Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Doelloos dispuut.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doelloos dispuut.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

In de Nederlander No. 2210—2212 kwamen twee hoofdartikelen voor, geteekend door Dr. D. J. de Geer, ter bestrijding van wat we schreven onder den titel: Historische vondst.

We stellen deze artikelen op prijs, omdat ze ernstig zijn opgevat en in strengen toon geschreven zijn; maar ze leiden toch, voor zoover ze de voorstelling van Scolastica II bestrijden, niet anders dan tot een doelloos dispuut.

Gelijk toch de stukken uitwezen, is erin Scolastica II niet aan gedacht, om het Historisch gevondene als bron van v/aarheid met de Heilige Schrift te coördineeren. Al wat in dit betoog strekt, om de onjuistheid van zulk beweren aan te toonen, raakt ons dus niet, maar ontmoet onze volledige instemming.

Dat we desniettemin op dit betoog ingaan, heeft dan ook andere oorzaak. De geachte schrijver brengt namelijk ook de waarde van het historisch gevondene zelf ter toetse, geheel afgezien van de vraag of het bron dan wel iets anders zal zijn, en komt dan tot de conclusie, dat „het onlogisch en in strijd met het begrip van wetenschap is, om een afgeleid complex van gedachten en beschouwingen, als „historische vondst, " a priori tot generalen en bindenden grondslag te maken voor een kring van wetenschappelijke onderzoekers".

Zoo nu genomen, richt zich deze critiek niet meer tegen één enkele zinsnede in

Scolastica II, maar gaat ze over in een rechtstreekschen aanval tegen de Vrije Universiteit. En tegenover den grondslag der Gereformeerde beginselen, waarop de Vrije Universiteit rust, stelt Dr. De Geer dan zijnerzijds den voorslag, dat zulk een Universiteit zou moeten rusten: „Op den bodem van de Heilige Schrift en van haar alléén." Althans hij schrijft:

En — om ook dit ten slotte nog te zeggen — wil men de levensbeschouwing van een universiteit onderscheiden van het paganisme, het islamisme, het romanisme en het modernisme, dan heeft men die „historische vondst" ook volstrekt niet noodig. „Op den bodem van de Schrift en van Haar alléén", is dan de meest diametrale tegenstelling tegen al die „isme's".

Op dit laatste nu geven we voorshands geen weerspraak. In de rede: Band aan het Woord is omstandig reden gegeven, wairom o. i. de Heilige Schrift, zonder nadere bepaling, geen grondslag voor eene Universiteit zijn kan; en de bedenkingen tegen het in deze rede gestelde betoog zijn van stukje tot beetje door ons weerlegd. Tot tijd en wijle deze wederlegging op haar beurt ontwricht zal zijn, zou het dus geen zin hebben, op dit punt terug te komen.

Maar anders staat het met de bewering van Dr. De Geer, dat zij, die de Vrije Universiteit hebben gesticht, door haar te plaatsen op den grondslag der Gereformeerde beginselen, „onlogisch" te werk gingen en handelden „in strijd met het begrip van wetenschap."

Niet, dat we daarom op laatstbedoeld verwijt zullen ingaan. Dat zou ons alleen mogelijk zijn, indien Dr. De Geer ons in heldere, klare definitie zijn „begrip van wetenschap" zóó had voorgelegd, dat het 't punt in quaestie raakte. Nu hij dit niet deed, zegt het niets, of hij de daad dezer mannen in strijd met zijn begrip van wetenschap acht. Het kon toch zijn, dat het van achteren gelukkig bleek, dat ze zich niet naar het door hem bedoelde begrip van wetenschap hadden gedragen.

Wat we daarentegen wel willen doen is, uit oprechte waardeering voor de moeite zijner critiek, nogmaals duidelijk uiteenzetten, hoe o. i. de zaak staat; iets wat daarom allerminst overbodig is, omdat ook nu weer blijkt, hoe we in meer dan één opzicht nog altoos verkeerd begrepen worden.

