Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Dat u niemand verleide met ijdele woorden.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dat u niemand verleide met ijdele woorden.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat u niemand verleide met ijdele wooi'den; want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoor zaaoiheid. Ef. 5 : 6.

We doen aan het geloof der „geloovigen" in niets te kortj maar slaat u toch soms niet de angst om 't hart, als ge uit kerk na kerk hoort, wat zonde er al niet onder de belijders van Jezus voortwoekert ?

Als een licht zouden Gods heiligen schijnen te midden van „een verdraaid en verkeerd ge slacht", en keer op keer is het, of het natuurlicht der wereld hiin licht overschijnt.

Neem de werkelijkheid, en wat vindt ge dan ? Geen openlijke uitspatting, niet wat de wereld noemt: uitgaan, maar een stil, huislijk leven, en voorts zekere precisiteit op het stuk van den Sabbath, een middelmatige offervaardigheid voor Kerkelijke en Christelijke doeleinden, en ten slotte Kerkdijken zia en lust in het Christelijk Vereenigingsleven.

Maar dwars door dit prijslijke strijken veelal ongestraft de gewone zonden heen van humeur en bitsheid, van afgunst en kwaadsprekerij, van naijver en trots, van kleine leugentjens en valschen schijn, van traagheid en gemakzucht.

Hoog zedelijk karakter, nobele ziels verheffing, machtige zelf beheersching, koninklijke vergevingsgezindheid, bloeiende liefde, hemelsche toewij ding, warme ontferming, hartelijke trouw, kloeke moed, gulle, oprechte zin om te vergeven en te verzoenen, o, ze zijn er, God zij dank nog; maar wie zal zeggen, dat ze het gemeengoed der Christenen zijn en in Christus' Kerk den gewonen levenstandaard vormen?

’t Hooger licht fonkelt nog, rtiaar kunt ge ook zeggen, dat het nog naar alle zijden door het kerkraam schijnt, straalt en glanst ?

En nu komt hier dit bittere bij, dat gedurig uitkomt, hoe er bovendien nog op allerlei manier grove inwonende zonde woelt.

De H. Apostel zegt zoo met nadruk: Zijt dan navolgers Gods als geliefde kinderen, en waidelt in de liefde; en zie nu eens wat liefdeloosheid gedurig aan het licht komt.

Dan gaat de heilige Apostel aldus voort: „Maar hoererij en alle onreinigheid, of geldzucht laat ook onder u niet genoemd worden, gelijk het den heiligen betaamt", — en vraag nu eens, hoeveel onreinigheid en hoeveel onheilige geldzucht nog telkens in het verborgene blijkt voort te woekeren.

En de heilige Apostel eindigt met te zeggen: Er zal onder u niet zijn nrxh oneerbaarheid, noch zot geklap, noch %ekkernij, welke niet betamen, maar veel meer dankzegging; — en be luister nu de gesprekken eens.

Of is het niet zoo dat zelfs tegen dronkenschap nog telkens bestraffend moet worden opgetreden ; dat zelfs kerkelijk nog gedurig allerlei onzedelijke gedraging moet getuchtigd worden, en dat zelfs kinderen op heimelijke zonden v/orden betrapt ?

De weegschaal in het heiligdom weegt zoo nauw, en hoe ziet ge haar niet telkens doorzwikken; en doorzwi»ken zonder dat er een algemeene verontwaardiging van een hoogzedelyken ernst tegen ingaat.

En als ge dan desniettemin de belijders rit. 3 Heeren als de gerusten in Sion ziet ver kceren, diè vastgaan op hun eigen zaligheid, is er dan geen oorzaak, om gedurig, om met klem en kracht, om met doordringenden ernst aan dat oude apostolische woord te herinneren, dat er vlak op v.jlgt: Dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of geldzuchtige, erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God.

En als er dan zijn, die hier tegen in praten, dan snijdt de heihge Apostel alle tegenspraak af door atdus te besluiten: Laat toch niemand tl verleiden met ijdele woorden, want om deze dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid.

Wat zijn die ijdele woorden, waarmee we dan onszelven en anderen pogen te misleiden ?

o, Ge kent ze wel.

Of belijden we niet „de volharding der hei ligen ? En zegt die „volharding der heiligen" u niet dat een kinl > an God diep, zeer diep vallen kan, zonder dat de almacht van Gods reddende genade daarom wordt te niet gedaan ?

Wijst men er ons niet op, en prediken we het ons zelven niet aan, dat zelfs een Paulus be tuigde, dat als hij het goede wil, het kwade hem bijligt, en dat als hij dan valt, niet hij het doet, maar de zonde die in hem woont?

Beroept de ontruste consciëntie, te midden van zulk een zondig leven, zich niet telkens op de zonde vaïi een David en op de zonde van een Petrus, om, vergeleken bij wat zij misde den, ons kwaad in verschoonlijk licht te plaatsen ?

Van Antinomianen spreken we nu nog niet eens. Het opzettelijk zondigen opdat de genade meerder worde, is het zondegif dat bij de secte voortsluipt; in de kerk van Christus is dat hooge uitzondering. Maar wat geen hooge uitzondering vormt, dat is het zich wiegelen op de ijdele tvoorden, als men de hoogste betooning van Gods ontferming en lankmoedigheid misbruikt, als een oorkussen waarop de onreinheid en de geldzucht inslaapt.

Er is geen hoogere Goddelijke ontferming, dan het schier boven-Goddelijke erba'men, waarmee Hij zijn Heiligen Geest aan een David hergeeft, en, hoe Satan Petrus ook zift, toch door genade teweegbrengt dat zijn geloof niet ophoudt.

