Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een wolkje als eens mans hand

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een wolkje als eens mans hand

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

- Voor korten tijd wezen we op een nieuwe actie, die in de Ned. Herv. Kerk op touw is gezet door Dr. Gunning en Dr. Hoedemaker.

Aanvankelijk hielden we ook deze actie voor een doodgeboren kindeke, en nog zien we de levensvatbaarheid van deze actie niet in.

Toch hebben we aanstonds na de verschijning van Dr. Gunning's tweede brochure erkend, dat er door dit vlugschrift een zedelijk element in kwam, dat plaats voor betere verwachting liet.

Dat vlugschrift droeg ten titel: Onze zonde, en vond zijn kracht in de pertinente verklaring: Het blijven onder deze organisatie is mij een zonde voor God geworden.

Een stelling, aldus omschreven en toegelicht :

Ik zeide dat het verkeeren onder deze organisatie mij tot zonde is geworden, omdat zij „de heerschappij van Jezus Christus als Hoofd der Gemeente belemmert, " Want Jezus Christus moet niet alleen door den Heiligen Geest in de leden der gemeente heerschen, maar ook in de broederlijke tucht, door de Amptsdragers der Gemeente in 's Heeren naam uitgeoefend. Deze tucht onderstelt dat Jezus, de Christus naar de H. Schriften, en Hij alleen, door Woord en Geest in de Gemeente gezag hebbe; dus dat hetgeen Hem als den Christus naar de H. Schriften loochent, niet gelijke bevoegdheid hebbe met hetgeen Hem belijdt. Maar in onze Kerk bezitten, naar de bestaande en vigeerende reglementen, deze loochening en deze belijdenis gelijke bevoegdheid.

Deze toestand is door wijlen Prof, Ch. de la Saussaye ongerijmd genoemd, ja „de ongerijmdheid zelve." Zeer terecht, en hij is daarenboven een bepaalde zonde der Kerk.

Ongerijmd is die toestand. Elk levend wezen belijdt te zijn wat het is, door op te treden zoo als het optreedt. Een eik belijdt door stam, takken en bladeren, een eik te wezen; — zijn eigenlijke aard komt daarin tot zichtbaarheid, spreekt zich uit, belijdt zich. Een mensch belijdt te zijn wat hij is door de geheelheid van zijn bestaan. AVel kan hij telkens ongelijk zijn aan zichzelf, maar op den duur toch belijdt hij, door te zijn en te leven gelijk hij doet, zijn eigen aard. De Kerk is ook een levende eenheid, een levend wezen. Zij leeft door Christus haar Hoofd. Dit leven is haar wezen, dat dus in de b e 1 ij d e n i s van Jezus als den Christus naar de H. Schriften in de openbaarheid treedt, zich belijdt. Zoo, met die belijdenis van Jezus - als den Christus, traden de oudste christenen op, en lieten zich er voor martelen. Desgelijks de Hervormers; ook onze Hervormde Kerk. Nu heeft een levend wezen, een mensch, eene Kerk, slechts één wezen, één w i 1. Hij kan wel velerhande begeerten hebben, ondergeschikt aan dien wil en er tegen strijdende; maar op den duur zegeviert in den mensch toch zijn eigenlijke wü, die zijn aard uitdrukt, en wordt met leven en woord door hem beleden.

Afdoende scheen die verklaring ons niet. Van tweeën één toch.

Of men betuigt: Het blijven onder de Synodale organisatie is zonde voor de kerken, of wel: Het blijven onder de organisatie is zonde voor mij persoonlijk.

Nu schreef Dr. Gunning het laatste. Er staat toch uitdrukkelijk: „Het verkeeren onder deze organisatie is mij tot zonde geworden".

Dit nu is een persoonlijke betuiging.

En uit deze persoonlijke betuiging kon o. i. geen ander gevolg worden getrokken, dan dat wie zoo oordeelt, en dit oprechtelijk voor God meent, dan ook gehouden is, óf die organisatie te verwijderen, óf van onder die organisatie uit te gaan.

Doch juist op dit punt sloeg Dr. Gunning aan het hinken.

Men versta ons wel.

We zeggen niet, dat wie zoo spreekt, eensklaps, plotseling, op staanden voet, óf het huis waarin hij woont, verbouwen, óf dat huis uitgaan moet.

Integendeel, zeer wel achten we het met deze betuiging bestaanbaar, dat men eerst wijziging der organisatie beproeft, ook al nam dat eenigen tijd.

Een familielid, dat tot de ontdekking komt, hoe het huis, dat hem herbergt, tot een huis van ontucht is geworden, zal zoodra hij dit merkt voor zichzelf v/eten, dat het langer verkeeren in zulk een huis hem tot zonde voor God moet zijn.

Toch is daarmede niet gezegd, dat hij nog den eigen dag er uit moet loopen. Hij kan eerst beproeven, het hoofd des gczins van zonde te overtuigen, zijn andere huisgenooten tot diezelfde overtuiging te brengen, en alzoo te weeg te brengen, ddt het huis van ontucht de ontucht varen late, en weer worde een eerzaam burger huishouden.