Dat iemand van gezonde zinnen niet zoekt naar wat gevonden is, valt eenvoudig niet te betwisten. Dat geldt voor zaken en waarheden. Wie den sleutel van zijn brandkast kwijt is, zoekt dien, maar houdt, zoodra hij hem gevonden heeft, met zoeken op. Dat geldt zoowel van wat men zocht, als van wat men ontdekte. Uitvindingen grepen vaak toevallig plaats; maar ook hier gaat het door, dat wat ontdekt werd, geen voorwerp van zoeken meer is. De electriciteit, de X-stralen en zooveel meer, zijn dingen die we nu kennen, en er alsnu toch weer naar te gaan zoeken, zou geen zin hebben. En gelijk het met zaken is, evenzoo is het met waarheden. Dat de aarde om de zon draait, is thans een vaststaande overtuiging, waarnaar men geen onderzoek meer instelt. Dat onze taal met het Sanskriet in verband staat, wordt door geen deskundige meer betwijfeld. Dat ons alphabet van Seniitischen oorsprong is, is gemeen goed. Kortom, er is, op breede schaal zelfs, wat de Duitschers noemen een „Errungenschaft der Wissenschaft, " waarop we als vastliggend resultaat afgaan. Dat de zich noemende wetenschap zich hierbij niet zelden te veel aanmatigt, lijdt geen tegenspraak. De bewering, dat iets wetenschappelijk is uitgemaakt, bleek later dikwijls niets dan een noodleugen. Maar dit neemt niet weg, dat er bijna op elk terrein van wetenschap zekere resultaten verkregen zijn, die algemeen instemming vinden, en naar wier zekerheid en vastheid men ophield een onderzoek in te stellen. In dien zin staat het alzoo vast, dat er zaken en waarheden zijn gevonden, waarnaar men niet meer zoekt, omdat men ze bezit.

Wil dit nu zeggen, dat men ze, bij wetenschappelijke uiteenzetting, eenvoudig als onbetwistbare waarde uitstalt.? Niemand die er aan denken zal. Dat doet men wel, zoo deze zaken of waarheden te pas komen in de wetenschappelijke uiteenzetting van iets anders. B.v. een medicus, die van de werking van de electriciteit op het spierweefsel handelt, onderstelt de electriciteit als iets gevondens met de daarbij gevonden wetten. En evenzoo zal bij een uiteenzetting van de verhouding van onze aarde tot Mars, het gevonden feit, dat de zon planeten heeft, die zich om haar wentelen, eenvoudig als bekend worden aangenomen. Moet daarentegen de wetenschappelijke uiteenzetting geleverd worden van de electriciteit of van de planeet als zoodanig, dan zal ieder ernstig man opnieuw de gronden bijeenvoegen, waarop onze kennis ten deze rust en den inhoud van die kennis systematisch beschrijven. En 200 zal hij te werk gaan, niet als beeldde hij zich in, dit nu zelf opnieuw gevonden te hebben, maar omdat hem uit het verleden niet enkel de resultaten van onderzoek, maar ook de gronden van onderzoek zijn medegedeeld, en wetenschappelijke uiteenzetting telkens weer de vernieuwde mededeeling van die gronden eischt. Dat de kwadraat op de hypothenusa gelijk is aan de optelsom Van het quadraat op de rechte zijden, is geen oogenblik twijfelachtig. Het staat als historische vondst vast. Maar toch eischt wetenschappelijke uiteenzetting, dat het oude, overbekende bewijs er telkens opnieuw bij worde gevoegd.

Hieruit blijkt de volstrekte noodzakelijkheid, om wel te onderscheiden tusschen het zoeken om het nog onbekende ïe vinden, ^n den eisch van alle wetenschappelijke uiteenzetting, om den weg waarlangs vten tot die vinding kwam, altoos weer te laten zien. De wet der dusgenaamde klankverschuiving van Grimm is gevonden. Niemand zoekt er meer naar. Om aan te toonen dat de stam bruik-in gebruiken en fruct-in fructus samenhangen beroept men er zich op zonder nader bewijs. Is men daarentegen aan opzettelijke uiteenzetting van die wet toegekomen, dan natuurlijk poneert men het niet als iets dat zijn eigen zekerheid met zich brengt, maar levert er bewijs voor en licht haar strekking omstandig toe.

Mogen we dit nu voor een oogenblik met een sprong op de Vrije Universiteit toepassen, dan gaat zij uit van het feit, dat hetgeen de Gereformeerde beginselen uitspraken, gevonden %vaarheid is; en geen man van Gereformeerde belijdenis denkt er aan, of kan er aan denken, nog eens te gaan onderzoeken of ze niet misschien leugen zijn. Maar aan het wetenschappelijk onderzoek toegekomen, eischen ook die beginselen zelve' natuurlijk wetenschappelijke uiteenzetting, en wordt daartoe hun inhoud eerst ontleed en daarna weer ineengezet ; en tevens de gronden, waarop hun zekerheid rust, in streng betoog aangewezen. Men bezit alzoo die beginselen als een gevonden schat, dien men niet zelf nog eens vindt, om nu te zeggen: „Hè, zie, wat ik daar vind, dat is juist wat onze vaderen vonden!" Neen, we danken ze aan/«? ^« vinding. Van hen zijn ze tot ons gekomen. Ya.n hen hebben we ze overgenomen. En nu richten we een Universiteit op, niet om te zeggen:

„Zóó zijn onze beginselen, en daarmee uit"; maar heel anders en juist omgekeerd, teneinde deze beginselen alsnu wetenschappelijk uiteen te zetten, de gronden waarop ze rusten aan te wijzen, door die aanwijzing ze te handhaven tegenover tegenspraak, en hun toepassing op alle terrein des levens en op alle provincie der waarheid duidelijk te maken.

