Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Doende het brood uit de aarde boortliomen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Doende het brood uit de aarde boortliomen”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des menschen, doende het brood uit de aarde voortkomen; En den menschen aangezicht het brood wijn, die het hart des verheugt, doende het blinken van olie; en dat het hart des men schen sterkt. Psalm 104 14 en 15.

Lente in het land! is een vreugdegeroep, waarvoor zelfs de stokoude grijsaard nog gevoel heeft. De winter knapt wel niet krek op 21 Maart af. Het is niet op klokslag dat de Lente er ook is, al heet ze er te zijn. Soms zelfs kan het weken duren eer men ook maar even merkt dat het nu lente is. Maar al tobt en talmt het lang, eindelijk, eindelijk komt er dan toch een dag, dat de dwarsdrijvende winden terug moeten, dat de wolken ruimte maken voor den zonneglans, die door wil schieten, en dat de zoele wind uit het Zuiden met warmte onze lucht doorvoedt. Dan was het gisteren avond nog guur, dat men de deur voor de tocht sloot, en een vuurtje velen kon; maar den volgenden morgen is het plotsehng alles anders geworden. Ue deur kan nu openblijven, en het venster zelfs wordt opgeschoven, want er stroomt nu van buiten zoelheid binnen. In huis is het killer dan buiten. En als ge zelf buiten komt, voelt ge u zoo weldadig aangedaan door een zonnekoestering die streelt zonder te steken, dat alles u toont en voelen doet, hoe u nieuw, verjongd, frisch leven uit heel Gods schepping tegenademt.

Dat omgaan van de seizoenen is een uit denksel van Gods genade. Dat heeft geen Edison uitgedacht, en geen wijze uitgevonden. Eer er ooit lente was, heeft uw God die gedachte van een lente in Zichzelven gehad. Wat die lente wezen, wat ze doen zou, hoe ze zou wer ken in de natuur, en hoe ze den mensch als hij geschapen was, zou aandoen, heeft uw God bij Zichzelven overlegd, en bepaald in Zijn besluit, eer nog deze aarde er gekomen was. En toen de schepping kwam, heeft diezelfde God den loop dezer aarde in haar baan, en haar stand üp haar as en haar wenteling om die as, kortom heel de positie van onze aarde in het zonnestelsel, zóó kunstig en wonderbaar vastgezet, dat de lente vanzelf moest komen, en met die lente al wat de goedheid Gods, in haar gunste voor het menschenkind, ons in die lente aan vreugde van levensverjonging had toegedacht.

Ook de lente komt niet vanzelf, maar als vrucht van het Goddelijk denken, besluiten en bestellen. En zoo dikwijls de kentering der seizoenen weer op lente uitloopt, is het de Almachtigheid Gods, die maakt dat de lente er weer is, die haar als van ouds werken doet, en die er ook nu mee bedoelt, blijdschap in het hart des menschen te werpen.

Wat drukkende macht van eentonigheid zou niet over ons menschelijk leven worden uitge goten, als de jaarseizoenen niet afwisselden, als het altoos eender was, aldoor eenzelfde, gelijke toestand. Het is zoo, de winter is veelszins hard. ook al biedt die winter toch ook eigen ge nieting. Maar zonder winter zou men in geen geval de vreugde kennen van het weer lente worden. En al den schat van gewaarwordingen, en al de breking van ons eentonig leven en al de volheid van indrukken, cie de wisseling der seizoenen in ons menschelijk leven teweegbrengt, dankt ge eeniglijk aan die wijsheid en die goedertierenheid uws Heeren, die alzoo ons leven op aarde en die aarde voor ons menschelijk leven heeft ingericht.

Er ia daarom onvroomheid in, zoo we dit alles jaar in jaar uit, meê doorleven, en meê genieten, zonder dat het hart zich in dank en in aanbidding opheft tot Hem, uit VVien, als de bron van ons leven, al die rijke wisseling • in onze existentie ons toevloeit.

Gods kind merkt er op.

Reeds de Psalmist in oude dagen zong: „De dag is awc, ook is de nacht uwe. Gij hebt het liclit van de zon bereid. Gij hebt al de palen der aarde gesteld. Zomer en winter dié hebt gij geformeerd."

En nog rijst in onze bedehuizen gedurig het led der eere omhoog: »De dag is d uwe, ook vormdet Gij den nacht. ))Gij schiept het licht, de zon met gloed en stralen, «Door U is de aard gezet in juiste palen. »Elk jaarseizoen hebt Gij tot stand gebracht.»

Maar in zulk een seizoen komt dan ook een Goddelijke toespraak tot ons. Er gaat een sprake van uit, die aan alle oorden der wereld beluisterd wordt. En gelijk de starrenhemel een sprake u biedt bij nacht, zoo vertelt elke lente die weer doorbreekt, ons van de mogendheid en de trouw en de goedertierenheid des Heeren.

Als eerst alles dor en doodsch was in de natuur om u heen, en ge hebt maandenlang de zwarte aarde, de ontbladerde boomen, de verdorde struiken, en de verlepte weide aangestaard; en er breekt dan opeens uit die dorheid nieuw leven voort, en het bot uit aan de takken, en er spruit groen uit de zwarte aarde, en de lelietjes van dalen beginnen haar bloemknop reeds te ontplooien; dan voelt, dan merkt ge aan heel de natuur om u heen, dat er achter, dat er onder, dat er boven die natuur nog een andere Macht is en leeft, die zich eerst terugtrok, die maandenlang zich stil hield en schijnbaar niet werkte, en die nu weer op eens voor den dag komt.

