Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Gemeene gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Gemeene gratie.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

LAATSTE REEKS.

XLVIII.

HET HUISGEZIN.

VIII.

Toen antwoordden Laban en Béthuël, en zeiden: an den Heere is deze zaak voortgeko men, wij kunnen kwaad noch goed tot u spreken. Zie, Rebecca is voor uw aangezicht, neem ze en trek henen; zij zij uws heeren zoons vrouwe, gelijk de Heere gesproken heeft. Gen. 24 : 50, 51.

In het gemeen genomen, moet alzoo onder „Christelijk Huwelijk" worden verstaan, een Huwelijk rustende op de grondslagen, die in het Christelijk Europa door wet en gewoonte voor de echtverbintenis gesteld zijn. Maar behalve dien algemeenen zin, kan men in de uitdrukking: Christelijk Huwelijk, nog een nader bepaalden zin leggen, en er onder verstaan een Huwelijk, gelijk het onder vrome Christenen pleegt te bestaan, of ook gelijk het naar den strengsten eisch van het Evangelie zijn moet; en ook in dezen meer bepaalden zin, moet dat Christelijk karakter van het Huwelijk hier ter sprake komen. Al blijft het toch onwedersprekelijk, dat het Huwelijk uit de schepping opkomt, uit dien hoofde onder scheppingsordinantie staat, en alzoo, na den val, op het terrein der Gemeene gratie thuis hoort, dit neemt niet weg, dat het Huwelijk toch ook met de kerk in aanraking komt. Ter voorkoming van begripsverwarring is het uit dien hoofde noodzakelijk, ook die verhouding tusschen het Huwelijk en de kerk nader toe te lichten, iets waarbij onder kerk dan te verstaan is niet de kerk als organisme, maar de geïnstitueerde kerk, gelijk ze onder een kerkbestuur leeft.

Een Huwelijk wordt voorbereid, het komt tot stand, en na tot stand te zijn gekomen, doet het zijn werking. Op die huwelijkssluiting komt het vóór alle dingen aan. Op die huwelijkssluiting loopt uit al wat het Huwelijk voorbereidde, en eerst na die sluiting begint het Huwelijk zijn werking te doen. Waar, op welk terrein moet nu die sluiting van het Huwelijk plaats hebben.^ Sacramenteel in de kerk.' Op het stadhuis door den ambtenaar van den burgerlijken stand.' Door inzegening en bevestiging in de kerk na het burgerlijk Huwelijk.' Of ook, buiten Overheid en kerk om onder de familie, in het gezin; of zelfs buiten het gezin om, door man en vrouw alleen en dan voor God.' Het zijn deze uit de onderscheiden practijken genomen vragen, waarop hier alles aankomt, en het is in het antwoord op die vragen, dat de opvatting van het Huwelijk haar scherpere belijning vindt.

