Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr. Honig zond aan de Bazuin een tweeden brief aan Br. Wielenga in, dien wij ook onzen lezers willen voorleggen;

Hooggeachte Professor,

Alvorens ik den draad van mijn betoog weer opneem, waar ik dien de vorige maal afbrak, ver oorloof ik mij eene enkele opmerking. Natuurlijk zonder ook maar één oogenblik de bedoeling te hebben U te kwetsen, zij het mij toch met alle bescheidenheid gegund op te merken, dat het mij niet heel duidelijk is, hoe veel invloed uwe vrees voor eene »scholasticistische« richting geoefend heeft op den raad, dat de kerken alle verband met de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit zouden verbreken. Want tegenover eene verklaring in het nummer Van 15 Februari j. 1. — »de door ons gevreesde en bestredene «Maccovi aansche richting" met haar dor Scholasticisme is dan ook slechts een bijkomende kwestie, zij het dan ook in den samenhang der toestanden van geen klein gewicht" — staan uitspraken (nummer van 21 Dec. 1900) als deze: »ik zie gevaar voor de kerken ... zoowel uit een formeel als uit een materieel oogpunt, hoewel dat laatste thans voor mij den doorslag heeft gegevenn. ; ... »want bij dit bezwaar uit een formeel oogpunt, komt nu hoe langer hoe meer bij mij een materieel, een zakelijk bezwaar, een bezwaar, dat voor mij in dezen de deur dicht doet en mij dan ook ten slotte heeft gedrongen tot den door de broederen betreurden raad"; »die opkomende richting naar Maccoviaanschen koers spelt m. i. gevaar voor de kerken en dat dringt mij tot spreten voor de vrijheid, het recht en de belangen dier kerken inzake de «Opleiding." Waar nu deze laatste uit spraken zoo stellig zijn — daar meende ik de vorige week te mogen schrijven, dat uw vrees voor de »scholasticistische richting" den sterksten invloed op uw door mij zoo diep betreurden raad heeft geoefend.

Maar laat ik nu mijn schrijven weer vervolgen. Handelende over het proefschrift van Dr. A. Kuy per Jr. zegt U: »Van alle zijden is die dissertatie met grooten lof ontvangen (om haar wetenschappelijk karakter verdiende ze dat ook) terwijl blijk baar niemand in die kringen mijne bezwaren deelde, maar ze ook niet heeft bestreden. Ik mag en moet dus wel aannemen, lettende ook op andere verschijnselen, dat dit geschrift in die kringen den koers aanwijst op dogmatisch gebied ook aan de Theol. Faculteit." Tegen deze zinsneden heb ik, waarlijk niet uit kleingeestige vitzucht, zeer ernstige bezwaren. Al aanstonds is minder juist uwe opmerking, dat «niemand in die kringen uwe bezwaren deelde." Ziet, wanneer U daarmede bedoelt, dat niemand in de kringen der Vrije Universiteit uit het verschijnen van deze dissertatie heeft afgeleid, dat de zoon in beginsel verschilde van en vader — dan hebt U daarmede volkomen elijk. Maar dat allen, die nauw aan de Vrije niversiteit verbonden zijn, vroeger geen enke e edenking hadden tegen sommige uitspraken in dat eelszins belangrijke proefschrift is minder juist. evendig herinner ik 't mij, hoe op den avond an den dag der promotie niemand minder dan rofessor Rutgers het noodig vond met eenigen nadruk uit te spreken in een kring van ongeveer wintig personen, dat hij met sommige opmerkingen n het proefschrift zich niet kon vereenigen en dat hij dit ook reeds vroeger aan den doctorandus had ezegd. Natuurlijk onthield hij daarom ook zijn of niet aan het mede door U om zijn wetenschappelijk karakter geprezen stuk, maar dit verandert toch niets aan de omstandigheid, dat aanstonds in den kring der Universiteit bedenkingen zijn geopperd. Dat nu die bedenkingen, welke natuurlijk door alle Hoogleeraren en door mannen als de Cu atoren van Schelven en Brummelkamp werden gedeeld, niet zijn gepubliceerd, is alleszins begrijpelijk. Prof Rutgers zag met zijn scherpziend oog zeer goed in, i. dat aan den eersten arbeid van een nog jong man niet hetzelfde gewicht mag worden toegekend als aan dal van iemand, die van rijper leeftijd en ervaring is; en ten 2r begreep Prof Rutgers ook wei, dat de jonge doctor, die een enthousiast is, zelf later deze uitdrukkingen wel zou terugnemen. Met verschooning treedt men immers tegemoet degenen, die hunne eerste schreden zetten op den weg der studie, vooral wanneer zij van bekwaamheid, van warm gevoel en van geestdrift blijk geven ?

