Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In bondige taal zet Dr. Bavinck in het jongste nummer van de Bazuin het nooit los te laten beginsel en uitgangspunt van de beschouwing der wedergeboorte uiteen, en we stellen er prijs op, deze uiteenzetting aan onze lezers voor te leggen:

De leer van de onmiddelijke werking des Heiligen Geestes in het hart van den zondaar, die wedergeboren en tot het geloovig aannemen van Christus en al zijne weldaden bekwaam wordt gemaakt, werd door de Gereformeerden hier te lande in hun strijd met de Remonstranten met kracht gehandhaafd en tot breeder ontwikkeling gebracht.

Arminius n. I. en zijne volgelingen vielen in de dwaling van het Semipelagianisme terug en maakten de werking van de genade van den wil des menschen afhankelijk. Reeds in zijne stellingen over de praedestinatie van den 7en Febr. 1604 leerde Arminius, dat God, die niet alleen een rechivaardig Rechter maar ook een liefderijk Vader was, van eeuwigheid tusschen het gevallen menschelijk geslacht dit onderscheid had gemaakt, dat Hij degenen, die van hunne zonden afstaan en vertrouwen op Christus stellen, de zonden zou kwijtschelden en het eeuwige leven schenken, maar dat Hij de hardnekkigen zou straffen; en voorts, dat het Gode aangenaam was, dat zich alle menschen bekeerden en, tot kennis der waarheid gekomen zijnde, daarbij bleven, doch dat Hij niemand dwong.

Op de Haagsche Conferentie ten jare 1611 zeiden de Remonstranten wel, dat de mensch het zalig makend geloof niet van zichzelven heeft, noch uit kracht van zijnen vrijen wil, maar dat het van noode is, dat hij van God in Christus door zijnen Heiligen Geest wordt herboren en vernieuwd in verstand, genegenheden en wil, en dat dus de ge nade Gods het beginsel, de voortgang en de vol brenging alles goeds is.

Doch zij wierpen dit alles weer omver door de toevoeging, dat de wijze van werking dezer genade niet onwederstandelijk is en werden gedwongen dit alzoo te verklaren, dat de wil des menschen wel niet naast de genade werkt, maar toch, door haar bekwaam gemaakt, zelf zich tot geloof en bekeering schikken, of ook de ontvangen genade afwijzen en verwerpen kan.

In dien geest verklaarden zij dan ook op de Dordsche Synode: de krachtige genade, waardoor iemand bekeerd v.ordt, is niet onwederstandelijk; en hoewel God den wil alzoo door het Woord en de inwendige werking zijns Geestes aanroert, dat Hij beide de macht, om te gelooven, of boven natuurlijke krachten geeft, èn den mensch inderdaad doet gelooven; nochtans heeft de mensch uit zichzelven deze genade kunnen verachten en niet gelooven, en alzoo vervolgens door eigen schuld verloren gaan.

En zij verduidelijkten hun gevoelen nog, door aldus voort te gaan: Hoewel naar den gansch vrijen wil Gods de ongelijkheid der Goddelijke ge nade zeer groot zij, nochtans geeft de Heilige Geest, of is bereid te geven, zooveel genade aan allen en een iegelijk, wien Gods Woord gepredikt wordt, als genoegzaam is tot bevordering van de bekeering der menschen in hare trappen; en derhalve verkrijgen niet alleenlijk degenen genoegzame genade ten geloove en ter bekeering dewelke God gezegd wordt naar het besluit der volstrekte verkiezing te willen zalig maken, maar ook die genen, die metterdaad niet bekeerd worden.

Deze verklaring laat aan duidelijkheid niets te wenschen over. Volgens het gevoelen der Remonstranten ontvangen allen, die onder het evangelie leven, of kunnen zij althans ontvangen, eene ge noegzame genade tot geloof en bekeering Maar of zij metterdaad gelooven en zich bekeeren, dat hargt van den wil des menschen af. De genade des Heiligen Geestes is dus in hare werking van den mensch afhankelijk; zijne toestemming, zijne vrije wilsbeslissing staat tusschen beide in. De Remonstranten loochenden daarmede de inwendige, krachtdadige, onwederstandelijke, alleen-werkende, dat is met andere woorden de onmiddellijk en rechtstreeks werkende genade des Heiligen Geestes, en namen alleen eene zedelijke, aanradende genade aan.

Ten overvloede worde dit met eene aanhaling uit Episcopius bevestigd, omdat hij daarin het woord omniddelijk gebruikt.

In de zesenveertigste zijner theologische disputaties stelt hij aan het slot de vraag: of er eenige onmiddelijke werkzaamheid des Heiligen Geestes in het verstand of in den wil des menschen nood zakelijk zij, of in de Schriften beloofd wordt daartoe dat iemand gelooven kunne aan het uitwendig gepredikte woord ?

En hij geeft daarop een ontkennend antwoord. Als zij er zijn mocht, noodzakelijk is ze toch niet; en in elk geval blijft de mensch vrij om haar te wederstaan

Dit Remonstrantsche gevoelen werd op de Dordsche Synode verworpen. En daartegenover stelden de Gereformeerde Christenen van die dagen vast, dat, wijl de mensch van nature dood was in zonden en misdaden, God ook bij de toepassing van de weldaden des verbonds de eerste moest zijn en door zijne genade in den mensch niet alleen het vermogen, om te gelooven, maar ook het gelooven zelft tot stand brengen moest.

De besluiten der Synode, waarin de Gerefor meerde leer op dit belangrijke punt is neergelegd, zijn bekend en behoeven voor ons doel slechts met een enkel woord in herinnering gebracht te worden.

