maakt tot een nieuwen mensch. en doet hem leven in een nieuw leven, en maakt hem vrij van de slavernij der zonde." Hier is geen spraak van scheiding tusschen het geloof als habitus en het geloof als actus; hier staan geloof en wedergeboorte, bekeering en heiligmaking met elkander in 't allernauwst verband; en alles als gewrocht van het Woord als middel, en de werking des Heihgen Geestes als oorzaak. De leer, waardoor geloof en bekeering als vrucht der wedergeboorte buiten verband met het Woord wordt gesteld, acht spreker in strijd met de Confessie, waartoe hij zich ook beroept op Zondag 7 en Zondag 25 van den Catechismus. In Zondag 7 wordt gezegd van het oprechte geloof, dat de Heilige iïeest dit door het Evangelie in mijn hart werkt. En het antwoord op de vraag in Zondag 25: „Van waar komt zulk een geloof? " luidt aldus: „Van den Heiligen Geest, die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging van het heilig Evangelie." Het geloof wordt hier niet te voorschijn geroepen, maar gewrocht.

Dr. Schot wil onderscheid hebben gemaakt tusschen de kiem en de werking des geloofs. Het geven van de kiem gaat buiten het Woord om en is een onmiddellijk werk der genade Gods; de werking wordt door het Woord als het instrument des H. Geestes tot stand gebracht. In Art. 24 leeren we hetgeloof van zijn actueele zijde kennen. Het beeld van Prof. Wielenga acht hij niet juist.

Prof. Wielenga heeft er bezwaar tegen dat men aldus de werking des Geestes van het Woord en de bediening des Woords losmaakt; hij kan in Gods Woord geen enkelen tekst vinden, waar het geloof en de bekeering van het Woord losgemaakt worden.

Thans is het uur van de pauze aangebroken.

De Voorz. vraagt of we na de pauze de discussie zullen voortzetten, dan of we tot de inleiding van het tweede onderwerp van ons agendum zullen overgaan. De vergadering wenscht deze bespreking voort te zetten.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Officieeele Berichten.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 oktober 1900

De Heraut | 4 Pagina's