Edoch, nog veel meer bedenking heb ik tegen uwe conclusie, dat dit proefschrift in den kring der Vrije Universiteit een hoogst bedenkelijken koers zou aanwijzen op dogmatisch gebied. Zie ik wel, dan komt U zelfs met deze uitspraak in strijd met u zelven. U verklaart het volste vertrouwen te hebben in de Professoren Kuyper en Rutgers, ja in alle Hoogleeraren aan de Vrije Universiteit verbonden — ook nu »Maccovius« verschenen is. Maar als nu wezenlijk dit toch zulk eene gevaarlijke strekking heeft en als metterdaad de Theologische Faculteit aan Dr. A. Kuyper Jr. heeft toegestaan dezen gevaarlijken koers aan te prijzen — dan zou daaruit noodwendig voortvloeien, dat ook de Hoogleeraren der Theologische faculteit zelf het vertrouwen niet langer verdienen. Of wie vertrouwt nog langer iemand, die toestaat, dat een ander u den verkeerden weg wijst ? Van tweeën een ; óf dit proefschrift wijst niet aan (altoos aangenomen, dat de strekking van het proefschrift gevaarlijk is) de richting, waarin de Theologische Faculteit de dogmatische ontwikkeling wenscht geleid te zien, en dan blijven de Hoogleeraren het vertrouwen waardig, óf dit proefschrift wijst wel de nieuwe paden aan, maar dan heeft ook de Theologische Faculteit het vertrouwen verbeurd.

Maar er is meer. Stel eens, dat de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit het noodig vond aan te geven, dat de dogmatische ontwikkeling in de door u bedoelde richting werd geleid, zou zij dit dan aan een jeugdig doctor overlaten, óf zou zij zelve het woord opnemen ? Immers het laatste.

Aan geringschatting van dit proefschrift wensch ik mij niet schuldig te maken, - maar daarin nu te zien een optreden namens de geheele Theolo» gische Faculteit, dat is daaraan toch eene beteekenis toekennen, welke er niet aan mag worden toegeschreven.

Neen, verantwoordelijk staat voor dit geschrift eenig en alleen de schrijver, en de Theologische Faculteit is hierin slechts voor zooverre betrokken, dat zij door het verleenen van den doctoralen graad uitsprak, [dat, al had zij bedenkingen tegen enkele opmerkingen, toch de doorgaande strekking van het boek in overeenstemming was met onze Gereformeerde belijdenisschriften.

En evenmin als Dr. A. Kuyper Jr. de woord voerder was van de Faculteit, evenmin was hij dat van de oud-leerlingen of leerlingen der Vrije Universiteit. Een dergelijk mandaat is hem door niemand gegeven. Trouwens, wanneer de discipelen van de Vrje Universiteit-op den kansel koude, dorre en scholasticistische vertoogen gingen leveren — dan zouden zij waarlijk geheel breken met hunne leermeesters, die zoo gaarne en zoo herhaaldelijk uitspraken: de beste theologen en de beste leden der gemeenten zijn zij, die rijke, grondige kennis aan innige en teere Godsvrucht huwen. Waarlijk niet Maccovius, maar Calvijn en Voetius — zij zijn ons ten voorbeeld gesteld!

Maar streed het nu hiermede, ook eens de aandacht voor Maccovius te vragen en te wijzen op zijne verdienste ? Was het nu waarlijk zoo schrikkelijk zijne biographic te bezorgen ? Was nu wer kelijk de strekking van dit proefschrift zoo gevaarlijk? Moest er uit worden afgeleid, dat althans Dr. A. Kuyper in Maccovius 'i model zag ?

Hierover de volgende maal. Ontvang nu met de betuiging mijner hoogachting mijne hartelijke groete.

Uw dw. dr. en ir., A. G. HONIG.

Zeist, 4 Maart 1901.

Het verblijdt ons, dat Dr. Honig het woord voert op zoo teedere, broederlijke wijze, en dat te meer, waar de, laatste weken juist dat broederlijke, indien niet zelfs het ridderlijke in den polemischen toon, maar al te vaak werd gemist.

De zaak zelve eischt geen nadere toelichting. Het spreekt vanzelf, dat een Faculteit niet aansprakelijk is voor den inhoud eener dissertatie, dan in zooverre, dat ze een wetenschappelijk karakter moet dragen en confessioneel niet tegen de beginselen, waarop de Faculteit rust, in moet gaan.

Nu echter Dr. H. zelfs mededeelde wat door Dr Rutgers in een toast is gezegd, wenschen we nog beter materiaal aan te dragen, en het volgende mede te deelen.

Vóór heel deze polemiek over Maccovius begon, is schriftelijk door Dr. A. Kuyper van Amsterdam ter kennisse van Br. Wielenga gebracht, dat hij en zijn ambtgenooten, wel verre van de te sterke verheffing van de Scholastiek goed "te keuren, reeds bij de beoordeeling der bedoelde dissertatie, eer zij verdedigd werd, duidelijk hadden te verstaan gegeven, dat begrijpelijke, maar toch te sterke ingenomenheid met zijn held, den doctorandus verleid had, te eenzijdig op Mac covins alle licht, en op Lubbertus alle schaduw te doen vallen. In universitaire kringen komt zoo iets telkens voor. Men weet daar, dat vrije, degelijke studie bij jonge mannen alleen opkomt, als men hem, die pas begint, de vleugels laat uitslaan, en dat dit niet het minste kwaad doet, en straks zichzelf corrigeert, mits men maar als faculteit waarschuwt, gelijk hier geschied is.

Zulke dingen hangt men nu anders niet aan de klok. Thans echter was het zaak te con stateeren, dat Br. Wielinga van dit alles, reeds eer hij schrijven ging, kennis droeg.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 maart 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 maart 1901

De Heraut | 4 Pagina's