Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De minderheid van 1889.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De minderheid van 1889.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk men zich herinnert, is reeds in 1888/89 door de toen nog gescheiden kerkengroepen eene poging aangewend om tot eenheid van Opleiding te geraken.

Een voorstel daartoe was ingediend, en door de Voorloopige Synode der doleerenden met veertig stemmen, d. "\. eenparig aangenomen. Ook op de Synode te Kampen van de toenmalige Christelijke-Gereformeerde kerk 'js datzelfde voorstel toen in behandeling gekomen, en wel verworpen, doch slechts met 23 tegen 17 stemmen. De adviezen der adviseerende leden blijven hierbij buiten beschouwing. Het heeft toen derhalve slechts aan vier stemmen gehangen, of de eenheid in de opleiding ware reeds destijds verkregen.

Het stond dus eenerzij ds tusschen alle doleerende plus ruim 8/8 der Christelijke Gereformeerde kerken, en anderzijds 5/g der Christelijke Gereformeerde kerk.

Voor de universitaire opleiding verklaarden zich 40 - h 17 = 57 stemmen. Er tegen slechts 23.

Toch is het niet hierop, dat we wijzen wilden.

Veel belangrijker is het, kennis te nemen van de bezwaren, die toendertijd tegen de Concept-acte bij de Christelijke Gereformeerden gerezen waren, en nog meer, om kennis te nemen van de gronden, waarop de 17 stemhebbende leden te Kampen zich voor de Concept-acte verklaarden.

Nu zouden wij, als redactie, geen vrijheid vinden, om deze gronden te formuleeren. Maar dit behoeft ook niet.

Immers door de Synode te Kampen is toentertijd een Commissie benoemd, bestaande uit de. heeren: Ds. J. H. Donner voorzitter. Dr. H. Bavinck scriba, en voorts uit Ds. J. van Andel, Ds. J. A. Littooy en docent M. Noordtzy, die in opdracht kregen, in een Memorie de zaak voor de kerken toe te lichten.

Deze Commissie kweet zich van deze taak door uitgave eener Memorie, die nog in 1889 te Leiden het licht zag; en haar onpartijdig oordeel is gewaarborgd door haar gemengde samenstelling. Immers ook Ds. Littooy, die de verwerping der Conceptacte door zijn aangenomen tegenvoorstel teweeg bracht, was er lid van.

Mogen we nu de aandacht onzer lezers vestigen op wat in deze Memorie over de zaak der Opleiding voorkomt.

Ziehier de inleiding:

De kwestie der Theol. School werd reeds door enkele provinciale vergaderingen op de agenda der Assensche Synode geplaatst. Men begreep terecht, dat de vereeniging der Christ. Geref. Kerk en der Ned. Geref. Kerken noodzakelijk ook de scholen ter opleiding van de aanstaande dienaren des Woords ter sprake moest brengen. De Synode te Assen nam in deze zaak het besluit, dat in geen geval het beginsel mocht worden prijsgegeven, dat de Kerk hare eigene inrichting tot opleiding harer leeraren hebbe (Handel, art. 68). De uitlegging van dit besluit verschilde reeds terstond na afloop der Synode. Maar de bedoeling ervan was toch zeker geen andere, dan dat de Kerk steeds eene Theol. School rnoest hebben, die van haar uitging en waarover zij alleen alle zeggenschap had.

Maar niet alleen van de zijde der Christ. Geref. Kerk, ook van den kant der Ned. Gereformeerden werd deze belangrijke kwestie van Theol. School of Universiteit in de Conceptacte opgenomen en tot eene beslissing gebracht. Artikel 14 dier Acte stelde in uitzicht, dat, wanneer na de vereeniging der Kerken de Directeuren der Vereeniging voor Geref. Hooger Onderwijs te Amsterdam genoegzamen invloed en waarborg aan de vereenigde Kerken aanboden, deze dan voor de opleiding harer dienaren gebruik zouden maken van de Vrije Universiteit. In dal geval zou aaii de naar Amsterdam verplaatste Theol. School alleen de praclische vorming der theologische studenten in het laatste studiejaar overblijven. Voor het grootste en belangrijkste gedeelte zou de opleiding van de Theol. School naar de Vrije Universite t zijn overgebracht.

