Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Luister naar Mij, mijn Volli.” „Heere, luister naar mij.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Luister naar Mij, mijn Volli.” „Heere, luister naar mij.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Luistert naar Mij. mijn volk, en mijne lieden, neigt naar Mij het oor; want eene wet zal van Mij uitgaan, en Ik zal mijn recht doen rusten tot een licht der volkeren. Jesaia 51 - .4.

Heere, luister naar mij, en hoor naar de stemme mijner twisters. Jeremia 18 : 19.

Oorspronkelijk beeldde men zich in, dat het geluid zelf uit de keel kwam. Dat geluid had slechts een beperkte kracht. Van daar, dat het slechts op kleinen afstand ons woord verstaanbaar kon maken. Verder droeg ons woord niet, en was men dns van dengene, met wien men spreken wilde, afgesloten.

Op verderen afstand, dan ons keelgeluid ons woord droeg, kon een ander naar ons niet luisteren, en wij niet luisteren naar hem.

Wie dan toch iets te zeggen had, zond een bode om zijn woord over te brengen, en later, toen de groote uitvinding van het schrijven was gedaan, verzond men wat men te zeggen had in een epistel.

Sinds echter is dit alles anders geworden.

Men weet thans, dat onze keel geen eigen geluid heeft, maar ons in staat stelt trillingen in de lucht te weeg te brengen, en dat die trillingen, in het oor van wie luisteren moet, een kunstig werktuig vinden, dat deze trillingen opvangt.

Als wij spreken, brengen we dus onze gedachten in die trillingen over. Langs de luchtgolven glijden die naar het oor van wie ons hoort. En door het oor wekken ze in hem dezelfde gedachten.

Zoo is ons spreken.

Maar hierbij bleef het niet.

Er werd ontdekt, dat men ook zonder keel en oor, en dat op veel verderen af stand, aanraking kon krijgen door de electriciteit. Eerst vond men uit, hoe dit te doen met zichtbare teekens, en zoo ontstond de telegraaf. Maar later ontdekte men, dat gelijk contact ook van keel op oor was te verkrijgen, langs een gespannen metalen draad; een ontdekking die ons den telefoon bracht.

En nu eindelijk is men nog verder gekomen, en is gebleken dat men ook zonder gespannen metaaldraad, los door de lucht, verstaanbare götneenschap kan krijgen, en heeft men op afstanden van 2 a 300 kilometer, zonder telegraaf of telefoondraad, met elkander van gedachten gewisseld.

Zoo zijn dingen, die eertijds geheel ondenkbaar waren, thans werkelijkheid geworden. En wie nagaat, hoe snel deze al wonderbaarder uitvindingen elkander zijn opgevolgd, vermoedt terstond, dat we nog veel meer te verwachten hebben, en dat het op ongelooflijke afstanden met elkaar spreken en naar elkaar luisteren, ten slotte misschien aller gemeengoed staat te worden.

Dit nu komt ons ongeloof te hulp.

Dat God de Heere tegelijk „een God van verre" en een „God van nabij" was, drukte in profetische taal uit (Jeremia 23 : 23), dat voor God de afstanden wegvallen, en dat Hij óns kan toespreken en naar ónze stem kan luisteren, al is de hemel zijn troon en al knielen wij hier op aarde neder, ja, al fluistert onze stem een gebed, dat wie vlak bij ons staat niet eens hoort.

Het geloof bezat hiervoor geen andere verklaring dan de vraag: Zou hij die het oor geplant heeft niet hooren ? En zoo ook: zou Hij die de stem geformeerd heeft, niet spreken?

Men rustte in de belijdenis van Gods alomtegenwoordigheid, en daarin, dat Hij is de Alwetende; maar er was niets dat onze voorstelling daarbij steunde en droeg.

En juist dat is thans anders geworden.

Nu het zelfs ons, machtelooze creaturen, mo gelijk is geworden, om op afstanden als van hier naar Brussel, en veel verder, onze stem voort te planten en ons voor elkander verstaanbaar te maken; en nu zelfs, zonder draad of iets, gedachtenwisseling op honderden mijlen afstands voor ons mogelijk is geworden; en het al den indruk maakt, alsof dit nog slechts het begin is van een gemeenschap, die nog veel, veel verder zal gaan; nu bezitten we metterdaad een voorstelling, hoe die gemeenschap ten slotte zich zonder eind kan uitbreiden, en hoe de Heere onze God, die volstrekt over alle middelen beschikt en ze zelf schept, van den Troon zijner heerlijkheid op ons neer kan zien, en tegelijk ons toefluisteren kan in de ziel. En zoo dan ook omgekeerd, hoe, als onze stem, hoe zwak ook, naar Hem uitgaat in onze smeeking, die stem des gebeds door Hem beluisterd kan worden, onder wegvalling van allen afstand die ons scheidt.

