Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zoo zal ik uw zaad na u doen opstaan.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zoo zal ik uw zaad na u doen opstaan.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer uwe dagen zullen vervuld zijn, en gij met uwe vaderen zult ontslapen zijn, zoo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. II Sam. 7 : 12.

Het uitblijven van den kinderzegen in den echt is een dier pijnlijke raadselen in het bestuur van Hem die aller leven leidt, waaronder soms 200 nameloos wordt geleden. Er is geen heimwee sterker, dan voor de vrouw die moeder hoopte te worden, het heimwee naar het altoos ongeboren kind. En als men dan let op andere gezinnen, waarin het telkens zich vermeerderend kroost iets angstigs begint te krijgen, of erger nog hoort van heimelijke zonde die door de geboorte van een zoo ongewenscht kind achtervolgd werd, dan blijft, althans in de eerste huwelijksjaren, de harde vraag : En waarom ik dan kinderloos.? tergend op het in onrust geslingerde hart aandringen. De man vindt dan nog afleiding in zijn, bezigheden, maar de jonge vrouw zit thuis in haar leegte, met de nooit zich aanvullende leemte in haar geluk. Dan is er eerst de periode van spanning, en nog altoos hopen. Dan de periode der beschaming, als, wat het hart zoo kwelt, ook anderer aandacht trekt. Tot eindelijk op de wonde de roof komt, en men er schijnbaar over heen komt, maar toch altoos met onder de roof een litteeken, dat bij aanraking pijn blijft doen.

Men staat hiermee voor hetzelfde raadsel als bij de blinden en doofstommen. Waarom kunnen al die anderen zien, en ziet zelfs het kleinste insect met twee heldere oogjens; en waarom spreken al die anderen met klare stem, dat er soms aan hun woordenvloed geen stuiten ïs; en waarom staan daar te midden van die klaar ziende en luid sprekende menigte die enkelen, die tasten moeten naar den wand, en als het dier van spraak beroofd zijn.'

Een man van diepe gedachten zag in deze ongelukkigen priesters en priesteressen, die geroepen zijn om de gaven van het oog en van de taal der lippen als een gunste Gods te doen waardeeren. Zoo licht waant de trotsche mensch: Onzer is ons oog, en onzer zijn onze lippen! En nu staan daar die blinden en doofstommen als door God gestelde getuigen, om te toonen, hoe machteloos de mensch is, als God hem deze gaven onthoudt.

En zijn zoo ook niet de kinderlooze gehuwden als getuigen Gods te midden van een geslacht, dat soms opzettelijk den kinderzegen verderft, om te toonen, hoe machteloos de mensch ook in de voortteling van zijn geslacht is, als God Die alleen scheppen kan, het kindeke niet schept.

Zeker, daarom blijft hun lijden een lijden; maar gaat niet alles waardoor priestelijk Gods naam en macht wordt groot gemaakt, met lijden in dit leven gepaard.'

En ligt er dan niet iets verheffends in, dat de moeder die sterft in het kinderbed, haar God verheerlijkt als ze het leven aan haar kindeke geven mag, en dat de kinderlooze God verheerlijkt, zoo ze bij anderen het gevoel van den kinderzegen in dank aan God verhoogen mag.'

Zeker niet, zoo de verheerlijking van Gods naam voor ons bijzaak is. Maar ook niet, indien we zoover komen, dat de bede: „Uw naam worde geheiligd!" de eerste bede wordt van ons hart.'

Vergeet toch niet, dat juist waar de kinderzegen komt, en overvloedig wordt, dat: „Uw naam worde geheiligd" met het oog op het ons geschonken kroost, zoo vaak op den achtergrond wordt gedrongen. In allerlei opzicht is dit, helaas, maar al te waar.

Of vindt ge niet, tot in familiën die buiten kijf „Christelijk" zijn, en zonder zorge leven kunnen, bij de opvoeding en opleiding vaak een richting, een neiging, een keuze, die toont, hoe de vraag: Hoe komt mijn kind tot goede levenspositie.' zwaarder weegt dan die andere: Hoe zal mijn kind den God van zijn doop, eerst hier, en eeuwig hiernamaals, verheerlijken.'

Is er niet ook in Christelijke gezinnen vaak onder de opgegroeide kinderen een afval van het geloof, waarvan de oorzaak , aan te wijzen is in de scholen en personen, waaraan men zijn kind heeft toevertrouwd.'

Stuit men bij het sluiten van huwelijken onder zijn kroost niet telkens op gelijke lichtvaardigheid en onnadenkendheid, die maar al te klaarlijk aantoont, dat wat het SWaarste had moeten wegen, terwille van wat zinnelijk boeide of om het geld aantrok, ten slotte geheel buiten rekening werd gesteld.

Merkt men niet gedurig, hoe er wel in de eerste kinderjaren, als alles vanzelf en gemakkelijk gaat, een vroom opvoeden van het kroost is, maar hoe op later jaren, als het aankweeken van godvruchtigheid bij zijn kinderen ongemeen meer inspanning vordert, met de kinderen over alles, maar zelden meer over de vreeze des Heeren gehandeld wordt.'