Aanvankelijk was er geen stadhuis en was er geen geïnstitueerde kerk; in het Paradijs was er zelfs nog geen familie. Er was niets dan een man en eenc vrouw, en deze zijn voor God gehuwd, nadat ze door God aan elkander gegeven waren. Zal men hieruit nu afleiden, dat het genoeg is, zoo een jonge man en een jonge dochter elkander hartelijk liefhebben, zich door onderlinge belofte van trouw aan elkander verbinden, om nu voorts zich als met elkander getrouwd te kunnen beschouwen.' Men weet, helaas, maar al te goed, hoe vaak een bevestigend antwoord op die vraag een vrijbrief geworden is voor een zondig samenleven. Een zondig samenleven, dat dan nog een vromen schijn zocht. Immers, wat deed die wet en dat stadhuis en dat aanteekenen in den burgerlijken stand er toe! Het kwam er toch maar op aan, hoe men voor God stond, en voor Gods oog had men elkander, over en weer in volkomen oprechtheid, trouw gezworen. En toch gevoelt men zeer wel, dat al zulk overleggen niets dan zelfmisleiding en een bedeksel voor zinnenlust is. En waarom.' Om de eenvoudige reden, dat het God is Die u, niet los op u zelf, maar in verband met uw gezin, met uw geslacht, met uw land en met uw kerk deed geboren worden; en Die u, door u alzoo geboren te doen worden, tevens de verplichting heeft opgelegd, om bij alle ding, en zoo ook bij het Huwelijk, met alle deze verhoudingen rekening te houden. En dat wel zóó rekening te houden, dat gij niet naar eigen willekeur die verhoudingen bepaalt, maar er u aan onderwerpt, gelijk ze bepaald zijn door het gezag, door God daartoe verordend. Dat dit in het Paradijs anders stond, kwam alleen daaruit voort, dat Adam en Eva nog alleen waren, en dat er dientengevolge nog ^n nadere verhoudingen waren, waarnaar ze zich voegen moesten of konden. Ditzelfde ware ook nu nog denkbaar. Indien door schipbreuk of wat ook, een man en vrouw zich geheel alleen op een onbewoond eiland bevonden, dat van alle gemeenschap met de overige wereld was afgesloten, en deze man en vrouw vatten liefde voor elkander op en wenschten te huwen, dan zou er geen zonde hoegenaamd in steken, zoo ze, na behoorlijken wachttijd van hun afgeslotenheid van de wereld wel overtuigd, voor Gods oog elkander trouw zwoeren en met elkander huwden; maar dan zelfs zou dat alleen gelden onder beding, dat ze, zoodra ze uit hun afgeslotenheid gered werden, dit hun huwelijk nader sloten, volgens de daarvoor geldende bepalingen. Zoodra echter de man en de vrouw, die huwen willen, niet geheel alleen of geheel afgesloten zijn, maar ze in verband staan met ouders, of familie, of landsbestuur of kerk, is al zulk „huwen voor Gods oog, " voor God zonde. Reeds Kaïn en Abel stonden, omdat ze ouders hadden, in een ander verband dan Adam en Eva en hadden dus bij hun Huwelijk, aanstonds met dien vader en die moeder, die ze van Gods wege bezaten, te rekenen. De personen van het derde geslacht, hadden bovendien te rekenen met het verband der geheele familie waartoe ze behoorden. Later, toen er een Overheid was opgetreden, hadden de toen levenden bovendien te rekenen met de de burgermaatschappij waarin ze leefden. En toen nog later de kerk een geïnstitueerden vorm aannam, hadden degenen die tot de kerk behoorden, bovendien nog te rekenen met die kerk. Alles hangt hier dus af van de verschillende verhoudingen, waarin ge als mensch geplaatst zijt, voor zoover het Huwelijk op die verhoudingen zekeren invloed oefent. Nu is het duidelijk, dat een Huwelijk invloed oefent op het gezin, waartoe de persoon die huwen wil, behoort. Duidelijk ook, dat zulk een Huwelijk invloed oefent op het geslacht waarin hij geboren werd. Duidelijk evenzoo, dat zulk een Huwelijk invloed kan oefenen op de burgerrechterlijke verhoudingen in het staatsieven; denk slechts aan het erfrecht. En duidelijk niet minder, dat zulk een Huwelijk invloed oefent op de toekomstige samenstelling van de kerk; denk slechts aan het genadeverbond. Er dient derhalve bij huwelijkssluiting met elk dezer verhoudingen gerekend te worden, en het is in verband hiermede, dat zich de groote strijdvraag over het hirgerlijk en kerkelijk Huwelijk ontwikkeld heeft.

Toch gaat het niet aan, het zóó voor te stellen, alsof het recht tot huwelijkssluiting alleen tusschen Staat en Kerk in geschil was. Veeleer behoort bij huwelijkssluiting in de eerste plaats gerekend te worden met het gezinsleven en met het familieleven, en zulks om de eenvoudige en afdoende reden, dat het Huwelijk in de eerste plaats strekt tot voortplanting van het geslacht. God schiep niet losse en op zich zelf staande personen, die daarna tot een geslacht verbonden werden, maar verordende het in dier voege, dat er, eer wij geboren werden, een geslacht bestond, en dat wij als leden van dat geslacht ter wereld kwamen; terwijl omgekeerd in onze personen dat geslacht zich voortzet. Men weet uit de Heilige Schrift, hoeveel sterker eertijds dat geslachtsverband klemde bij nu vergeleken. De geslachtsregisters klommen in de oudheid tot de alleroudste tijden op, en het stamverband onder Israël beheerschte heel het leven. Onder ons daarentegen is dit gevoel van tot een geslacht te behooren, derwijze verzwakt, dat de meesten onder ons zelfs niet in staat zijn, tot hun betovergrootvader terug te rekenen. In de dagen der Reformatie voelde men hier nog veel meer voor, en had men de gewoonte, in zijn Staten-Bijbel zijn geslacht op te teekenen. Zelfs in Amerika vond schrijver dezes nog oude Hollandsche Bijbels, waarin lieden, die in die dagen naar Amerika waren getogen, het geslacht hadden opgeteekend. Thans daarentegen zijn het uitsluitend de vorstelijke geslachten, die hun herkomst nog tot in verre eeuwen weten terug te voeren, en volgen op dezen enkele adelijke familiën, die hun stamboom bijhielden. Dit vergeten nu van zijn geslacht en dat niet letten op den geslachtssamenhang, dit niet rekenen met zijn herkomst, en het dientengevolge te loor gaan van het geslachtsverband, is stellig achteruitgang. Het is een te uitsluitend rekenen met eigen persoon en lot, een opgaan in den tijd, waarin men zelf leeft, en een ongevoelig worden voor den samenhang met personen en verleden. Het is daarom plicht, vooral van de Gereformeerde Christenheid, " die meer dan eenig ander deel der kerk op het Genadeverbond nadruk legde, om dit gevoel voor het geslachtsverband weer op te wekken. Of uw geslacht arm of rijk is, maakt hier geen verschil. Ook het armste en meest vergeten geslacht, heeft als geslacht een eigen beteekenis voor God, en het verhoogt uw gevoel van menschenwaarde, zoo dit geslachtsverband ook onder u leeft en werkt.