Zeker, de volharding der heiligen is de hoogste glorie van onze belijdenis, de hoogste triomf van de almacht van Gods vrijmachtige genade.

Maar de zonde gaat dan ook zoo diep, dat ze niet dieper gaan kan, als we het toestaan, en het wel zoo willen, dat Satan deze heilige belijdenis misbruikt, en ze ons als een slaap drank der zonde influistert.

Dan zijn die heilige woo'den niets, niets dan ijdele woorden geworden, woorden die u zoo bitterlijk misleiden, en ijdele woorden, die ge eens zoo bitteilijk beweenen zult, als ge u afgesneden ziet van alle erfenis van het koninkrijk van Christus en van God.

Een leven in zonde, vergeet het niet, is zoo heel iets anders, dan één enkel maal in diepe zonde vallen.

Wie als kind van God doorgaands op den heiligen weg wandelde, en dan één enkel maal schandelijk struikelt en diep valt, dien grijpt terstond daarop het angstigt berouw aan; ' die vlucht voor zijn zonde als voor een wild dier dat htm besprongen had; die weent zijn ziele moe in tranen van weedom des harten; en die verstaat het nauwelijks, hoe zijn God hem toch weer in erbarming aanneemt.

Maar een leven in zonde is niet een vallen, maar een wandelen op den onheiligen weg Niet juist zoo schrikkelijk zondigen als David, o. Neen, dikwijls en aldoor zich schuldig maken aan zonden van lang niet zoo erg karakter, maar waarvan men toch zeer wel weet, dat ze diep onrein, duivelsch trots, of sluwe gedienstigheden van Mammon zijn. En daar leeft men dan in, en onderwijl gaat het bidden doof; en men went aan zulke zonde, en men blijft zijn Bijbel lezen; en men gaat voort en verder in die zelfde zonde, en gaat op naar Gods huis.

En zoo verstrikt ons de zondige gewoonte, dat de consciëntie al flauwer reageert. En dan zou men het niet meer doen. maar doet het toch weer. Een al afnemend berouw. Een inslapend schuldbesef. Onze God is toch een vergevend God. En zoo werkt men zich in ineen voorstelling, alsof zóó voortleven in die zonde van onreinheid, of van trots, of van geld zucht, in een kind van God niet meer stuitend was, en alsof de ingang in eeuwige zaligheid toch nog open bleef.

En dat zelf bedrog nu van het arglistig hart ont maskert Paulus met dit ééne korte en snijdende woord: „Dit weet gij, dat geen onreine of geldzuchtige erfenis heeft in het Koninkrijk van God." En al wat ge daartegen mompelt, zijn niets dan ijdele v/oorden, waarmede ge uw ziel misleidt.

Dat harde zeggen, dat wie zijn zonde aanhoudt, geen erfenis heeft in het Koninkrijk van God, dat is de dam, dien de Heilige Schrift op werpt tegen het tergend misbruik, dat Satan ons leert maken van het hoogste stuk der Goddelijke ontferminge.

Zeker, er is volharding der Heiligen, o, Gewisselijk, er is geen val van Gods kind zoo diep of er is een Goddelijke genade die den boetvaardige weer op kan richten. Dat blijft zoo. Daar gaat nieis van af. Dat is de macht der genade, die gesteld wordt tegen Satans zielmoordende vondsten. Die vertroosting mag den boetvaardige nooit worden ontroofd. Zoo, en niet ander? , is ons Evangelie.

Maar wee u, zoo ge dit toepast op een stil voortleven in uw zonde; zoo ge dit als vijgeblad misbruikt, om er uw zonde achter aan te houden; zoo ge, steunende op zoo heilige genade, in uw zonde voortvaart.

Wie op de bergen van Gods heiligheid wandelt, wandelt hoog, en kan daarom diep vallen, maar wie in lage gemeenheden dag aan dag, of nacht bij nacht, voetje voor voetje voortschuifelt, voelt zich thuis in het lage en onreine en onheilige; die heeft er zijn element in, en valt er niet in, omdat hij er zijn onheilige existentie in heeft.

En nu is niet gezegd, dat ge er niet uitkomt, en dat er voor u geen genade is. Hoor maar, hoe juist tot u h t roepen uitgaat: Ontwaak gij die slaapt, en sta op uit de dooden, en laat Christus over u lichten.

Maar dan moet ge uit de laagte uit, en het hooge pad van Gods heilige bergen op; dan moet ge de adder u van den arm schudden; met heilige wilskracht treden uit uw onrein, trotsch of geldzuchtig leven; en eiken dag, wat zeggen we, elk uur het bidden: Vader, leid mij niet in verzoeking, maar verlos mij van den Booze.

Want dit staat vast, en dat woord onzes God zal bestaan : Wie in zijn zonde van onreinheid, trots of geldzucht voortleeft, die zal sterven in zijn zonde, en voor dien kan er geen erfenis zijü in het Koninkrijk van Christus en van God.

Let er op.

De heilige Apostel schrijft niet dat hij u dit aanzegt. Neen, , hij schrijft: Dit weet gij, dat ge zoo nooit in Gods zaligen hemel komt.

En leg nu uw oor maar aan uw consciëntie te luisteren. Ook dan hoort ge datzelfde roepen: Breek óf met uw zonde, of God breekt met u.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1901

De Heraut | 4 Pagina's

„Dat u niemand verleide met ijdele woorden.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1901

De Heraut | 4 Pagina's