Maar dit staat vast, in zulk een geval zal de poging hiertoe met bezielden ernst, met kracht van wil, m.et heiligen toorn moeten worden aangewend, en blijkt alsdan, dat na drie, vier weken het kwaad niet gestuit wordt, en hij niets vordert, dan is verlaten van het schriklijk huis hem gebiedende plicht voor God geworden.

Nu passen we dit op het onderhavige onderwerp niet in letterlijken zin toe, dan slechts inzooverre, als ook de Schrift het niet dienen van den Koning der Kerk in zijn eigen Huis, een boeleeren en afhoereeren van den levenden God noemt.

En ook verstaan we, dat wat in het onderstelde geval ten uiterste een termijn van drie, vier weken zou gedoogen, op kerkelijk terrein drie, vier jaar kan worden, ook al is voor een bedaagd man, die het einde van zijn weg ziet naderen, reeds deze wachtperiode lang.

Men heeft dus alle recht tot de vraag, of de poging, gelijk ze nu in actie kwam, dat ernstige, recht op het doel afgaande, en toornende karakter draagt, dat bij een heilig protest nimmer mag ontbreken. En ten anderen, of reeds aanstonds de ernstige bedoeling zich uitspreekt, om, onder den drang der conscientie, als het beteren van het huis niet gelukt, het schuldig huis den scheidbrief te zenden.

Juist deze twee voorwaarden van slagen nu zien we dusver niet vervuld.

Wat men thans van de Synode in Den Haag vraagt, is gesteld in makken stijl; er tintelt heilige gloed noch verontwaardiging in; de geest der profeten en apostelen, der Kerkvaders en Reformatoren ontbreekt er geheel aan; het is een voorzichtig, zeer nederig verzoeken, nog wel met allerlei aanduiding, dat men heusch niets bedoelt, dat stoornis zou kunnen opleveren.

Ook dit woord van critiek versta men niet mis.

We achten niet, dat in phraseologie hier kracht zou steken. Wat men noemt dikke woorden, zijn in de periode van 70 en 80 aan de orde geweest; en men heeft van achteren gezien, hoe juist zij, die in deze dikke woorden de grootmeesters waren, toen het op handelen aankwam, de eersten waren om terug te treden, en sinds zich schuil hielden, zonder meer een klacht te durven doen hooren.

Dat soort protest-mannen heeft zich zelven ontwapend, en getoond hoe hol deze klanken-manie is.

Maar dit neemt niet weg, dat diep chuldbesef, dat ernstige verontwaardiging, at heilige ontroering toch een andere vocaulaire gebruikt, dan de kalme critiek van en opmerker. En juist dat trillen in het oord van wat het hart ontroert en de onscientie onrustig houdt, mist men hier oo geheel.

Zelfs doet men hetgeen men verlangt, pzettelijk als geheel onschuldig voorkomen, n ondervangt bij voorbaat elk vermoeden, lsof er een wil, tot doortasten gereed, acher zat.

Gesteld zelfs, dat de Haagsche Synode an deze broeders gaf wat ze vroegen, dan ou er nog niet anders gewonnen zijn, dan et delibereerd saamkomen van classicale ergaderingen en commissies, en pogingen m tot revisie te komen. Maar alle urgentie, lle hamer achter de wigge, ontbreekt ten enenmale.

Zelfs ging men nog verder, door in zijn aamkomsten het van meer dan ééne zijde it te spreken, dat men in geen geval op en breuke aanstuurde, of voor breuke te vinden zou zijn.

Dit is de reden, dat we vooralsnog volharden bij onze meening, dat de tinteling van het leven, die alleen goede uitkomst voorspelt, hier maar al te zeer ontbreekt. Hierbij komt nog dit.

Dr. Gunning en Dr. Hoedemaker zijn beiden mannej^van diepen blik en verhefling der gedachte, maar in hun combinatie hebben ze dit gemeen, dat noch de één noch de ander pleegt uit te munten door klaarheid, helderheid en belijndheid van conceptie. Beider natuur is ideëel aangelegd, maar beiden hadden steeds moeite om de realiteit te naderen. En van den anderen kant is het overbekend, dat beider overtuigingen op het stuk van belijdenis, als de noordvan de zuidpool, van elkander afliggen.

Nu heeft ongetwijfeld ook dit ideëele recht van bestaan, en begrijpelijk is het, dat deze broeders, ook bij zoo diepgaand verschil van overtuiging, toch in deze ideëele verheffing elkander eerlijk en ter goeder trouw kunnen ontmoeten.

De regendruppelen, die straks op geheel verschillenden akker neervallen, kunnen, zoo lang ze wolkvormig blijven, zeer goed één in de wolk zijn.