Hierop moet te meer worden aangedrongen, omdat lange eeuwen de hu^velijkssluiting uitsluitend zaak der familie was. Noch kerk noch Staat mengde zich er in. Ge ziet dit in de dagen der patriarchen, bij de huwelijken van Isaac en Jacob. Alles ging ook bij de huwelijken deftig en ordelijk toe, maar buiten de familie mengde zich niemand er in. En zelfs nog in de dagen onzer vaderen werd dit zeggensschap van de familie over het huwelijk zoo ter dege gevoeld, dat de naam van verloofden een veel ernstiger zin had dan thans. „Verloofden" waren destijds niet, zoo als thans vaak voorkomt, twee jonge personen, die met elkander nadere kennis aanknoopen, maar de verloving gold in den kring van het geslacht als vaste verbintenis; een verbintenis die nog slechts wachtte op haar voltooiing in kerk en burgerstaat. Zoolang kerk en burgerstaat nog geen gezag in zake het huwelijk doen gelden, is de familie dan ook volkomen bevoegd, het huwelijk finaal tot stand te brengen. Het huwelijk is in de eerste plaats geslachtszaak, en zulks naar de ordinantie, die God zelf in de natuur der dingen gegeven heeft. Dat nu bij den invloed, ten deze over het geslacht te oefenen, de vader van bruid en bruidegom op de voorgrond treedt, spreekt vanzelf, daar het zijn tak van het geslacht is, die in het nieuwe gezin staat te worden voortgezet. En hoe zeer ook deze invloed allengs verzwakt is, toch erkent ook ons burgerlijk wetboek dat vaderlijk gezag nog, daar het tot op zekeren leeftijd de toestemming van den vader eischt, en ook na dien leeftijd nog een acte van eerbied vordert.

Thans poogt men almeer ook dien band losser te maken, en wil, dat een ieder vrij zal zijn om te trouwen met wie hij wil. Hieraan hebben de ouders zelven schuld. Wie zijn gezag misbruikt, eindigt met het te verliezen. En daar nu de ouders maar al te vaak hun macht in deze misbruikt hebben, door niet op het geluk van hun kinderen, noch op de eere van hun geslacht te zien, maar door huwelijken tegen te staan uit persoonlijke gril of uit geldelijke berekening, zijn zij er zelven de oorzaak van, dat hun gezag ten deze almeer wordt teruggedrongen. Toch is het de verkeerde weg. zoo men deswege den geslachtsinvloed buiten werking stelt. De alleen rechte weg in deze is, dat men de ouders weer doet inzien, met wat doel dit zeggensschap hun is toevertrouwd, en hen zedelijk sterkt om het gebruik ervan op dit doel te richten.

Zijdelings heeft zich nog een andere invloed hier ingeschoven, die ook in ons huwelijksformulier aan het woord komt. Daar toch wordt gezegd, dat „men naar Gods bevelen gehouden en verschuldigd is, zich tot "den huwelijken staat te begeven, met weten en willen van zijn ouders, voogden en vrienden." Let wel, er staat ; met weten en willen; wat inhoudt, dat men niet alleen met hun voorkennis, maar ook met hun toestemming ten huwelijk gaat, en deze toestemming der vrienden wordt in één adem genoemd met de toestemming der ouders. Alzoo geen bloote vorm, maar een beslissende medewerking is bedoeld. Dit moet daaruit verklaard, dat wel oudtijds de menschen in geslachten afgezonderd leefden, stam naast stam, en dat men zich bijna uitsluitend met de genooten van zijn eigen stam en geslacht ophield; maar dat later, toen de banden van het geslacht losser werden, en de verschillende takken van het geslacht ver verspreid woonden, zich in den vriendenkring een soort nieuwe levenskring vormde, waarop men veelal meer en nauwer betrekking gevoelde dan op de lieden met wie men in verre maagschap stond. Daar nu een verkeerd huwelijk spanning in dezen vriendenkring kon teweeg brengen en de nieuw-gehuwden in den ouden vriendenkring moesten opgenomen worden, lag het voor de hand dat men niet licht tot een huwelijk overging, zoo ook niet „de vrienden" er hun zegel aan hechtten. Thans is hier alleen het dusgenaamd presenteeren van bruid en bruidegom van overgebleven. Ook de vriendenkring heeft evenals de geslachtskring aan beteekenis en vastheid verloren.