Nu zal niemand daarom zeggen kunnen, dat zulke ouders voor hun kinderen onverschillig zijn. Integendeel, ze hebben ze lief. Ook bidden ze nog wel voor hen, en hebben ze veel voor hen over; maar toch voelt ieder Christen, dat er op die wijs iets gewichtigs in de wederzijdsche verhouding ontbreekt. Een gemis, waarmee de ouders dan wel geen vrede hebben en dat ze o, zoo graag anders zouden zien, maar iets dat ze dan toch zitten laten, en waar ze machteloos tegenover staan. Een gemis waaraan ze wennen, waarnaar ze zich schikken en voegen, alsof het niet anders had kunnen zijn, en waarvan toch de hoofdoorzaak ligt in eigen vroegere schuld. Een schuld, hierin bestaande, dat ze in hun kind niet allereerst en allermeest een schepsel Gods hebben gezien, hun geschonken opdat zij hun kind leeren zouden den naam van God te heiligen.

En dit nu hangt weer sa^m met die andere vraag, of we alleen rekenen met den tijd, dien we zelven op aarde leven zullen, oftewel dat we ook rekenen met de jaren die komen zullen, als wij er niet meer zijn.

Juist daarop was het, dat God David door den profeet Nathan wees.

Zeer wel mogelijk, dat ook David aanvankelijk alleen zag op zijn eigen levensduur. Maar nu opent God, door Nathans profetie, hem op eenmaal een blik in de toekomst. God zal David een huis bouwen. Wat zeggen wilde, dat God hem & & n. nageslacht zou geven tot in lengte vanjaren, ook als hij er niet meer zijn zou. God zou „zijn zaad na hem doen opstaan." En dat na hem uit zijn lenden geteelde geslacht zou God verheerlijken, en het einde van dat geslacht, dat na hem zou opstaan, zou uitloopen op den Christus.

En zoo moet ook ónze blik op de toekomst gericht zijn.

We moeten voelen, hoe we zelven wortelen in het verleden, hoe we zelven het nageslacht zijn van vrome voorouders, die er vóór ons geweest zijn, en wier heerlijke tiaditiën wij hebben voort te zetten. En terugziende op dat verleden, moeten we zelven als in het midden staan tusschen die vrome voorouders en het vrome nageslacht dat God uit ons voortbrengt, opdat het als één stroom van heilig vroom leven zij, dat uit de vorige eeuwen, door ons, zich voortstuwt naar die verre |toekomst, als eens de heerlijkheid van den Zoon des menschen zal ingaan.

Het is zoo, dit doodt het egoïsme, alsof wij de hoofdpersonen waren. We zijn dan niets meer dan een enkele schakel in den langen keten, die zich uit vroeger eeuwen tot aan de wederkomst van Jezus voortzet.

We zijn dan dragers van de vrome traditiën van het voorgeslacht, om na onzen dood voort te leven in het nageslacht uit onze lenden geteeld.

Maar hier staat tegenover, dat zoo eerst de saamvatting van ouders en kinderen in hoogere eenheid tot stand komt; dat we zoo eerst op onze kinderen den rechten blik erlangen; en dat het ons onmogelijk wordt, bij onze kinderen het bijkomstige van dit leven op den voorgrond te stellen, terwijl omgekeerd de bede: Uw Naam worde in mijn kinderen, en in de kinderen mijner kinderen geheiligd! vanzelf op den voorgrond treedt.

Het is zoo, ook die heilige lijn van ons Wörgeslacht die op ons ««geslacht overgaat, kan op enkele punten worden afgebroken, en toch daarna weer doorgaan.

Sprongen toont de geschiedenis ook hier, zie het maar aan de geschiedenis van David, en schier een ieder weet uit eigen voorgeslacht van vrome voorouders te verhalen, waarop een insluipsel van ongeloof in de geslachtslinie is gevolgd.

God laat ons zoo de hope, dat ook waar in ons thans levend geslacht de draad tijdelijk werd afgebroken, toch later door zijn genade die draad weer kan worden opgenomen. De uitverkiezing gaat niet vastelijk in de lijn der doopsgenade door.

Maar wee onzer, zoo we daarmee eigen schuld aan onze kinderen pogen te vergoelijken, of ook deze vertroosting onzes Gods misbruiken als oorkussen, waarop eigen onheilige kinderliefde zich te slapen legt. Dat kan niet anders leiden dan tot ver­ harding van het ouderhart, en moet de genade aan onze eigen ziel doen verdorren. Goed en recht voor God staan vader en moeder dan alleen, K/^ zij al de jaren dat God ze met hun kinderen op deze aarde saam liet, geen hooger bede voor hun kroost in hun hart hebben gekend, dan dat het: „Uw Naam worde geheiligd" rechtstreeks ook in hun kinderen verhoord mocht worden, en indien hun opvoeding van hun kroost op die bede het zegel drukt.

Niets is dan ook schooner, dan in het Christengezin en in de Christenfamilie niets dan kinderen te vinden, die met hun ouders in ijver voor den naam des Heeren één, hun vóór hun sterven de zekerheid bieden, dat ze als een zaad der genade na hen zullen opstaan, om in hun geslacht den ijver voor de zaak des Heeren voort te planten. En wel voort te planten niet enkel in hun eigen persoon, maar straks ook in de kinderen die God hun weer geven zal, opdat tot aan de wederkomst des Heeren toe het geslacht, dat onzen naam droeg, voortga den Naam des Heeren te belijden, te midden eener wereld, die de liefde Gods niet verstaat.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 september 1901

De Heraut | 2 Pagina's

„Zoo zal ik uw zaad na u doen opstaan.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 september 1901

De Heraut | 2 Pagina's