Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eeredienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eeredienst.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXII.

Tot de liturgische zijde der prediking behoort ten slotte ook nog het contact, waarin de prediker moet treden met hen in wier midden hij het Woord bedient.

We bedoelen contact onder de prediking.

Dit ontkent noch betwist, dat ook de aanraking waarin de dienaar vóór en buiten de prediking met zijn gemeente treedt, op de predicatie moet en zal inwerken; maar sluit dit deel van den herderlijken arbeid hier uit, omdat in deze reeks alleen de liturgische zijde der zaak aan de orde is.

De liturgie is voor de kerk, wat men een reglement van orde of een huishoudelijk reglement voor een niet-kerkelijke vergadering noemt. Voor een gewone vergadering bepaalt zulk een reglement, wie is toe te laten, wie als vol lid zal optreden, wie de vergadering zal leiden, op welke wijze het agendum zal worden vastgesteld, en zoo veel meer. Voor plechtiger vergaderingen, worden op gelijke wijs de formules vastgesteld, waarin gesproken zal worden, en waarin men aan andere colleges schrijven zal. Zoo b.v. bepaalt onze Grondwet, met welk formulier de leden van de Staten-Generaal hun beloften hebben af te leggen, en met welk formulier de Tweede Kamer bericht zendt aan de Eerste. Om het vreemde van het woord liturgie zoeke dus niemand in het liturgische iets raadselachtigs. Ook in de „vergadering der geloovigen" moet zekere orde heerschen, en voor den richtigen gang van zaken zijn ook hier enkele formulieren vastgesteld, waaraan de dienaar gebonden is. Buiten deze formulieren is vastgesteld de orde van den dienst, wat de prediker, wat de lezer, wat de ouderling te doen heeft. Wie liturgie door „huishoudelijke regelen voor den openbaren dienst" vertaalt, heeft uit dien hoofde een volkomen juist begrip van wat liturgie bedoelt. Liturgie is in het minst niet iets raadselachtigs of geheimzinnigs, maar eenig en alleenlijk de regeling van den gang en van de orde van den dienst.

Nu bestaat er intusschen bij gewone vergaderingen zeer aanmerkelijk verschil. In kleine, minder gewichtige vergaderingen, heeft men gansch geen reglement, en laat men het beleid der zaken geheel aan den voorzitter over. In groote en meer gewichtige vergaderingen daarentegen, oordeelt men dat dit niet kan en mag. Men wil dan waarborgen, dat de voorzitter niet door onbeholpenheid en wilkeur den gang van zaken bederve; en om dit te voorkomen maakt men dan een huishoudelijk reglement of een reglement van orde. Doch ook hierin is verschil. Immers die soort reglementen zijn de eene maal zeer kort, zonder in bijzonderheden te treden, een ander maal zeer uitvoerig, zóó, dat alle bijzonderheden vooraf nauwkeurig bepaald en geregeld zijn. Zoo heeft de Tweede Kamer een reglement van orde, dat een heel boek vormt, en is voor den Gemeenteraad van Amsterdam tot zelfs het gebedsformulier bepaald, dat bij de opening van elke vergadering moet gebeden worden. En in zoover nu ook de „vergadering der geloovigen" geacht wordt een zeer gewichtige vergadering te zijn, hebben onze kerken hiervoor een algemeene liturgie vastgesteld, en door tal van kerkeraadsbesluiten die aangevuld. De zaak is dus zoo eenvoudig mogelijk, mits ze uit dit oogpunt bezien worde.

Doch nu spreekt het vanzelf, dat ook bij meer uitvoerige regeling toch nog m^t alles geregeld is, en dat zeer veel altoos aan het beleid van den voorganger moet worden overgelaten. Hiervoor is nu weer te onderscheiden tusschen datgene wat wel niet in een reglement of liturgie, maar dan toch door de usantie of gewoonte geregeld is, en tusschen datgene wat de één zus en de ander zóó doet. Wie in een kerk, die de zijne niet is, als voorganger optreedt, pleegt daarom vooraf te informeeren, hoe men dit en dat gewoon is te doen, en meestal schikt men zich daarnaar. Voor allerlei andere dingen daarentegen bestaat geen vaste gewoonte, en hierin gaat elk prediker zelfstandig te werk en volgt zijn eigen manier van doen, iets wat speciaal van de verhoudingen bij de prediking geldt.

Voor zoover nu echter veel hierin aan het particuliere oordeel van den voorganger IS overgelaten, behoort hij ook hierbij toch op redelijke wijze te werk te gaan; en wat nu ten deze redelijk, wat raadzaam, wat aanbevelingswaardig en practisch het beste is, moet worden uitgemaakt door dat vak, dat men de liturgische wetenschap noemt. Gelijk alle wetenschap, zoo geeft ook deze wetenschap reden van haar uitspraken en oordeelvellingen.

Niet om die op te leggen, maar om ze aan de voorgangers aan te bevelen, en ze door hen te doen volgen voorzoover ze overtuigd worden; maar ook om hen te dwingen, dat ze, voorzoover ze gewoon zijn anders te handelen, van dat anders te werk gaan zichzelven rekenschap zullen geven.