Dat sinds almeer de Overheid zich in de aangelegenheden van het huwelijk mengde, had zijn natuurlijke oorzaak. Hoe zwakker het geslachtsverband werd, en hoe minder door verspreiding van de leden van eenzelfde geslacht, de samenhang van het bloed tot zijn recht kwam, des te meer moest het Staatsverband op den voorgrond treden. Wel was dit oudtijds nog lang niet zoo sterk als thans, in zooverre de zclfregoering in eigen kring nog stand hield, maar toch werd er allengs een sterk gemeenschapsgevoel tusschen de burgers van eenzelfden Staat geboren, dat vooral door de oorlogen waarin men sa& m ^én gemeenschappelijk belang te verdedigen had, gesterkt werd. Hierdoor ontstond een gemeenschappelijk burgerlijk leven, een leven onder eenzelfde wet en onder eenzelfde Overheid, en vooral de regeling van het erfrecht werd hierdoor een zaak van gemeenschappelijk belang. Deze ontwikkeling was natuurlijk en kon niet uitblijven; en in zooverre lag het in den aard der dingen, dat ook de burgerstaat zich in de huwelijkssluiting piengde. De familie, het geslacht is bij ons niet meer georganiseerd, heeft geen hoofd en geen middel tot wilsuiting meer, en'de vriendenkring kan nog veel minder in organisatie optreden. Alles zou dus ten slottte aan de gezinshoofden zijn overgelaten, en doordien twee gezinshoofden, wier kinderen samen huwen willen, onder geen gemeenschappelij ken rfcgel stonden, dreef ten slotte alles op gewoonte en in zwang zijnde regelen. Hieruit nu zou tenslotte eindelooze verwarring zijn voortgekomen , zoowel wat het recht der personen als het recht op de goederen betrof, indien de burgerij, in haar staatsverband, zich de zaak niet had aangetrokken. Er is thans dan ook geen ander gezag aanwijsbaar dat ten deze recht en orde waarborgen kan, dan het Overheidsgezag, en in zooverre is er geen sprake van inmenging in een haar vreemde aangelegenheid, zoo de Overheid den eisch stelt dat het huwelijk ook burgerlijk zal gesloten worden. Het huwelijk is nu eenmaal uit zijn aard een uiting van het natuurlij^ke leven, dat bestaat ook waar nog geen kerk van Christus kon optreden; dat onder alle volken, onverschillig of ze heidensch, mohamedaansch of Christelijk heeten, onmisbaar is, en dat aldus zijn eigen plaats vindt onder de aangelegenheden van deze aardsche bedeeling. Over dat burgerlijk leven en de aardsche bedeeling is door God de Overheid geplaatst, om in Zijn Naam orde en regel in te stellen en te handhaven. En daar het nu zoo voor de personen als voor den overgang van het goed van het hoogste belang is, dat het huwelijk niet willekeurig ontwricht worde, maar in vasten vorm optrede, komt het ongetwijfeld aan de Overheid toe, ook ten deze met gezag op te treden, en het publiek karakter van een huwelijk te betwisten aan ieder paar, dat niet ook onder haar auspiciën het huwelijk aanging.

Vooral lette men er op, dat wie huwen, tevens, voor een aanmerkelijk deel, het lot beslissen van nog ongeboren personen, die voor hun rechten niet kunnen opkomen, en ook na geboren te zijn, nog jaren lang daartoe onbekwaam zullen zijn. Nu lag het in den aard der zaak, dat oudtijds het geslachtsverband voor deze rechten waakte; maar nu dat geslachtsverband alle organisatie verloor en nauwelijks meer werkt, was het noodzakelijk, dat ter bescherming van deze, ander onverweerbare, rechten een ander gezag optrad, en dat kon geen ander zijn dan het gezag van de Overheid. Eerst van de plaatselijke Overheid, daarna, toen verplaatsing veelvuldig, en de huwelijken niet zoo zelden meer met personen uit andere gemeenten gesloten werden, de gewestelijke Overheid, en ten slotte de Overheid van het land. Er moeten waarborgen worden geboden tegen het onderschuiven van kinderen, tegen het veronachtzamen van kinderen, tegen verwaarloozing van kinderen, en tegen roof aan het hun toekomend goed gepleegd. Voor dat alles waren vaste instellingen, gezette regelen, geregelde orde, opmaking van acten en bewaring van acten noodig, en alleen de Overheid kon voor dat alles instaan.