Maar natuurlijk, zoodra men de realiteit nadert, geeft men dat voordeel prijs, en komt het aan op scherpe, eenparige formuleering. Of nu Dr. Kromsigt, die ongetwijfeld langs andere lijnen loopt en meer zin voor de werkelijkheid heeft, alsdan bekwaam zal blijken, om voor zijn beide medestanders een gelukkig penvoerder te zijn, blijft een vraag, waarop wij althans geen bevestigend antwoord zouden durven geven.

Dr. Gunning zal allicht te bevredigen zijn. Een algemeene formule, dat de Ned. Herv. Kerk Christus als haar Koning eert, is nog wel te verkrijgen. Men neemt die formule dan aan, maar men denkt er het zijne bij.

Sprak ook Scholten niet met geestdrift van Jezus als Koning in het rijk der Waarheid? En waarheid willen immers én de Modernen, én de Ritschlianen, én de Ethi.schen, én de Methodisten, én de Gereformeerden, én de neo-Köhlbruggianen ?

Geen nood, dat gaat wel.

Maar natuurlijk, dan heeft men nog niets dan een phrase, en een phrase kan toch nooit de balsem zijn, die genctsl wat zonde voor God is.

Stellig zullen althans Dr. Hoedemaker en Dr, Kromsigt hiermede niet te stillen zijn.

Zij zullen zeggen: Goed, Christus de Koning der Kerk, maar dan moet tevens vaststaan, wat we met „Christus, " wat we met „Kerk, " en wat we met „Koning" bedoelen. Elk woord zal zijn confessie eischen.

We vreezen daarom, dat de Haagsche Synode zeggen zal: Kan ik de heeren daarmee tevreden stellen, dat er op vergaderingen en in conferentiën over de organisatie gedelibereerd worde, welnu, gaat dan uw gang. En dat ze voorts kalm en rustig de beloofde voorstellen tot revisie zal afwachten, bij zichzelve denkende: Laat deze heeren maar eens aan het formuleercn gaan, dan spreken we elkander nader.

De feiten zijn nu eenmaal streng. En het feit is toch, dat op de meer dan twee millioen leden van de Ned. Herv. Kerk slechts betrekkelijk een gering deel waarlijk den Christus als den Zone Gods, en den Verzoener onzer zonden en den Koning der heerlijkheid belijdt, en dat onder de predikanten en ambtsdragers allerlei richtingen aan het woord zijn, van het pantheïsme en het agnosticisme tot het stroefste confessionalisme.

Die toestand nu eischt als formule: Geen confessie, maar leervrijheid.

Keert men nu die formule om, en zegt men: Geen leervrijheid meer, maar terugkeer tot Confessie dan kan men ook niet aan een schifting ontkomen, dan moet er tucht zijn, en dan moet het uitloopen op het gelijk van den één en het ongelijk van den ander.

Dat doorzien de niet-confessioneele groepen uitnemend wel, en daarom zullen ze voor hun leven strijden, en allen' confessioneelen band tegenstaan.

En staat daartegenover nu geen andere dan een consulteerende en een delibereerende actie van broederen die hetzelve onderling niet eens zijn, dan is vooruit wel te gissen waarop dit alles uitloopt.

Dat we nochtans aan deze actie zekere beteekenis niet betwisten, zit dan ook uitsluitend in het aangrijpende woord van Dr. Gunning, waarop we in den aanvang wezen.

Wie niet in de binnenkamer, maar op de publieke markt uitspreekt, dat het verkeeren onder zulk een organisatie hem zonde voor God is geworden, en er dan toch onder bleef verkeeren, zou zedelijk zinken, en zulks tegen eigen bedoelen en tegen heiliger wil.

En dit nu vertrouwen we, dat Dr. Gun

ning op zijn ouden dag «? W overkomen zal.

Zijn eenmaal gesproken woord zal hij waar maken

Dat woord van zijn lippen zal weerklank in veler hart vinden.

En op die wijs kan het niet anders, of er moet een actie komen, die straks dezen broederen zelven boven het hoofd wast.

En geschiedt dat, dan zijn we er.

Dan komen er werkingen des Geestes, de conscientie zal al sterker gaan reageeren, en aan het blijven zitten op de elpenbeenen kussens zal alsdan een einde komen.

Of dit einde dan zijn zal een herstel van de waarheid in dit kerkgenootschap, of een breken van wie de waarheid meer dan goud liefhebben, met dit genootschap, is voor ons de hoofdzaak niet.

Hoofdzaak is en blijft, dat deze zonde voor God worde weggenomen.

Want was deze zonde voor God dusver reeds scherp te veroordeelen, er in te volharden nadat men ze publiek beleden heeft, zou tergend worden.

Het is uit dien hoofde, dat wij thans aan deze beweging meer waarde hechten dan we aanvankelijk deden.

En ook zijn we zeker, dat we in naam van alle Gereformeerden spreken, zoo we zeggen, dat deze roering in de gemoederen in hooge mate niet alleen onze opmerkzaamheid tot zich trekt, maar verzeld wordt door onze beste hope.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juli 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Een wolkje als eens mans hand

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juli 1901

De Heraut | 4 Pagina's