Wat hier ter sprake komt over het contact van sprekers en hoorders onder de predicatie, moet alzoo geheel uit dit oogpunt beschouwd worden. Het stelt de vraag van het contact aan de orde; geeft rekenschap van de beste wijze om dit contact op te vatten; en poogt daardoor te noodzaken tot nadenken en tot welbewust handelen.

Dit contact nu kan tot het laagste peil dalen, en het kan hoog worden opgevoerd. Op zichzelf geldt dat van alle spreken in het publiek; bij het geven van colleges, bij het houden van meetings, bij het leiden van vergaderingen. In Engeland is dit contact over het algemeen veel sterker dan bij ons. In een Engelsche vergadering geven de aanwezigen gedurig door allerlei uitroepen teekenen van goed-en afkeuring. De vergadering leeft met den spreker meê, en het is uit de houding van de aanwezigen dat hij aanstonds merkt, in hoever hij er in geslaagd is om zijn hoorders te overtuigen, en in hoever hij nog stuit op bedenkingen, die hij alsnog uit den weg heeft te ruimen. Bij ons daarentegen hoort men een spreker gemeenlijk tot het einde toe stilzwijgend en roerloos aan. Slechts op volksvergaderingen is het applaudiseeren of sissen langzamerhand ook bij ons opgekomen; maar toch geeft ook dat nog op verre na niet hetgeen men op Engelsche of Amerikaansche vergaderingen kan waarnemen.

Nu spreekt het wel vanzelf, dat er geen sprake van mag zijn, dat in de „vergadering van geloovigen" gesist of geapplaudiseerd worde. In de eerste eeuwen der Christelijke kerk is dit in de Grieksche kerken wel voorgekomen, maar het is terstond met kracht bestreden; en althans bij ons bestaat er niet het minste gevaar, dat zoo schadelijke gewoonte ooit zou opkomen. De toejuiching bestaat bij ons gemeenlijk alleen daarin, dat men bij een bezielend prediker druk opkomt, en de afkeuring daarin, dat men een prediker die boeit noch bezielt, voorbijgaat.

Geheel afgescheiden hiervan is echter in een „vergadering van geloovigen" zeer wel te ontdekken, of de prediker in levend contact met zijn gehoor is, dan wel zulk contact mist.

Als de aanwezigen ongeduldig worden, en zich moeielijk stil kunnen houden; als ze rond zitten te kijken, of in hun kerkboek bladeren; of erger nog, als ze zekere neiging tot geeuwen niet onderdrukken kunnen, met hun te zware oogleden moeite krijgen, en ten slotte bedenkelijke wendingen met hun hoofd maken, die maar al te veel aan slaap doen denken, kan men veilig zeggen, dat het contact te zeer ontbreekt. De woorden gaan dan over de hoofden heen, het gesprokene boeit niet en pakt niet, en er is verademing op veler aangezicht te ontdekken, als het eindelijk uit is.

Merkt men daarentegen, dat de aanwezigen één gehoor zijn; dat in den buitensten omtrek de hoofden zich rekken, om zich geen woord te laten ontgaan; als het muisstil wordt, zoodat men een speld kan hooren vallen, en almeer aller oog en oor zich naar de prediker richt, om in gespannen aandacht hem te volgen, zoodat onder dat volgen een uitdrukking van instemming en welbehagen en genieting uit het levendig oog en de zich licht bewegende gelaatstrekken spreekt, — dari voelt men dat het contact tusschen spreker en hoorders volkomen is, en dat juist daardoor het woord er in gaat.

Het sterkst komt dit verschil uit bij denzelfden prediker en in dezelfde predicatie.

Dan toch komt het voor, dat de prediker eerst zijn gehoor vast had, dat hij het daarna losliet, en dat hij het ten slotte geheel kwijt is. Zoolang hij zijn gehoor dan vast heeft, spreekt hij goed, is het spreken hem een lust, kan hij in de stilte met zachte stem volstaan, en maakt zijn gehoor hem welsprekend. Maar is hij straks zijn gehoor kwijt, dan poogt hij door harde stem te dwingen wat zich niet dwingen laat, wijkt de ruste van hem, en voelt men dat zijn geest verward raakt. En tenslotte spreekt hij nog wel woorden, maar van een spreken tot zijn gehoor is geen sprake meer.

Hieraan voelt men terstond, welke groote beteekenis voor de prediking aan dit vraagstuk van het contact toekomt.

Nu kan het contact van een spreker met zijn gehoor van zeer onderscheiden aard zijn. Men kan dit contact verkrijgen door aansluiting te zoeken met het verstand, met de verbeelding, met de geestelijke beseffen, met de herinnering, met het hart, of met het gevoel zijner hoorders.