Een der deputaten van de Assensche Synode had reeds van den aanvang af van de onderhandelingen met de Deputaten der overzijde ernstige bedenking tegen dit 14de artikel der Concept-acte. Op de Synode te Kampen diende hij een tegenvoorstel in, waarvan de strekking was, dat de Theol. School ook na de vereeniging der Kerken als eigene inrichting voor de opleiding van de dienaren dier Kerken zou blijven estaan, maar toch ook Kandidaten der Vrije Universiteit beroepbaar zouden zijn, als deze Hoogeschoofzich maar, wat de Theol. faculteit betreft, onder toezicht der vereenigde Kerken stelde, overeenkomstig de Poslacta der Dordsche Synode (Sessie 163 en 175). Dit voorstel werd met 23 tegen 17 stemmen aangenomen. En alzoo besliste de Synode wederom ten gunste van het behoud der bestaande Theol. School, wel niet te Kampen, maar toch in elk geval als eene eigene kerkelijke inrichting naast de Vrije UTiiversiteit. De Synode der Ned. Geref. Kerken te Utrecht, hiermede in kennis gesteld, antwoordde, dat het artikel over de Scholen onveranderd moest blijven (Handel, art. 275).

Zoo is op dit punt tusschen de twee kerkengroepen niet de minste overeenstemming of toenadering verkregen. Beide handhaven haar beginsel en standpunt. Inderdaad is het offer ook niet gering, dat de Ned. Geref. Kerken in zake de School van de Christ. Geref. Kerk vergen. De Theol. School te Kampen bestaat nu bijna 35 jaren; zij maakte bij haar oprichting aan veel verdeeldheid in eigen kring een einde, zij was gedurende al de jaren van haar bestaan voor Kerk en Vaderland ten rijken zegen, zij geniet de liefde der gansche Kerk en verheugt zich in toenemenden bloei. En haar prijs Ie geven, valt zwaar.

Toch is dit lang hel ergste niet. Deze opoffering ware door eene gezonde vereeniging van twee groepen van dezelfde belijders voldoende vergoed. Maar in die kwestie van Theol. School of Universiteit schuilt een beginsel, dat samenhangt met heel onze opvatting van Kerken wetenschap^ En de vraag rijst daarom: is het gewenscht, is het geoorloofd, om de Theol. School prijs Ie geven en de opleiding der aanslaande dienaren toe Ie vertrouwen aan eene Universiteit ?

Nu volgen de drie bezwaren, die destijds

door de tegenstanders der Concept-acte wer­den aangevoerd:

Vooral drie bedenkingen zijn het, die fiaar stmmiger beweren dit ten ernstigste ontraden en ook op de Synode werden te berde gebracht.

a. De Vrije Universiteit is eene stichting van particuliere personen en staat noch met de Ned. Geref. Kerken noch met eenige andere Kerk in rechtstreeksch verband. En nu wordt toch in eene Concept-acte, welke handelt over eene vereeniging van Kerken, aan eene stichting van particuliere personen de eereplaats gegeven, en wordt zelfs de vereeniging der Kerken van het erkennen en aanvaarden dier stichting afhankelijk gemaakt. En de Christ. Ger. Kerk wordt gedwongen, om hare eigene inrichting op te offeren'voor de stichting eener particuliere vereeniging, welke wel den naam van Universiteit draagt, maar in de werkelijkheid aan dien naam al zeer weinig beantwoordt.

