Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de Gemeene gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Gemeene gratie.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

LAATSTE REEKS.

L.

HET HUISGEZIN.

X.

Deze verborgenheid is groot: doch ik zeg dit, ziende op Christus en op de gemeente. Epheze 5 : 32.

Het onderscheid tusschen de godsdienstige behoefte, om den zegen Gods over zijn Huwelijk af te smeeken, en tusschen het verband, waarin het Huwelijk der geloovigen met de kerk van Christus staat, is dusver onder ons maar al te zeer uit het oog verloren; iets wat vermoedelijk samenhangt met de verwerping van het Huwelijk als Sacrament. Men wilde deze sacramenteele opvatting niet, en boog, doordien tegenzin geleid, te zeer naar eene al te nuchtere opvatting van het Huwelijk over, Want wel toont „Het heilig huwelijk" van Jacob Cats ons, dat de diepere beschouwing nog voortleefde, maar kerkelijk is ze niet tot haar recht gekomen. Door te leeren, dat de kerkelijke huwelijksplechtigheid alleen strekte, teneinde een gebed van de gemeente om zegen op zijn huwelijk te begeeren, was de oppervlakkige opvatting van het Huwelijk, min of meer officieel gehuldigd. Het eenige wat nog overbleef was, dat het een „gebed der Gemeente" zou zijn. Öe bedoeling hiervan was, dat de plechtigheid zou plaats hebben aan het einde van de gewone godsdienstoefening, na afloop der predicatie, hetzij op den dag des Heeren, hetzij in de week. Dit echter werd al spoedig onhoudbaar, toen de weekbeurten óf wegslonken, óf slechts door enkelen bezocht werden, en voltrekking van het Huwelijk op Zondag wegviel. Iets waar dan bij kwam, dat er in volle beurten kwalijk genoegzaam plaats viel in te ruimen voor den Bruidsstoet, en het voorts weinig strookte met de stemming van gegadigden, om eerst heel een dienst bij te wonen, en eerst aan het slot daarvan, aan de huwelijkssluiting toe te komen. Vrij algemeen kwam toen, in steden vooral, de gewoonte in zwang, om de huwelijksplechtigheid afzonderlijk, en in het midden der week, te doen plaats hebben. Hierdoor echter verviel de tegenwoordigheid der gemeente. Het werd, in plaats van een bijeenkomst der gemeente, een bijeenkomst van familie en vrienden. Alzoo een particuliere plechtigheid, die alleen in zooverre met de kerk in verband bleef staan, dat ze plaats had in het kerkgebouw, en geleid werd door den kerkeraad, meest ook met collecte voor de armen der kerk. Daar nu het kerkgebouw als zoodanig, voor Gereformeerden geen bijzondere beteekenis heeft, kwam het ook wel voor, dat de plechtigheid bij bruid of bruidegom aan huis werd gehouden, en toen ten slotte ook de aanwezigheid van ouderlingen en diakenen vaak wegviel, hield men in het eind niets over dan de aanwezigheid van een predikant, voorzoover deze kwansuis ambtelijk optrad. Aldus werd dan elke band met de kerk losgelaten, en zoo kwam het, dat enkelen dan ook niet meer inzagen, waarom ook de toch niet-ambtelijke predikant niet even goed door een ander vervangen kon worden, zoodat men het onder de familie afdeed, met saam neer te knielen. Zoo wreekt zich ten slotte elke fout in opvatting.

