Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Roman-literatuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Roman-literatuur.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

X.

Het is vooral de historische roman die veler afkeer met de Roman-literatuur verzoend heeft. De Vooronders werden vrij doorgelaten op grenzen, waar anders alle roman als contrabande werd afgewezen, en de begaafde schrijfster van de drie Leycester-romans, lange jaren als „onze Nederlandsche romancière" gevierd, vond toegang voor haar geschriften in huisgezinnen, die zich dusver aan alle romanlectuur hadden gespeend. Haar Almagro, en haar Graaf van Devonshire bleven nog enkel het gewone romanpubliek boeien, maar reeds met Het Htds van Latternesse brak ze in geheel nieuwe kringen den ban, en toen haar Gideon Florensz uitkwam, was haar triomf volkomen. Wie anders in alle roman gif speurde, praatte zijn ommekeer goed door te beweren, dat Mevrouw Toussaints boeken geen romans waren, maar historie gaven, en dat historie te lezen altoos veilig was.

Hier school waarheid en zelfbedrog in.

De tegenzin, die zich vooral in ernstiger kringen tegen de Roman-literatuur ontwikkeld had, kwam op uit tweeërlei motief: ten deele uit afkeer tegen het onzedelijke spoor waarin de roman door misbruik verloopen was, en anderdeels uit de onjuiste meening, alsof verdichting noodzakelijk leugen, en daarom ongeoorloofd was.

Het eerste motief was volkomen gerechtvaardigd. Toen de roman schier geheel in teekening van liefdesavontuur verliep, en deze liefdesavontuur, om te prikkelen, al meer met alle begrip van deugd en eer den spot dreef, ja, ten slotte de verheerlijking van den brutaalsten wellust hoofddoel werd, pleitte het voor den ernstigen geest onder ons publiek, dat het liever met geheel dezen tak der letterkunde brak, dan dat het zich door zoo onreinen geest de verbeelding liet bezoedelen en verpesten. We beweren daarom niet, dat deze schandelijke romans niet ook onder ons wel ter sluiks gelezen zijn, maar dan geschiedde het onder protest der consciëntie, en onder protest van de onder Christenen heerschende openbare meening. Wie ze las, wist dat hij kwaad deed, en dorst niet laten merken dat hij ze las. Verreweg de meesten lazen er dan ook niets van, en het heeft ongetwijfeld in niet geringe mate tot het zuiver-houden van onzen kring bijgedragen, dat de vergiftigende geest van deze onreine literatuur niet onder ons is doorgedrongen. Wie dit afkeurde uit letterkundige vooringenomenheid heeft kwaad gesticht. En omgekeerd kan er niet ernstig genoeg op worden aangedrongen, dat de ban, waaronder deze soort literatuur ligt, streng en onverbiddelijk gehandhaafd worde.

Anders staat het met het tweede motief. De voorstelling toch, alsof alle verdichting leugen, en deswege te veroordeele ware, is ten eenenmale onhoudbaar. In 's menschen geest is niet alleen de gave der kennis, maar ook welterdege de geest der verdichting ingelegd. De Heilige Schrift toont ons herhaaldelijk het gebruik van die gave. En de getuigenissen van Jezus bewijzen, dat ook de Heiland het gebruik van die gave allerminst heeft versmaad. Dit springt nog minder in het oog bij symbolische vergelijkingen, als wanneer het Koninkrijk der hemelen vergeleken wordt bij een mosterdzaad of zuurdeesem, maar komt duidelijk uit in de door Jezus gegeven teekening van den Verloren Zoon, van de Bruiloft, van de Landlieden, en zooveel meer. Iets waar te meer nadruk op moet worden gelegd, omdat geheel de Schrift .stamt uit het Oosten, waar de begripsontleding veel minder ingang had gevonden dan in de westersche wereld, en schier geheel de uiting van den geest plaats had in beeldsprakige taal en in beeldvorm.

Het veroordeelen van het gebruik van dit vermogen der verbeelding staat dan ook gelijk met het verwerpen van alle kunst, in zooverre alle kunst, zal ze dien naam waard zijn, uit onze verbeeldingswereld opkomt. Hierin nu is ons het rijke vermogen verleend, om in een wereld in te leven die anders is dan onze werkelijke wereld. Dit kan er nu natuurlijk toe leiden, dat men inleeft in een slechtere wereld, maar er ligt ook het vermogen in, om in te leven in een hoogere, rijkere wereld. En juist hieraan nu heeft een zondige wereld zoo dringend behoefte. De werkelijkheid beklemt ons, benauwt ons, en laat ons onbevredigd. En nu ligt er genade in, dat aan den mensch, die in deze drukkende atmosfeer zijn leven moet slijten, de mogelijkheid is ontsloten, om zich uit die veelszins pijnlijke wereld, door zijn verbeelding in te denken in een hoogere, rijkere wereld, die beter strookt met de ideale neiging van zijn gemoed. Als het Boek der Openbaringen ons het nieuw Jerusalem teekent als een stad met paarlen

poorten, is dit natuurlijk verdichting, omdat de vorm, waarin deze voorstelling gekleed wordt, niet aldus kan verwezenlijkt worden. Dat kan niet anders, omdat onze verbeelding niet werken kan met ons vreemde en onbekende gegevens, maar zich altoos moet aansluiten aan de gestalten en vormen die we kennen. Maar de uitwerking van deze dichting is dan toch, dat we voorstelling verkrijgen van een schoonheid en weelde, die alle werkelijkheid verre te boven gaat, en dat aldus ons zielsbesef wordt opgeheven tot een gissing omtrent hetgeen het rijk der heerlijkheid zijn zal.