b. Eene Universiteit, vooral indien zij uitgaat van particuliere personen, kan aan de vereenigde Kerken nooit genoegzamen waarborg geven voor de zuiver gereformeerde en waarlijk godvruchtige opleiding harer toekomstige dienaren. Artikel 14 der Concept-acte spreekt wel van medezeggenschap, dat de Directeuren der Vereeniging voor Hooger Onderwijs aan de vereenigde Kerken zullen bieden in de benoeming, de eventueele schorsing en het ontslag der Theol. professoren, en ook van toezicht op het onderwijs. Maar medezeggenschap is toch maar «^(/^zeggenschap, en onderstelt dus dat ook anderen dan alken de vereenigde Kerken wat te zeggen ztdlen hebben. Erger is nog, dat reeds bij het eerste conflict dit geheele medezeggenschap ontnomen kan worden. In dat geval zou de Kerk weer moeten opbouwen, wat zij zonder noodzaak had afgebroken. Of haar dat dan gelukken zou, is aan bedenking onderhevig. Daarbij is de opleiding van de dienaren des Woords voor de Kerk van zoo groote beteekenis, dat de beste waarborg ook de verkiesselijkste is.

e. Het universitaire leven, vooral in eene groote stad, heeft voor alle studenten, maar inzonderheid voor die in de Theologie, ernstige gevaren. Wel kan niet beweerd worden, dat de voorbereiding voor de bediening des Woords aan eene Universiteit op zichzelve ongeoorloofd en zondig is. Onze Vaderen vertrouwden haar na de Reformatie alleen aan de Hoogescholen der Overheid toe. Maar men bedenke, dat zij ook niet zoo vrij waren als wij, dat hunne Kerken in eene gedwongen verhouding tot den Staat stonden, en dat zij dikwerf niet konden verkrijgen wat zij anders gaarne wenschten. Die opleiding aan de Universiteiten heeft dan ook menigmaal voor leer en leven zeer wrange vruchten gedragen. Zullen wij dan, in grootere vrijheid ons verheugende, de Theol. School prijsgeven voor eene Universiteit, die aan onze Kerk voor het behoud van de zuiverheid der leer geene genoegzame waarborgen aanbiedt, en door de plaats harer vestiging, Amsterdam, het toezicht op het leven der studeerende jeugd uiterst moeilijk maakt ? De voordeden eener universitaire opleiding worden daardoor opgewogen, dat de Kerk aan hare School de wetenschap, voorzoover zij die noodig heeft, gebruiken mag. Ook haar geldt het woord der Schrift: Alles is uwe. Laat ons daarom bij Assen blijven en het beginsel nooit prijsgeven, dat de Kerk haar eigene inrichting hebbe voor de kweeking van de herders der gemeenten.

Heel anders echter oordeelde de minderheid van deze zelfde Synode te Kampen.

Zoo spreken de voorstanders van het behoud der Theol. School. Maar er zijn anderen, die er geen bezwaar in zien, om» voor de opleiding van de kerkedienaren gebruik te maken van eene Universiteit, indien deze maar in een wel omschreven - en goedgeregeld verband staat tot de Kerk. Op de Synode te Kampen waren er dan ook nog 17 stemmen, die met het voorstel-LiTTOOY niet medegingen en het oorspronkelijke \i^e artikel der Concept-acte aannemelijk achtten.

Van deze 17 voorstanders der Conceptacte nu geeft de Commissie dit navolgende op als hun redebeleid :