Nu kunnen we over de sacramenteele opvatting der Roomsche kerk kort zijn. Alles hangt hier af van de begripsbepaling van het Sacrament, en daar het begrip van Sacrament niet als zoodanig in de Heilige Schrift voorkomt, ook niet in Efeze 5 : 30, blijft dit een bloot dogmatisch geschilpunt. Onze godgeleerden nu hebben het begrip van Sacrament zóó gesteld, dat het rechtstreeks met de verzoening in het bloed van Christus samenhangt, en diensvolgens voor alle geloovigen eisch is. Rome gaf er een meer algemeenen zin aan, zoodat ook de ordening van het Huwelijk er onder viel, en het dus niet noodzakelijk op alle geloovigen doelde. Voor het onderhavig onderwerp is dit geschil derhalve van geen verder belang. Wat daarentegen wel belang heeft is, dat Rome een vast verband tusschen het Huwelijk en de kerk heeft gelegd, en dat dit verband ook bij ons weer tot zijn recht moet komen. Alleen hierin blijft dan tusschen Rome en ons het verschil bestaan, dat de Roomsche kerk het Huwelijk uit het burgerlijk leven uitlicht en sacramenteel in de kerk plaatst, terwijl wij het Huwelijk in het natuurlijke leven staan laten, d. i. het onder de Gemeene gratie, en niet onder de Particuliere genade plaatsen, en het met de kerk alleen in zeker verband zetten.

Welke is nu in dit verband de beteekenis van Paulus' uitspraak, dat hier „een verborgenheid schuilt, die ziet op Christus en de gemeente.'"' Wat de algemeene strekking van deze vergelijking betreft, levert dit geen moeilijkheid op. Paulus toch werkt die vergelijking zelf uit. Wat Christus is voor de gemeente, dat is de man voor zijne vrouw; en wat de gemeente voor Christus moet wezen, dat moet de vrouw zijn voor haar man. De band, die tusschen Christus en zijn gemeente bestaat, is het hooge ideaal, waaraan de band tusschen man en vrouw moet beantwoorden. In zooverre echter is het niets dan een vergelijking. Maar nu zegt de heilige apostel ons, dat hier meer dan een vergelijking is; dat we hier voor een mysterie, voor eèn verborgenheid staan; en dat de huwelijksbetrekking afschaduwing en uitdrukking is van de betrekking tusschen Christus en zijn gemeente; wat zeggen wil, dat beide betrekkingen door God gelegd zijn, zóó dat de ééne zich in de andere afspiegelt. Niet dus is het Huwelijk enkel een contract, d. i. een band, gelegd door menschelijke wilsuiting maar iets veel diepers, een goddelijke unio, een goddelijke oplossing van twee in één, wat Paulus reeds uitgedrukt vond in de scheppingsordinantie ; Deze twee zullen één vleesch zijn. Een eenheid niet overdrachtelijk, bij manier van spreken bedoeld, maar een wezenlijke eenheid. Eerst was er alleen Adam. Uit hem kwam Eva voort. Zoo werden ze twee. Maar deze twee vinden nu hun eenheid terug daarin, dat ze één vleesch worden. En die unio, die eenmaking, zoo zegt Paulus nu, is afbeelding, afschaduwing, afspiegeling van een andere unio, van een andere eenmaking, t. w. van de eenheid die tot stand komt tusschen Christus en zijn gemeente, doordien de geloovigen in Christus worden ingelijfd. Achter en onder het Huwelijk, door menschelijke wilsuiting voltrokken, schuilt alzoo een daad Gods, daarin bestaande, dat Hij man en vrouw aldus op elkander geschapen heeft en op elkander heeft aangelegd, dat ze één vleesch zouden worden, en dat Hij door een mystieke genade beider persoon ook naar de ziel verbindt. Gelijke unio nu brengt diezelfde God ook tot stand, door Christus op de gemeente aan te leggen en de gemeente op Christus, en beide zóó te vereenigen, dat ze saam in hoogere eenheid opgaan. En deze t^& Q daden Gods: het één maken van man en vrouw in het Huwelijk, en het één maken van Christus en de gemeente in zijn mystiek lichaam, staan niet los naast elkander, zóó dat ze slechts evenwijdig loopen en met elkander kunnen vergeleken worden, maar staan in oorspronkelijk verband. Het Huwelijk op aarde is het afdruksel van den band, die Christus met zijn gemeente verbindt, en hierin juist ligt de verborgenheid, het mysterie dat wij wel belijden, maar niet doorgronden kunnen.