Zoo grif echter als we dit toegeven, even stellig komen we er tegen op, dat de Overheid deswege geacht kan worden het eigenlijke Huwelijk, naar de in ons Burgerlijk Wetboek geijkte uitdrukking, te voltrekken. De Overheid is niet uit de schepping, maar eerst na den val als instelling door God in ons menschelijk leven ingezet. Het is daarom ongerijmd, te beweren, dat de Overheid alleen, en zij, krachtens haar aard en natuur, een zaak tot stand zou kunnen brengen, die reeds bestond, lang eer de Overheid optrad. De Overheid is uit de Gemeene gratie als instelling opgekomen, het Huwelijk als instelling door God in de schepping zelve vastgezet. Het Huwelijk is alzoo van anderen en veel ouderen oorsprong, en de Overheid, die eerst later, en uit geheel anderen wortel, is opgekomen, kan nooit het gezag of de kracht bezitten, om het Huwelijk als zoodanig en in eigenlijken zin des woords en finaal tot stand te brengen. Wat de Overheid kan en moet, is de publieke erkenning van het Huwelijk in haar gezagssfeer binden aan de bepalingen, door haar voor het personen-en goederenrecht verordend; doch hiertoe bepaalt en beperkt zich haar bevoegdheid dan ook. Zij constateert officieel, dat er een Huwelijk tot stand is gekomen, maar zij zelve maakt en schept het niet. Het Huwelijk komt uit den wortel van haar leven niet op, maar komt op uit heel anderen wortel; en al wat zij vermag is te bepalen, onder welke voorwaarde alleen zij met dat Huwelijk rekent, en anderen dwingen zal er mede te rekenen. Het kan daarom niet anders dan als gezagsmisbruik worden gequalificeerd, zoo de ambtenaar van den burgerlijken stand zich aanstelt, alsof hij-zelf het huwelijk voltrekt en finaal tot stand brengt. Geheel deze voorstelling rust op de onderstelling, dat het huwelijk niets is dan een contract, een overeenkomst tusschen twee pereonen, een verbintenis door wilsuiting aangegaan. De Overheid verbindt aan het voor haar geldende huwelijk rechten en verplichtingen, die deels op de huwenden, deels op hun kinderen, hun kindskinderen en andere familieleden betrekking hebben. Zij is ook volkomen bevoegd, om te bepalen op wat tijd men in het genot dier rechten treedt, en het genot dier rechten van het aangaan van de verplichtingen afhankelijk te stellen; maar wat ze niet kan en niet mag, is het huwelijk als zoodanig voltrekken.

Dit wordt niet gezegd, om het zich onderwerpen aan de burgerlijke handeling te ontraden. Integendeel, het is aller plicht en roeping om voor zijn huwelijk óók de publieke erkenning te zoeken, en die kan de Overheid alleen geven. Het is plicht en roeping, om voor de kinderen, die men verwekken mocht, al die zekerheden te zoeken, die later hun personen en hun goed beheerschen moeten. Met dit alles niet te rekenen, het niet op prijs te stellen, het niet te zoeken, is gemis aan eerbied voor zijn bruid of bruidegom, verachting van de gemeenschap, en liefdeloosheid jegens zijn toekomstige kinderen. Het burgerlijk huwelijk te willen ontduiken of voorbijgaan, is stellig zonde voor God. Wat we alleen staande houden is, dat de Overheid haar gezag ten deze juist in de waagschaal stelt, door het innemen van een valsche positie. Zoo ze zich niet anders aanmatigde dan de publieke erkenning van het huwelijk, met inbegrip van de gevolgen, die deze publieke erkenning met zich brengt, zou ze in veel zuiverder positie staan, geheel dezelfde macht uitoefenen van thans, en volkomen de orde in de burgermaatschappij handhaven. Nu heeft ze omgekeerd door zich als voltrekster van het huwelijk op te werpen, een reactie doen opkomen, die èn voor het huwelijk, èn voor haar eigen gezag, niet zonder bedenking is. De contractsontbinding in de echtscheiding is niet alleen voor het huwelijk, maar ook voor de eere van het Overheidsgezag zwanger van gevaar.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 januari 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Gemeene gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 januari 1901

De Heraut | 4 Pagina's