a. De H. Schrift schrijft nergens voor, dat de opleiding van de bedienaren des Woords van de Kerk moet uitgaan. Onder het O. T. is Mozes opgevoed aan Pharao's hof en daar gevormd voor het ambt, dat hij onder Israels volk te bedienen had. De Mozaïsche wet omschrijft wel de lichamelijke en zedelijke vereischten der priesters, maar spreekt met geen enkel woord van eene kerkelijke opleiding tot het ambt. De profetenscholen waren geheel vrije vereenigingen, waar men zich toelegde op de beoefening van muziek en zang en misschien ook van de heilige schriften. De opleiding der Schriftgeleerden na de ballingschap was evenzoo geheel privaat; beroemde Rabbijnen verzamelden de leergierige jeugd om zich heen en vormden ze tot predikers en rechtsgeleerden. In het N. Test. worden de Apostelen wel door den omgang met Jezus zelven en door de uitstorting des H. Geestes bekwaamd tot hun ambt.Maar waar de ambtsdragers, herders en ouderlingen, die toch bekwaam moesten zijn om te leeren, hunne kennis moeten opdoen, wordt met geen enkel woord bepaald. En zooveel staat wel uit de H. Schrift vast, dat de Kerk als zoodanig niet geroepen en niet verplicht is, om zelve de •ivetenschappelijke opleiding harer toekomstige dienaren ter hand te nemen.

b. De geschiedenis der Kerk, leert dan ook, dat de wetenschappelijke opleiding meestentijds aan andere dan zuiver kerkelijke inrichtingen werd gezocht. Toen sedert de vestiging der Kerk wetenschappelijke opleiding meer en meer voor de dienaren behoefte en vereischte werd, zocht men die of eerst nog op de bestaande heidensche scholen, of bij beroemde bisschoppen, of ook in de allengs opkomende christelijke catechetenscholen. Deze laatste werden of door private of door kerkelijke personen gesticht, maar daarom nog niet met kerkelijke opdracht of last. Zoo was het ook met de later sedert de zesde eeuw ontstaande dom-, cathedraal-en kloosterscholen.-Hoewel in ruimer zin, evenals alle onderwijs, kerkelijk, d. i. binnen het gebied der Kerk staande, gingen deze inrichtingen/öir/i niet alle rechtstreeks van de Kerk uit. Maar verschillende personen, nu eens bisschoppen, dan monniken, wijdden zich aan het onderricht der toekomstige geestelijkheid. Veel minder kerkelijk werd de opleiding nog met de stichting der Universiteiten sedert de 13de eeuw. De verlegging van de opleiding der geestelijken naar de Universiteiten ims dan ook niet naar het hart van Rome. En op het Concilie te Trente stelde de Roomsche Kerkvergadering in de 23ste zitting vast, dit ieder bisschop een seminarium moest oprichten in zijne diocese; eene bepaling, waaraan langzamerhand gevolg werd gegeven.

De Protestantsche Kerken maakten echter voor de wetenschappelijke vorming harer dienaren van de landsuniversiteiten gebruik. Wel bestond er hier te lande, toen de Hoogescholen nog niet waren gesticht of in de bestaande behoefde der Kerken nog niet konden voorzien, eenige kerkelijke opleiding, bestaande in „oefening door propositien" zoowel van personen die niet gestudeerd hadden als van hen, die hun studie hadden volbracht (Dordsche Kerkenorde-art. 8). Maar dit was juist geen wetenschappelijke, maar zuiver practische opleiding. De wetenschappelijke studie zocht men aan de publieke, van de Overheid uitgaande Hoogescholen. Van theol. scholen bediende men zich slechts daar, waar men van de landshoogescholen geen gebruik maken en tot het stichten van eigen Universiteiten niet geraken kon, zooals bijv. in FrankrijV. Maar door de gansche Protestantsche Christenheid hee? i waren Universiteiten regel, en theol. seminaries uitzondering.