Op dit punt echter doet zich een moeilijkheid voor, die niet mag worden verheeld. Is het Huwelijk, in zijn eenmaking van man en vrouw, afbeelding, uitdrukking, afspiegeling van den band tusschen Christus en de gemeente, dan moet er eerst die band tusschen Christus en zijn gemeente geweest zijn en kan daarna eerst het Huwelijk ais afbeelding daarvan zijn gekomen. Het oorspronkelijke moet aan de afbeelding vooraf gaan en kan er niet op volgen. Nu is echter het Huwelijk reeds bij de schepping ingestejd, nog vóór den val, en is de band tusschen Christus en zijn gemeente eerst na den val gekomen. Dit nu zou op zich zelf nog geen bezwaar opleveren, daar we van Gods zijde de dingen niet behoeven te nemen, gelijk ze reeds op aarde verwezenlijkt zijn, maar volstaan kunnen met ze te nemen gelijk ze zijn in Gods gedachte. Maar dit blijft dan toch, dat in de gedachten Gods eerst moet geweest zijn de mystieke unio tusschen Christus en zijn gemeente, en daarna eerst de afschaduwing hiervan gekomen is in ons menschelijk PIuwelijk. Zoo zou dan de schepping zelve reeds, en het Huwelijk dat met de schepping gegeven was, op de verlossingsgedachte gevolgd zijn. Het besluit aangaande de verlossing in Christus, zou dus vooraf zijn gegaan aan het besluit der schepping, en de schepping naar die verlossingsgedachte zijn ingericht. Dit levert nu geen' bezwaar op, zoo men zich plaatst op streng supralapsarisch standpunt; maar dat kunnen we, in die strenge opvatting, nooit met onze gewone voorstelling rijmen, daar op die wijs lle onderscheid tusschen het rijk der atuur en het rijk der genade zou te oor gaan.

We geven er daarom Jie voorkeur aan, e oplossing op anderen weg te zoeen. Niet door ons op het streng infraapsarisch standpunt te plaatsen. Dit toch is even ontoereikend. Maar wel door terug te gaan op het oorspronkelijk Middelaarschap van Christus, gelijk dit reeds in de schepping gegrond lag. De engelen, die staande bleven, hadden noch verlossing noch verzoening van noode, en toch is de Christus ook hun hoofd. Hij is niet hun hoofd geworden, maar altoos geweest. Hij was het ook van de engelen die vielen, en door dien val is hun band met den Christus verbroken. Met de goede engelen daarentegen, is deze band gebleven wat hij was, en vormt een mystieke unie, die in beginsel met de mystieke unie die tusschen Christus en zijn gemeente bestaat, overeenkomt. Geheel op gelijke wijze nu was Christus ook vóór den val het hoofd der menschheid, en bestond er een mystieke unie tusschen den mensch en Christus. Nog niet als Christus, nog niet als Messias, maar als de tweede hoogheilige persoon der Drieëenheid. Die band lag in de schepping zelve, in zooverre alle dingen door Hem gemaakt zijn. Toch niet alleen daardoor. Dan toch zou diezelfde band ook tusschen Hem en de onbezielde schepping moeten bestaan. Neen, die band kwam, al lag zijn oorsprong in de schepping van alle dingen door het Woord, toch eerst daardoor tot die werking, waaruit de mystieke unie ontstond, dat engelen en menschen bewuste, bezielde wezens waren; en nader zelfs nog met den mensch, doordien de mensch in nog nader en meer bepaalden zin, naar Gods beeld geschapen was. Hij zelf, het uitgedrukte - beeld van Gods zelfstandigheid, kon dus niet anders dan met den mensch, die beelddrager Gods is, in oorzakelijk en organisch verband staan, en het is deze oorspronkelijke eenheid vanden Zone Gods met de menschheid, die in het Huwelijk onder mecschen zijn uitdrukking en afschaduwing vond.