Wel verre van de dichting als leugen te verfoeien, past het ons deswege veeleer, Gode dank te zeggen voor het rijk bezit van de gave der verbeelding, al spreekt het vanzelf, dat die verbeelding, evenals al wat ons van God geschonken werd, door zonde kan worden misbruikt.

Toch is het te verstaan, hoe de historische roman vooral deze bedenking tegen de „leugen der verdichting" onderving. Velen toch beeldden zich in, dat hetgeen de historische roman bood, geen verdichting maar historie was; iets waardoor het bezwaar verviel.

Ten deele nu school hierin waarheid. De historische roman werd metterdaad, zoover het voeten had, uit historische gegevens opgebouwd. De eene maal geschiedde dit slordig, met zeer gebrekkige kennis der historie, een ander maal hoogst nauwkeurig, na zeer uitgestrekt en diepgaand onderzoek. Maar zoo in het ééne als in het andere geval was van de bedoeling van den schrijver toch de toeleg niet af te scheiden, om realiteit uit het verleden in teekening te brengen.

Slechts vergiste zich, wie door den schijn misleid, het zich voorstelde, alsof hetgeen hij las slechts photographie van de werkelijkheid bood, want in alle historische roman is het element der verdichting steeds onmisbaar gebleken. Het is zoo, enkele stukken der historie zijn zoo tot in kleine bijzonderheden bekend, dat voor verdichting schier geen plaats overbleef. Indien dan echter de schrijver er zich toe bepaalde ons slechts het letterlijk verhaal mede te deelen van de bijzonderheden die hij opdiepte, volgde hieruit rechtstreeks, dat hij geen historische roman schreef, doch uitsluitend een stuk geschiedenis meedeelde, en valt zoodoende het voortbrengsel van zijn geest hier buiten beschouwing. In elk ander geval daarentegen bood de historie niets aan dan de groote lijnen, de vage omtrekken, de publiek gedocumenteerde feiten en de ons overgeleverde teekening van de karaktertrekken der personen, maar had de schrijver alsnu ten taak, om in dit vage publieke leven, de levende persoonlijkheid te scheppen, en de innerlijke motieven, die het geheel in beweging hadden gezet, uit zijn verbeelding aan te vullen. Natuurlijk mocht dit geen pure verbeelding zijn. Altoos bleef het eisch, dat uit de bekende gegevens werd voortgesponnen. Uit wat als ruïne was overgebleven, moest door de verbeelding worden opgemaakt, hoe eens het kasteel of het paleis of de kathedraal zich in vollen luister aan het oog had vertoond. Met gissende gave werd dit soms zoo juist en scherpbelijnd gedaan, dat nauwelijks twijfel aan de overeenkomst met de historische werkelijkheid overbleef. Maar met dit al werd dan toch een persoonlijk leven tot in de kleinste bijzonderheden geteekend, dat ons in die precisiteit niet uit de annalen of correspondentiën bekend, maar uit de verbeelding opgerezen was, nadat die verbeelding zich in het bad der historie gedompeld had.

Dit nu mag niet beschouwd worden als een gebrek. Het leven, dat in perioden der historie doorleefd wordt, gaat voorbij. Zelfs in ons eigen persoonlijk leven gevoelen we dit. Op het oogenblik zelf, dat we overleggen, spreken, handelen, worstelen, lijden en genieten, staan al de bijzonderheden daarvan ons helder voor den geest. Het is alles bezield en het leeft alles voor ons, en wij leven er in. Maar reeds bij het terugdenken aan wat tien, twintig jaren achter ons ligt, kennen we ons eigen leven van toen niet meer. Wel bleef er een algemeene indruk van achter, wel werkt de vrucht er van na, maar personen die eertijds in vaste lijnen en met helderen kleur voor ons stonden, zijn op den achtergrond geraakt, ze zijn vage gestalten voor ons geworden, hun woord klinkt niet meer in ons oor na, en niet een tiende deel van wat we persoonlijk doorleefd hebben, dragen we in onze herinnering met ons het verdere leven in. Uit heel een jaar van ons kindsche leven weten we ons vaak niet één enkel feit, niet één enkel woord, niet één enkele ontmoeting meer te herinneren. En als ge aan iemand die de vijftig achter zich heeft, plots, op den man af vraagt: Geef mij een verhaal van wat ge in uw vijfentwintigste jaar gedacht, gevoeld, gedaan en innerlijk doorleefd hebt! — dan is men zeker, niet dan bij hooge uitzondering althans iets te vernemen, terwijl bij verreweg de meesten, hun vijfentwintigste, en zesentwintigste, en zevenentwintigste jaar zoo ongemerkt ineenvloeien, dat ze u, zelfs na lang nadenken, niet dan op enkele ernstige gebeurtenissen wijzen kunnen.