Eerst in deze eeuw is daarin verandering gekomen. De Universiteiten zijn meer en meer van al heur zelfstandigheid beroofd, tot organen van den Staat gemaakt, aan den invloed der Kerk onttrokken, en door het ongeloof beheerscht. Vandaar dat vele Kerken, vooral de vrije Kerken, tot het stichten van theol. scholen zijn orergegaan. Maar ook zelfs bij deze scholen is de verhouding nog zeer verschillend, waarin men ze tot de Kerk gesteld heeft. Sommige zijn door de Kerk rechtstreeks gesticht; zij worden uit haar collecten onderhouden; de professoren rechtstreeks door de algemeene Synode benoemd; de examens door kerkelijke Curatoren afgenomen. Maar andere theol. scholen staan onder toezicht van een Bestuur van Directeuren, dat de professoren benoemt, terwijl de Alg. Synode slechts het recht van goed-of afkeuring heeft; het Bestuur van Directeuren wordt of door de Alg. Synode of door de leden der Vereeniging of door zichzelf verkozen. Ook de geschiedenis leert niet, dat de. Kerk altijd eene eigene inrichting tot opleiding harer dienaren moet hebben.

c. Wij mogen zelfs nog verder gaan. Eene Kerk, die hare roeping verstaat, kan op den duur 'met een Seminarie of Theol. School niet tevreden zijn. De verhouding, waarin de Openbaring tot de wetenschap staat, eischt eene Universiteit. Die verhouding verschilt, al naar gelang men het verband verschillend denkt tusschen de eerste en de tweede schepping. Naar gereformeerd belijden nu is de herschepping geen volstrekt nieuwe schepping, die onvereenigd en onverzoend naast en buiten en tegenover de eerste schepping blijft staan, maar eene /lerschepping van wat door de zonde walschapen, eene hervorming van wat in den val wwvormd werd. God heeft de wereld, en in die wereld ook de wetenschap, liefgehad; en daarom is ook Christus gekomen, niet om die wereld te verderven, maar om ze te behouden en zalig te maken. Gelijk de Kerk niet is van de wereld, maar toch in haar ingaat en juist midden in die wereld bewaard wordt van den booze; gelijk het Koninkrijk Gods uit de hemelen is, maar toch als een zuurdeesem alle koninkrijken der aarde doordringt; zoo blijft ook de Openbaring niet geisoleerd naast de werenschap staan, maar zoekt verband met haar en werkt vernieuwend op haar in. Alle dualisjne is doopersch. Alle vermenging is pantheïstisch. Maar het gereformeerd Theïsme belijdt, dat God wel oneindig verheven is boven, maar toch met zijn wezen tegenwoordig is in al het geschapene; dat het Goddelijke en het menschelijke, het hemelsche en het aardsche, niet onverzoend naast en tegenover elkander blijven staan, maar zonder vermenging, op de nauwste wijze vereenigd worden; en dat dus ook de Openbaring niet in eigen kring zich terug trekt, maar zonder zichzelve te verliezen verbinding met de wetenschap zoekt.

En voorts:

Inderdaad is dan ook de wetenschap der Openbaring, dat is de Godgeleerdheid, niet zonder hulp van de menschelijke wetenschappen ontstaan. In ruimeren zin kan men ook de kennis Gods bij Profeten en Apostelen Godgeleerdheid noemen. Maar die kennis is toch in de H Schriften niet vrucht van menschelijk nadenken, maar van openbaring; niet van reflexie maar van inspiratie. De waarheid is daar nog niet door het denkend bewustzijn heengegaan, nog niet in afgetrokken begrippen omgezet, nog in geen logisch samenhangend stelsel geordend; maar als bij aanschouwing, onmiddellijk gegrepen en in de concrete vormen van historie en profetie, van lied en spreuke, van brief en visioen nedergelegd. De Godgeleerdheid in engeren en meer eigenlijken zin is in de Christelijke Kerk allengs opgekomen, met behulp van de aardsche wetenschappen, die onder de leiding en algemeene werking van Gods Geest in Griekenland en Rome waren ontstaan en tot op den huldigen dag mede den grondslag vormen van onze ontwikkeling en beschaving. Niet allereerst uit behoefte, om dienaren der Kerk te kweeken, maar uit den drang om tegen de Heidensche wetenschap de Christelijke over te stellen, is de Godgeleerdheid geboren. Wel een bewijs, dat deze nog eene andere taak heeft dan de opleiding van toekomstige Bedienaren des Woords; dat het Christendom ook eene roeping heeft tegenover de wetenschap