Dat Paulus nochtans niet op dit Middelaarschap van den Schepper, maar op het Middelaarschap van den Verlosser wijst, kan niet bevreemden. Christus is niet de Verlossingsmiddelaar geworden, boven en behalve dat hij Scheppingsmiddelaar ware, maar het laatste is en blijft de grond van het eerste. Hij zou niet onze Verlossingsmiddelaar hebben kunnen zijn, indien hij niet onze Scheppingsmiddelaar was geweest. Blijkens Colossensen 1:14 v. v. mag dit niet anders worden voorgesteld. Daar toch heet het: In denwelken wij de verlossing hebben door zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden. Dewelke is het beeld des onzienlijken Gods, de eerstgeborene aller creature. Want door hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten, alle dingen zijn door hem en tot hem geschapen. En hij is vóór alle dingen, en alle dingen bestaan te zamen door hem. En hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, hij die het begin is, de eerstgeborene uit de dooden, opdat hij in alles de eerste zoude zijn. Want het is des Vaders welbehagen geweest, dat in hem al de volheid wonen zoude." Hier wordt dus duidelijk gehandeld van den Verlossingsmiddelaar „in luien wij de verlossing hebben door zijn bloed", en van dezen gekruisten Christus wordt nu geleerd, dat Hij dezelfde is als de Scheppingsmiddelaar, „door wien alle dingen geschapen zijn". Er wordt op gewezen dat Hij is „het beeld des onzienlijken Gods" en „de eerstgeboren^ aller creature"; dat hij is vóór alle dmgen en dat alle dingen te zamen bestaan door Hem; en dat hij als zoodanig is het „Hoofd des Lichaams", namelijk de gemeente „opdat hij in alles de eerste zou zijn." Hieruit volgt alzoo, dat de mystieke unie tusschen Christus als het beeld des onzienlijken Gods en den mensch als beelddrager Gods, de oorspronkelijke is, en dat in de mystieke unie van Christus met de gemeente datzelfde heilig verband voortleeft, slechts gewijzigd naar de wijziging die de schepping door de zonde had ondergaan. Overmits nu Paulus alleen met een toestand in zonde te rekenen had, was het natuurlijk, dat hij hier niet op de Schepping terugging, maar met nadruk wees op de nog veel inniger en veel rijker mystieke unie, die thans tusschen den Verlossingsmiddelaar en zijn verlosten bestaat.

En zóó nu opgevat, loopt alles wel. Er is eerst de mystieke anie tusschen den Scheppingsmiddelaar en den mensch. Het is deze mystieke unie, die haar afschaduwing vindt in het huwelijk tusschen man en vrouw. En komt nu de zonde, en met die zonde de verlossing, dan wordt de mystieke unie met den Scheppingsmiddelaar verrijkt en verdiept in de mystieke unie met den Verlossingsmiddelaar. En in verband hiermede ontvangt ook het huwelijk, opdat het te midden der zondige wereld zich handhave, eveneens die rijkere en diepere opvatting, dat de Bruid van Christus voorbeeld voor de vrouw, en de Bruidegom der gemeente voorbeeld voor den man worde. Zoo heet het dan in Ef. 5 : 25 v.v.: Gij mannen, hebt uw eigene vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft, en zichzelven voor haar heeft overgegeven; Opdat hij haar heiligen zoude, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het woord. Opdat hij haar zichzelven heerlijk zoude voorstellen, eene gemeente, die geen vlek of rimpel heeft, of iets dergelijks, maar dat zij zoude heilig zijn en onberispelijk. Alzoo zijn de mannen schuldig hunne eigene vrouwen lief te hebben, gelijk hunne eigene lichamen. Die zijne eigene vrouwe liefheeft, die heeft zichzelven '%f. Want niemand heeft ooit zijn eigen "Vleesch gehaat, maar hij voedt het, en onderhoudt het, gelijkerwijs ook de Heere de gemeente. Want wij zijn leden zijns lichaams, van zijn vleesch en van zijn gebeente. Daarom zal een mensch zijnen vader en moeder verlaten, en zal zijne vrouwe aanhangen; en zij twee zullen tot één vleesch wezen. Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit, ziende op Christus en de gemeente.”

Dat hierin een diepere en rijkere opvatting van het huwelijk ligt, valt niet wel tegen te spreken. Dat ge als man uw vrouw zóó hebt lief te hebben, gelijk Christus de Gemeente heeft lief gehad en zich voor haar heeft overgegeven, opdat Hij haar heiligen zou", is iets, dat Adam niet zou hebben verstaan. Iets waarmede we niet zeggen willen, dat het Paradijshuwelijk van Adam onvolkomen was; maar dit bedoelen we, dat het Huwelijk, om het intreden der zonde, iets anders moest worden dan het in het paradijs was, zou het, ni^tegenstaande het bederf der zonde, aan zijn oorspronkelijke bedoeling beantwoorden.