Voor het leven der heerlijkheid onder de gezaligden wordt het ons steeds duidelijker, hoe er niet slechts gemeenschap, af en toe, met enkelen, maar levensgemeenschap onder en met al Gods heiligen tegelijk zal kunnen zijn, als eens alle beperktheid van dit leven wegvalt, en de heerlijkheid ingaat.

Doch ook dan zal dat alles uitdrukking en uitwerking zijn van ons geschapen zijn naar den Beelde Gods. Het zal wel niet zijn zooals God met ons gemeenschap heeft, maar toch een gemeenschap op gelijksoortige wijze.

Daarom brengt het ons Gode nader in ons gebed, en God zelven ons nader, als Hij tot ons spreekt, nu we zelf wel onder menschenop zoo ontzettende afstanden met elkander spreken kunnen.

En het: „Luister naar Mij, mijn Volk!" gevolgd door de bede: „Luister naar mij, o Heere mijn God, " heeft meer realiteit voor ons bewustzijn gekregen.

Er is in onzen verborgen omgang met God, als we ons zoo mogen uitdrukken, nog een geheel andere phase, die we de phase der heilige innigheid noemen, opkomende uit de inwoning in ons van den Heiligen Geest.

Zoo dikwijls die inwoning werkt, is er geen afstand. Dan spreekt de Heere ons in de binnenkamer van ons eigen hart toe, dan ontwaren we niet van verre, maar vlak bij, zijn heilige tegenwoordigheid, en is ook ons spreken tot den God onzes vertrouwens het fluisteren als van mond in oor.

Zoo is het bij het suizen der zachte koelte, als hoogere vrede ons hart doordringt, en de zalige genieting van het kindschap ons in stille verrukking brengt.

Doch van die phase handelen we hier niet.

Hier is sprake van wie wel gelooft, maar door zonde of ellende van die zalige gewaarwording van het kindschap ten deele is vervreemd, en zich nu weer zelf op een afstand van zijn God, en zijn God op verren afstand van zijn ziele bevindt.

Zielstoestanden die ook bij de allerheiligsten gedurig in dit leven voorkomen. En dan is het, alsof God eerst niet hoort, en alsof wij den Heere hebben aan te roepen, dat Hij toch weer luisteren moge naar de stem onzer smeeking.

„o Heere, luister naar mij!" is de zielsuiting van wie een gevoel heeft, alsof God op zijn gebed geen acht sloeg. En zoo ook, als God bij Jesaia zegt: „Luister naar Mij, mijn volk!" dan ligt hierin uitgesproken, dat het volk eerst geen acht gaf op het spreken des Heeren.

Beide hooren dus thuis in de phase der tijdelijke vervreemding, als de gemeenschap tusschen God en onze ziel, en tusschen onze ziel en God door zonde of door ellende gestoord is, en dan moet de gemeenschap weer aangeknoopt. Dan schelt, om in telefoontaai te spreken. God ons op, en wij roepen God op, om naar óns te luisteren, en zoo herstelt zich de verbroken verbinding.

Verbinding, gemeenschap met God, is de groote heiligende, beveiligende kracht, die ons in het leven staande houdt.

Niet wij apart hier beneden, en God afge zonderd in onze gedachten daarboven in den hemel, zoodat we slechts enkele minuten van den langen dag, óp de knieën Zijns gedenken; maar gestadige, voortdurende, zoo min mogelijk ver stoorde of afgebroken gemeenschap met onzen Vader in de hemelen, is het geheim van de ge loofskracht van Zijn kind.

Dit nu was vroeger, toen het leven minder gejaagd, minder druk was, lichter dan thans.

Het tegenwoordige leven spant zoo geweldig ons zenuwleven, en overstelpt ons zoo rusteloos met nieuwe gewaarwordingen, dat het stil ver zamelen van zijn ziel voor God al minder wordt; en het is hieronder vooral, dat in onze dagen de verborgen omgang met God schade lijdt.

Maar juist daarom ligt er in die nieuwe ontdekkingen van gedachtengemeenschap een tegenwicht.

Die nieuwe vindingen komen onze voorstelling te hulp, en geven zoodoende aan ons pogen, om de gebroken gemeenschap te her stellen, meer dan vroeger realiteit.

Zoo kunnen ook deze vondsten der wetenschap een steunsel voor onze vroomheid worden. Ons luisteren naar God kan er bij winnen, en ons gebed: o, God luister naar mij en merk op de stem mijner smeeking! kan er sterkte aan ontleenen, bij ons naderen voor Gods troon.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1901

De Heraut | 4 Pagina's

„Luister naar Mij, mijn Volli.” „Heere, luister naar mij.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1901

De Heraut | 4 Pagina's