Vooreerst spreken de Dordsche vaderen te dezen opzichte uit, dat het geloof en de bekeering niet toe te schrijven zijn aan den raensch, alsof die zichzelven door zijn vrijen wil van anderen, die met gelijke of even genoegzame genade tot geloof en bekeering voorzien waren, onderscheidde, maar aan God, die, gelijk Hij de zijnen van eeuwigheid in Christus uitverkoren heeft, zoo ook dezelven in der tijd krachtdadiglijk roept, met het geloof en de bekeering beschenkt en aan de macht der duis ternis ontrukt zijnde, in het koninkrijk zijns Zoons overbrengt.

Ten andere belijden zij, dat God, wanneer Hij dit zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert, hun niet alleen uitwendig het evangelie laat prediken en zelfs niet alleen door den Heiligen Geest krachtdadig hun verstand verlicht, maar ook door de uitwerkende kracht van denzelven wederbarenden Geest doordringt tot in de binnenste schuilhoeken der menschen, hunne geslotene harten opent het harde week maakt, het onbesnedene besnijdt, nieuwe hoedanigheden in den wil instort en dezen van dood levend, van kwaad goed, van niet willende gewillig en van weerbarstig onder worpen maakt.

Vervolgens omschrijven zij deze werking van Gods Geest nog nader door de namen wedergeboorte, vernieuwing nieuwe schepping, opwekking uit den dood, levendmaking, en zeggen, dat God ze zonder ons in ons werkt. Want zij geschiedt niet door eene zedelijke aanrading waarbij het in de macht des menschen zoude blijven om weder geboren of niet wedergeboren, bekeerd of niet bekeerd te worden. Maar zij is eene geheel boven natuurlijke allerkrachtdadigste en tegelijk allerbeminnelijkste verwonderlijke, verborgene en onuitsprekelijke, werking; in hare uitnemendheid niet minder noch lager te schatten dan de schepping of de wederopwekking der dooden

En eindelijk trekken zij daaruit dan het besluit, dat allen, in wier harten God op zoo wonderbare wijze werkt, zeker, onfeilbaar en krachtdadig wedergeboren worden en met der daad gelooven. Het geloof is derhalve eene gave Gods, niet in dien zin, dat het van God aan des menschen vrijen wil wordt aangeboden, maar het wordt den mensch met der daad medegedeeld, ingegeven en ingestort. Ook is het geloof niet slechts in dien zin eene gave Gods, dat God "alleen het vermogen om te gelooven verleent doch de toestemming of daad van gelooven vervolgens van des menschen vrijen wil tegemoet ziet; maar het is eene gave Gods ook in dien zin, dat Hij het willen gelooven en het gelooven zelf in den mensch zelf uitwerkt; Hij namelijk, die het willen en volbrengen en dus al es in allen werkt.

Dit is het oordeel, dat de Dordsche Synode stelde tegenover het Remonstrantsche gevoelen. Eene voorkomende, zedelijke, aanradende genade is voor den mensch tot geloof en bekeering ongenoegzaam. Bij de kracht, welke het Woord uitoefent, moet er eene andere, inwendige, verborgene werking des Heiligen Geestes bijkomen, welke in de eerste plaats het vermogen des geloofs en der bekeeiing schenkt en daarna in de tweede plaats ook onfeilbaar zeker dat vermogen in de daad van geloof en bekeering doet overgaan.

Deze werking des Heiligen Geestes wordt door de Dordsche Synode, evenals door de verschillende uit-en inlandsche afgevaardigden in hunne oordeelen, op verschillende wijze omschreven. Zij heet eene inwendige, verborgene, geheimzinnige, krachtige, krachtdadige, bovennatuurlijke, almachtige, onverwinnelijke, onwederstandelijke, genadige, liefelijke genade.

Maar de term onmiddelijke genade of onmiddellijke wedergeboorte wordt niet gebruikt. Wel is ze zoo, gelijk we later zien zullen, door enkele Gereformeerde godgeleerden omschreven. En goed ver • staan, is deze omschrijving niet af te keuren. Maar zij is door de Dordsche Synode en ook door vele theologen misschien wel met opzet vermeden, om • dat zij licht tot misverstand aanleiding kan geven en eene, later te noemen, Remonstrantsche bedenking in de hand werkt.

Doch desniettemin staat vast, dat volgens de Gereformeerde leer de Heilige Geest de wederge boorte en het geloof niet op die wijze in den mensch tot stand brengt, dat Hij binnen de genade - middelen besloten blijft of daar doorheen werkt. Integendeel. Hij dringt tot in de binnenste schuilhoeken van het hart des menschen door; Hij opent het geslotene hart; Hij werkt de levendmaking in ons zonder ons ; Hij gaat zelf met zijne Goddelijke kracht in den mensch inwonen en stort in verstand, wil en genegenheden nieuwe hebbelijkheden in, zoodat de duisternis, de onwilligheid en ongeregeldheid wijkt en voor verlichting, gewilligheid, oprechtheid plaats maakt.

Over de vraag, of deze werking des Geestes zonder misverstand eene onmiddellijke genoemd mag worden, kan verschil bestaan. Over de zaak zelve is alle verschil uitgesloten. Zij raakt het hart der Gereformeerde theologie, de kern der Heilige Schrift in de leer van de toepassing des heils.

Het is een gelukkig verschijnsel, dat over dit primum verum van onze belijdenis tusschen de theologen in onze kerken geen verschil blijkt te bestaan.

In de nadere uitwerking mogen niet aller lijn evenwijdig loopen, toch is het een kracht voor onze kerken, dat de wortel van aller belijdenis dezelfde is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's