Het is dan ook deze opvatting van het Huwelijk, die terecht door onze vaderen met den naam van „Christelijk Huiuelijk" werd aangeduid. Vandaar, dat ze in het Formulier de hoogere eischen aan het Christelijk Huwelijk te stellen, ook met verwijzing naar Ef. 5 : 20 v.v., aan Bruid en Bruidegom op het hart bonden. Zelfs gaan ze nog verder, en bidden in het gebed hun ook den zegen des Verbonds toe, en smeeken het voor hen af, dat ze de kinderen, die God hun geven zal, „Godzaliglijk mogen opbrengen", en zulks ook tot stichting der Gemeente. Maar dit alles blijft zich toch bepalen tot hetgeen hun gezinsleven in het midden der Gemeente zijn zal; en wat niet uitkomt, en niet tot klaarheid wordt gebracht, is, dat bruid en bruidegom als geloovigen, en dus als leden der Gemeente, door het sluiten van hun Huwelijk, ook tot de Kerke Gods in een bepaalde verhouding treden. Alleen door het Huwelijk wordt de kerk voortgeplant, alleen uit het Huwelijk komt het „zaad der kerk" op. En het is op dien grond, dat ook de kerk in zake het Huwelijk zeggensschap heeft. De gevolgen van het Huwelijk beslissen voor de toekomst der kerk. Zonder het Huwetijk kan de kerk niet voortbestaan. En als de „kinderen der geloovigen" ten Doop worden gepresenteerd, zijn dat niet vreemde kinderen, die uit de wereld in de kerk worden gedragen, maar kinderen geboren in de Gemeente uit een Huwelijk, dat in die kerk als zoodanig zijn recht en beteekenis heeft verkregen. Het Genadeverbond hangt aan het Huwelijk, en heeft alleen door het Huwelijk zin en uitwerking. En dit zoo zijnde, kan de kerk niet het Pluwelijk beschouwen als iets, waarover zij geen zeggensschap heeft, en dat buiten haar oordeel omgaat, maar moet zij zelve weten en beoordeelen, welk Huwelijk ze wel, en welk Pluwelijk ze niet als schakel in het Genadeverbond erkent en opneemt. Het Huwelijk zelf is en blijft de zaak van bruid en bruidegom, en hangt ten principale aan de liefde, die God hun voor elkan der in het hart geeft, en aan beider wil om zich te vereenigen. Maar dit Huwelijk moet gelding hebben. Bruid en bruideg: m staan niet los en op zich zelf, maar in allerlei levensverband. Daarbij treedt nu in de eerste plaats het gezin en het familieverband op, omdat een Huwelijk een zaak van het bloed wordt en het bloed niet aan de enkele personen, maar aan de familie in het geslachtsverband toekomt. In de tweede plaats komt de burgermaatschappij in aanmerking, daar deze alleen de rechten van personen en goederen in verband met het Huwelijk en met de kinderen uit dat Huwelijk, waarborgen kan. Maar in de derde plaats moet het Huwelijk ook tot gelding en tot erkenning komen in de kerk, omdat de kerk alleen de regelen voor het Christelijk Huwelijk kan handhaven, en omdat, voor zooveel bruid en bruidegom geloovigen zijn, de kerk ook te hunnen opzichte de openbaring is van het Genadeverbond. Als geheel voltrokkenkan dus alleen zulk een Huwelijk beschouwd worden, dat én door de familie, én door de burgerlijke Overheid, én door de kerk erkend, en door elk dezer drie binnen eigen kring bevestigd is.