Is dit nu zoo reeds in ons eigen leven, hoeveel sterker gaat het dan niet nog door, zoo er sprake is van onze huisgenooten. Men leeft jaren lang met zijn kinderen in één huis, zit aan een tafel, doorleeft alle dingen saam. En toch, zet er u maar eens toe, om van elk van uw kinderen, over één jaar van hun leven, met nauwkeurigheid te boek te stellen, wat in hen omging, wat ze deden, wat ze vorderden, hoe zich hun karakter ontwikkelde, en ge zult zien hoe pover het resultaat is.

Nog veel sterker gaat dit natuurlijk door, zoo ge hetzelfde beproeft met de personen die ge achtereenvolgens in uw omgeving gekend hebt. Nog sterker, als ge poogt in te leven in het bestaan van wie nog meer op een afstand van u stonden. En bijna elk spoor raakt ge bijster, zoo ge terugdenkt aan uw grootouders die ge nog even gekend hebt, en van wie ge niet anders hebt dan enkele korte mededeelingen, en voorts misschien eenige brieven, die van hun hand overbleven.

Toch beproeft nu de historische roman u terug te leiden naar een lang verloopen tijdperk, u in dat verleden met het huislijk leven van tal van personen in aanraking te brengen, en.u als voor oogen te doen zien, hoe zich uit de samenleving van deze personen, gewichtige historische gebeurtenissen ontwikkeld hebben. Maar dan, dit gevoelt ge zelf, is er ook geen sprake van, dat ge er voor zoudt kunnen instaan, dat de woorden die aan deze personen in den mond worden gelegd, ook zoo door hen gesproken zijn; dat de gesprekken die ge beluistert, werkelijk alzoo van woord tot woord gouden zijn opgevangen; en dat de gemoedsbewegingen en overleggingen, waarvan ge getuige wordt gemaakt, aldus en juist zoo zouden hebben plaats gegrepen.

Het materiaal der historie is daarvoor op verre na niet rijk genoeg. Vooral niet zoo ge teruggaat op oudere tijden. En het is niet mogelijk ons dat verleden in zoo uitgewerkt levensbeeld te teekenen, of de verdichting moet kunst leveren.

Doch hieruit volgt dan ook, dat de verhouding tusschen het historisch gegevene en die verdichting zeer uiteen kan loopen. Tweeërlei bepaalt dit. Vooreerst toch is er verschil tusschen de meerdere of mindere fijnheid van teekening. Er zijn romanschrijvers, die zich tevreden hebben gesteld met een verhaal in groote, grove omtrekken, zonder veel karakterteekening, zonder veel zielkundige ontwikkeling der motieven, en zonder diep indringen in de persoonlijke en politieke verhoudingen. Nu, voor de zoodanige was het dan allicht mogelijk, de hoofdstoffe voor hun verhaal uit de historie te nemen, en bleef voor de verdichting niets anders te doen over, dan enkele figuren te verzinnen en de gesprekken zich uit te denken. Anderen daarentegen, en dat zijn ongetwijfeld de beste historische romanschrijvers, stelden zich veel ernstiger taak, en achtten zich geroepen het leven zelf in al zijn schakeering, veelvormigheid en fijnheid van ontplooiing tot in bijzonderheden u voor oogen te stellen; en dan natuurlijk liet de historische stof al spoedig in den steek, en was de taak der dichting een veel grootschere. En ten andere komt hierbij het tweede verschil, dat omtrent de ééne periode der historie ons zooveel meer is overgeleverd dan over het andere. Voor de nieuwe historie is de archief-voorraad bijna overstelpend, voor de oude vaak uiterst karig toegemeten. De drukpers, het postverkeer, het telegrafisch verkeer, de mémoires en correspondenties, de nieuwsbladen, de officieele registers enz. zijn thans zoo overvloedig in hun opgaven, dat ge, om één jaar historie van één land in bijzonderheden te onderzoeken, in geen drie jaar gereed komt. Vandaar, dat wie een stuk oude historie romantisch inkleedt, veel minder vindt en veel meer dichten moet, terwijl, omgekeerd, een stuk nieuwe historie zoo veel omvattende voorstudie eischt, dat de geest der verdichting er bijna door belemmerd wordt.

Kwalijk toch valt te loochenen, dat de dorheid van een nauwkeurig historisch onderzoek en de geest der verdichting in omgekeerde rede tot elkander staan, en dat de uitnemendheid van een historisch romanschrijver juist hierin uitschittert, zoo hij beide, én voor dat dorre onderzoek het taai geduld, én voor die dichting de frischheid van talent, fn zich vereenigt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Roman-literatuur.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's