In de lente komt God in zijn almachtigheid weer tot die ingeslapen natuur terug, om haar te wekken uit haar winterslaap, om haar te doen opstaan uit haar lange rust, en haar tot nieuw leven op te roepen, ze bezielend met nieuwe levenskracht.

Het is of God in die lente uit eiken boom en uit elke plant, uit elke grasscheut en uit eiken knop die opengaat, u komt toeroepen: Zie, hier ben ik. Ik uw God, die u door die aarde gespijsd, en door mijn zon verkwikt had, en die nu terugkom, om weer het brood uit de aarde te doen uitspruiten, uw schatkameren te vervullen, en den wijn te doen uitbotten, die het hart des menschen vroolijk maakt.

We zijn zoo behoeftig, we zijn zoo diep afhankelijk. Als die natuur dood bleef, zooals ze in den winter was, zou in één jaar heel het geslacht der menschen zijn uitgestorven door hongerdood. Er zou geen menschelijk aanzijn, geen menschelijk leven op deze aarde meer denkbaar zijn.-

Ons leven hing er aan, of die aarde weer zou uitspruiten, of die natuur haar werking zou hervatten, en of met het kruid der aarde ons leven zelf, en het leven onzer kinderen, weer uit de krachten dier natuur zou voortkomen.

En zie, nu komt het, want de lente is er weer. En al wat dor was, kleurt op, en al wat doodsch was, ritselt van nieuw leven. Hier ook was een vallei des doods, en zie het leven staat als uit zijn wintergraf op. En het groent, en het spruit uit op de velden, en het bot uit aan de takken, en de knoppen zetten zich. En alles wordt één profetie. Een profetie van lieflijke schoonheid, en niet minder een profetie van rijken o jgst, dat de maaier straks zijn sikkel weer in de halmen slaat, en de schoven worden ingedragen, en de tarwe wordt gedorscht, en de molensteen malen gaat, en het brood wordt ingedragen in uw woning.

Een lang proces, het is zoo, maar dat ook zoo toch altoos daarmee begint, dat God zijn zon weer haar wonderen laat doen, en dat Hij weer den wortel van het kruid met zijn regen besproeit, of gelijk de Psalmist het ons toeroept, „dat God het brood weer uit de aarde doet iiitsprttiien”.

Daarom moest ons Paschen in de lente gevierd worden, want Paschen is onze lente in de wereld der geesten, gelijk de lente als één machtig Paaschfeest is in heel de zienlijke schepping onzes Gods.

De dwaas zegt ook nu in zijn hart als van ouds, dat het met dit leven uit is, dat eens dood dood blijft, en dat het hersenschimmen zijn, waarmee we ons vleien, zoo we nog droomen van een leven aan de overzij van het graf.

Maar wat is dat anders, dan, omdat het winter is, aan geen lente gelooven. En als dan toch telkens na den langen, bangen winterde lente uit Gods schatkameren tot ons terug keert, en ons hart verblijden komt, wat andere sprake brengt die lente ons dan, dan altoos weer die ééne blijde boodschap, dat er bij God opstanding en verrijzenis ook uit den dood is. Niet alsof ooit uit dien dood het leven kon komen, maar omdat God achter, onder en boven den dood is, en, machtiger dan hij, dien dood dwingt telkens weer zijn prooi los te laten, en opnieuw het leven te doen uitkomen.

Lente is niet het één en al. Er zou geen lente zijn, zoo er geen winter aan voorafging. Het wezen der lente ligt daarin juist, dat er eerst een winter was, waarin de dood zijn scepter zwaaide, en dat nu die heerschappij hem ontnomen wordt, en dat het leven terugkeert.

Zoo is heel de natuur één heilige symboliek.

En diezelfde God, die Christus uit de dooden heeft opgewekt, is ook de God, die in de sprake van zijn lente ons de opstanding uit den dood geprofeteerd heeft.

En ook voor het leven uwer ziel gaat dat door.

Ook daarin, helaas, wintert het telkens. Als uw hart is als de zwarte aarde, en uw ziel als een tak zonder blad, en uw gemoed als een stengel zonder bloemknop. Dat het alles doodsch is in uw inwendig leven, en het is of geen zon meer doorbreekt, en of geen warmte u innerlijk meer koesteren komt. Dat er niets geestelijks meer uit u opsprult; dat geen vrucht meer aan u gekend wordt; en dat ge een gevoel over u voelt komen, als besloegt ge doelloos uw plaats. Een zielstoestand, daaruit alleen geboren, dat God van u weg was, en dat ge zonder God in uw hart voorttobdet, en de verflensing van uw ziel in steeds banger verdorring en zonde voortschreedt.

En nu komt diezelfde God u in zijn lente ook uit dien geestelijken jammer opheffen, en het u zeggen, dat de winter ook voor uw ziel niet altoos duurt. Dat er ook na dezen winter weer lentezon in uw hart kan stralen, en dat ook uit dien verdorden bodem van uw innerlijk leven weer nieuwe vrucht kan en zal uitspruiten.

En dat komen van de lente tot uw ziel kent ge immers reeds uit vroegere ervaring, als na de inzinking de opbeuring, na de kilheid de warmte u weer toekwam, genade u opnieuw innerlijk doortintelde, en weer krachtig in u opleefde wat eerst voorgoed scheen weggestorven te zijn.

Zoo is er lente in de natuur. Zoo zal er lente, een eeuwige lente in den dag der opstanding zij o. Maar zoo zij er dan ook lente, nu reeds, in het leven van uw hart doorbrekend. En dan niet enkel om weer vreugde voor u zelven te doen uitspruiten, maar bovenal om weer te doen uitspruiten de vrucht in uw leven voor de eere uws Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1901

De Heraut | 4 Pagina's

„Doende het brood uit de aarde boortliomen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1901

De Heraut | 4 Pagina's