Hierbij nu heeft de kerk geen zeggensschap over de Overheid, en de Overheid geen zeggensschap over de kerk. De Overheid mag niet zeggen: Ik sluit het Huwelijk, en gij kerk moogt alleen den zegen over het door mij gesloten Hu r/clijk afbidden. Wat de kerk ten deze te doen heeft, strekt even ver als hetgeen dt Oi^rheid doet. Elk dezer twee treden oj; " or een eigen gebied, een eigen sfee; , een eigen levenskring en zijn binnen dat gebied onafhanke'ijk. Volgens onze belijdenis nu is een Huwelijk alleen dan in waarheid voltrokken, zoo het én door de familie, én door de Overheid, én door de kerk erkend en geldig gemaakt is, en wel in deze orde. Niet de kerk en niet de Overheid gaat voorop, maar de familie; dan volgt de Overheid, en dan eerst komt de Kerk. Doch juist daarom grijpt voor ons de finale Huwelijksvoltrekking in de kerk plaats. Het is onv /Ikomen, zoolang het alleen nog in de familie geldig is gemaakt. Het blijft evenzoo onvolkomen, zoo het op het stadhuis is ingeschreven. En het wordt eerst geheel volkomen door ook tot gelding te komen in de kerk. Dat is de laatste acte, die de voltrekking besluit. Dat gevoelt dan ook elk geloovige, die ten Huwelijk gaat. Al het andere is voorbereidend, en tot voltooiing komt het Huwelijk, voor zooveel een geloovige tusschen Bruid en Bruidegom betreft, eerst in de kerk; ook omdat hier alleen gehandeld wordt voor Gods aangezicht.

Hierbij echter kunnen weer moeilijkheden rijzen. Familie of Overheid kunnen huwen, als toch de kerk zegt zulk een Huwelijk voor Gods aangezicht niet te kunnen erkennen. Al dadelijk doet zich hier de vraag voor, in welken graad van verwantschap huwelijken geoorloofd zijn. Evenzoo de vraag, of een uitgesproken echtscheiding kan erkend worden, en of alzoo de gescheidenen tot een nieuw Huwelijk kunnen worden toegelaten. Ten deele zelfs de vraag, of Bruid en Bruidegom al dan niet geloovigen zijn. Zoolang nu de Overheid ten deze haar wetten richtte naar den grondslag van het Christelijk Huwelijk, waren de moeilijkheden, die zich hierbij voordeden, niet vele. Nu ^hter de Overheid regelen voor het Huwelijk stelt, die almeer van den regel dien de kerk moest stellen, afwijken, ontstaat er gevaar voor botsing. Met het oog hierop ware het 't meest gewenscht, dat Kerk en Overheid tot een accoord konden komen, omdat verschil van gevoelen hierover tot zoo schromelijke verwaring in de gezinnen en in de familiën kan leiden. Zoolang echter zulk een accoord niet getroffen is, wordt de toepassing van den regel: Ecclesia sequitur curiam, d. i. de kerk volgt de Burgerlijke Overheid, steeds bedenkelijker. De kerk moet weer uit eigen oogen gaan zien, en behoort zelve zelfstandig te beoordeelen, welke Huwelijken binnen haar gebied al dan niet gelden zullen. De regelen hiervoor moet ze publiek maken, opdat de leden der Gemeente vooraf klaarlijk weten mogen aan welke huwelijken de kerk gelding zal geven, aan welke niet. En heeft de kerk ten deze klaar en duidelijk gesproken, dan moet ze ook volstandig weigeren op kerkelijk gebied een huwelijk tt erkennen, dat in strijd met deze regele, gesloten is. Zulk een huwelijk moge dan gelden in de familie, en gelden in den Burgerstaat, rnaar de Kerk erkent het dan niet, en moet, opdat het Verbond Gods heilig blijve, uit haar kring bannen allen, die willens en wetens zulk een kerkelijk verboden huwelijk toch sluiten.

[De vraag, ons naar aanleiding van onze artikelen over het Huwelijk, per anoniemcn brief over een bepaald 'geval gedaan, kan niet in dit vérband met genoegzame uitvoerigheid door ons behandeld worden. Voor persoonlijke correspondentie is op gave van adres uiteraard onmisbaar.]

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Gemeene gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 februari 1901

De Heraut | 4 Pagina's