Hij, wiens kracht ligt in het bondig betoog, in het stemmig redeneeren, in het logisch denken, zal van zelf geneigd zijn, om het contact allereerst te zoeken met het verstand en het denken van zijn hoorders. Wie levendig van aard en tot schilderen met het woord in staat is, zal met de verbeelding van zijn hoorders in aanraking zoeken te komen. Wie boetprediker of zedeprediker is, zal de diepere beseffen van schuld en levensernst pogen te raken.

Wie rijk is in menschenkennis zal zijn aansluiting zoeken aan de herinneringen uit het geestelijk verleden van wie hem hooren. Wie den drang der liefde en van het vroom gemoed in zich voelt wer­ ken, zal zich tot het hart richten. En zoo ook, wie van nature tot het aandoenlijke geneigd is, zal licht verleid worden, om op het gevoel van zijn hoorders te werken.

Ontegenzeggelijk heeft de persoonlijkheid van den prediker hier dan ook zeker recht van meespreken, en het spreekwoord van het vogeltje is hier van toepassing. Vooral in een gemeente met vele leeraars, zal de kerkeraad dan ook goed doen, bij het werk der beroepingen hiermede rekening te houden. Het rijkst toch is de gemeente voorzien, zoo ze onder haar leeraars deze verschillende elementen vertegenwoordigd vindt.

Te ontkennen toch valt niet, dat evenals de predikers in te deelen zijn in personen bij wie of het verstand, of de verbeelding, of de menschenkennis, of het zedelijk besef, of het hart, of het gevoel het overwicht bezit, er zoo ook in de gemeente leden zijn van gelijke schakeering. Gevolg hiervan is, dat in zulk een groote gemeente met 5 a 6 leeraars, het gelijke het gelijke aantrekt, en de één in den regel dezen en de ander dien prediker volgen zal. Iets waarin op zich zelf geen overwegend kwaad steekt.

Reeds Voetius merkte op, dat men gaan mag, waar men voor zijn geest het beste voedsel ontvangt.

Anders daarentegen staat het in gemeenten met één leeraar. Deze moet allen alles zijn. Hij alleen moet in aller behoefte voorzien. Van daar dat het hem niet geoorloofd is, al te eenzijdig de aandrift van zijn eigen persoon te volgen. Daar nu de gevallen, waar vele predikers in eenzelfde gemeente arbeiden, en dat andere geval waarin één prediker voor allen heeft te spreken, als 3 tot-100 staan, is dit liturgisch vraagstuk niet te beslissen naar wat uitzondering, maar naar wat regel is, en moet het alzoo zijn beantwoording vinden met het oog op een prediker die alleen in zijn gemeente dient.

Ligt het nu het meest voor de hand, om ook hier de Heilige Schrift te raadplegen, dan dient toch ook hier met oordeel des onderscheids te werk te worden gegaan.

Over het algemeen staat het vast, dat in de Heilige Schrift de verbeelding veel meer dan het verstand het contact tusschen spreker en hoorders vornide. Zelfs bij onzen Heiland is het onbetwistbaar, dat in zijn „woord met macht" uiterst zelden de kracht ligt in het bondig betoog, en dat in den regel beeldspraak of gelijkenis opzettelijk gekozen werd. En in zooverre de verbeelding met rust werd gelaten, ligt de kracht van Jezus woord toch nog veel meer in de korte, schijnbaar tegenstrijdige, en daardoor verrassende dictie, dan - in het breeduitgewerkte betoog. Zalig zijn de hongerigen, de armen, die vervolgd worden enz., het is alles schijnbaar tegenstrijdig en dwingt juist daardoor tot nadenken. Het is niet de vorm der lange, ineengeschakelde redeneering, maar der dusgenaamde Gnomen of wijsheidsspreuken.

Slaat men daarentegen de brieven van Paulus op, dan wordt daarin de verbeelding slechts zelden toegesproken, en vindt men daarentegen zeer uitvoerige, zeer ingewikkelde en zeer strenge betoogen, die zich schier uitsluitend tot het verstand richten. En vanwaar anders nu dit verschil, dan daardoor, dat de profeten, dat Johannes de Dooper, en dat Jezus zeli in het Oosten tot oostersche hoorders in oosterschen trant spraken, terwijl Paulus schreef aan Grieken en Romeinen, die veel meer gewend waren aan de redeneerende wijze van overtuigen.

Toch houde men hierbij in het oog, dat ook Paulus, blijkens de Handelingen, als hij sprak, veel minder in lange redeneering heil zocht, dan wanneer hij schreef. Wie schrijft doelt op lezers, wie spreekt richt zich tot hoorders, en reeds dit maakt voor het contact een zeer wezenlijk verschil. Wie leest, heeft het geschrevene in zijn verband voor zich, en kan dus, als de draad van het betoog hem ontging, het overlezen.

Wie hoort, moet daarentegen het gesprokene op eens vatten, of hij is den draad kwijt. Zeer zeker moet dus ook hier de Heilige Schrift ons den weg wijzen, maar er dient dan toch op gelet, hoe de Schrift ons het contact naar verschil van tijden en gelegenheden, op zeer verschillende wijze toont.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Eeredienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's