Het is alzoo pure vergissing als men ons toedicht, dat op ons standpunt de wetenschappelijke uiteenzetting, handhaving en toepassing van wat we als historische vondst bezitten, overbodig zou zijn. Juist de vastheid, waarmede we die beginselen belijden, drijft ons tot die wetenschappelijke behandeling uit. Wat we alleen verwerpen is de demon van den twijfel, die ons influistert, dat we beginnen moeten met aan alles te twijfelen, om zoo eerst wetenschappelijk te herwinnen, wat we eerst moedwillig van ons wierpen. We weigeren het gevonden kleinood, dat onze schat is, in de kolk te werpen, om het er met levensgevaar weer uit op te duiken. Notts maintiendrons, is ook onze leuze. We houden wat we hebben, we leven er uit, staan er voor met heel onze persoonlijkheid ; en juist omdat het ons zoo vast en zeker en zoo hoog in waardij is, daarom gaan we het wetenschappelijk blootleggen, handhaven en toepassen op alle manier.

En dit nu is niet onlogisch maar strikt logisch, en met het echte begrip van wetenschap niet in strijd, maar er uit voortvloeiend. Liefde is de moeder der kennis, sympathie de voedster der wetenschap. De twijfel is de worgengel, niet de bezieler van ons hooger leven.

Dit is zóó waar en zoo duidelijk, dat wie niet innerlijk door het criticisme vergiftigd is, en dus ook onze geachte opponent, ons dit ongetwijfeld toe zal stemmen, zoo dikwijls er van concrete vondsten der historie sprake is. Dat de aarde om de zon draait; dat de Indogermaansche talen samenhangen; dat er verscherping en verzachting van de stomme medeklinkers naar de wet van Grimm heeft plaats gevonden; dat alles zal ook hij gaarne rekenen onder het historisch gevondene, waaraan men niet meer twijfelt, en gaarne zal hij erkennen, dat desniettemin een hoogleeraar op zijn college toch de wetenschapjjelijke gronden voor een en ander heeft aan te geven, zoodra hij er opzettelijk van handelt. Anders niet, maar dan wel.

Maar brengen we dit nu over op het Calvinisme, dan zal hij bedenking opperen. Niet om te ontkennen, dat er Gereformeerde begin.selen zijn, noch ook om te betwijfelen of ze wel een historisch karakter dragen, maar overmits ze z. i. geen historische vondst zijn. Hij houdt ze niet voor waar. Ze zijn hem geen schat, in welks bezit hij rijk is. Hij vindt er ook wel schoone dingen in, maar die acht hij het algemeen bezit van alle tijden. Genomen daarentegen als een geheel van Calvinistische of Gereformeerde levensbeschouwing aanvaardt hij ze niet. Hij staat er critisch tegenover. En nu spreekt het toch vanzelf, dat waar ze voor hem geen historische vondst zijn, en niet iets zijn dat hem zeker en vast is, hij, op dat standpunt, ter wereld niet vatten kan, hoe men voor de bepleiting van die beginselen een Universiteit sticht.

Onuitgesproken uitgangspunt hierbij is hem de onderstelling, dat alleen datgene wetenschap mag heeten, wat van niets uitgaat, dat niet ieder toestemt, en zóó zijn bewijs voert dat ieder er de klem van voelt.

Doch juist deze opvatting van wetenschap betwisten we. Neemt men dit aan, dan blijft er ten slotte niets over dan de zinlij ke waarneming; vandaar dan ook, dat de Engelschen alleen aan de „sciences exactes" den naam van sciences geven. Doch dan is er ook geen geestelijke wetenschap, zelfs geen eigenlijke wetenschap meer.

Ten deze rekenen we dus ook op den heer De G. als bondgenoot.

Of hij toch al de Heilige Schrift en niet de Gereformeerde beginselen als uitgangspunt kiest, ook hij gaat toch uit van wat niet ieder toestemt, en ook hij komt tot een bewijsvoering en tot resultaten, die de groote meerderheid der geleerden verwerpt.

Toch geven we toe, dat hetgeen bij de concrete vondsten der historie voor ieder duidelijk is, fzich licht voor onzen geest verwart, zoodra het wordt toegepast op een principieele levensbeschouwing gelijk het Cali vinisme.

In een slotartikel gaan we daarom een poging wagen, om ook dit punt nader toe te lichten.

Er zal dan tevens blijken, dat hetgeen de geachte schrijver als openbaring opvatte, in de St07ie lectttres niet als openbaritig was bedoeld.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Doelloos dispuut.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 december 1900

De Heraut | 4 Pagina's