De Godgeleerdheid kan dan ook nu nog niet zijn, wat zij wezen moet en niet aan hare roeping beantwoorden, wanneer zij van de wetenschap zich afzondert en tot eigen gebied zich beperkt. Zij heeft geen rust, voordat zij eene plaats te midden harer zusteren in de Universiteit heeft ingenomen. Wel is zij, evenals de Kerk en het Godsrijk, iets gansch bijzonders en eigenaardigs; eene zelfstandige wetenschap, met een eigen beginsel, voorwerp en doel, ja meer nog, zij is een heilige wetenschap. Maar heilig is zij, niet afgescheiden; rein en onbesmet zich bewarende, geeft zij zichzelve toch ook; zij is niet uit de wereld, ook niet uit de wereld van het menschelijk denken, maar zij sluit evenmin achter een hoog opgetrokken muur des afscheidsels van die wereld zich af. Zij _doet als Jezus, die uit den hemel, toch in deze wereld is neergedaald, Öie afgescheiden van de zondaren, toch met hen gemeenschap zocht, om hen te behouden en zalig te maken.

Zoo, opgenomen in den kring der Xlnivèrsitaire wetenschappen, kan de Godgeleerdheid ook eerst hare taak verviillen in betrekking tot de opleiding van de aanstaande dienaren der Kerk. Want die dienaren hebben immers het woord te brengen niet aan menschen, die in cellen, g kloosters en woestijnen zich hebben afgezonderd, maar aan menschen die midden in het gewoel der wereld leven en lijden. Aan allerlei rangen en standen, aan rijken en armen, aan beschaafden en onbeschaafden, aan wijzen en eenvoudigen moet het Evangelie worden verkondigd ; en aan ieder in zijne taal en naar zijne behoefte. De prediker des Evangelies moet den Joden een Jood, den Grieken een Griek, en allen alles worden, opdat hij er eenigen behouden mocht. En voor de omleiding tot die taak Is een Seminarie of eene Theol. School niet voldoende en 7tiet geschikt. Een Seminarie is naar het hart van Rome, dat in den priester een „geestelijke" ziet, een uitsluitend kerkelijk persoon, afgescheiden van de wereld en daarom aan het coelibaat onderworpen. Kloosterachtige opvoeding en klerikale opleiding zijn daar geheel op heur plaats. Maar het gereformeerde Protestantisme wil iets anders; het ziet in de bedienaren des Woords geen „geestelijken" maar menschen, wien niets menschelijks vreemd is, die echter alles heiligen door het woord van God en door het gebed. Het kan daarom ook bij eene Theol. School niet blijven staan, maar streeft krachtens zijn beginsel naar eene Vrije Christelijke Universiteit.

Dat dan ook zulk eene Christelijke Hoogeschool ongeoorloofd of ook niet dringend noodig zou wezen, durft schier niemand beweren. Maar in de practijk deinzen velen terug, of willen althans naast de Vrije Universiteit nog de Theol. School laten bestaan. De kleinheid der kracht maakt echter het instandhouden van twee zulke kostbare inrichtingen ondoenlijk. En al is de Vrije Universiteit nu nog maar eene Universiteit in naam, verdeeling of onttrekking der aanwezige krachten zou daarom jinst te minder kutme^i worden verantwoord.

Door cursiveering veroorloofden wij ons, op enkele zinsneden nader de aandacht te vestigen.

We voegen hier niets aain toe, dan alleen de opmerking, dat in 1889 zóó gedacht werd, niet alleen door alle doleerende kerken, maar bovendien door zeventien leden van de Synode der Christelijke Gereformeerde kerk te Kampen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1901

De Heraut | 4 Pagina's

De minderheid van 1889.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1901

De Heraut | 4 Pagina's