Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gereformeerde beginselen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gereformeerde beginselen.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Over onze verklaring van wat de stichters der Vrije Universiteit met Art. 2 der statuten bedoeld hebben, glijdc men niet te lichtvaardig heen.

Want wel is het waar, dat bij de uitvoering eener wetsbepaling, alleen de letter dtr wet bindend gezag heeft, maar dit neemt toch niet weg, dat bij geschil over de beteekenis der woorden, elk goed jurist wel degelijk rekening houden zal met de bedoeling van den wetgever.

Een wetsartikel zoo uit te leggen, dat daarin juist het omgekeerde gelezen wordt van wat de wetgever bedoelde, mag als kunststukje van een slim advocaat aardig zijn, maar is zedelijk toch niet geoorloofd.

Nu is de door ons in ons vorig artikel gegeven verklaring van Art. 2, niet de private opvatting van een of ander hoogleeraar der Vrije Universiteit, maar de uitlegging van een der stichters dier Hoogeschool, die zelf heeft medegewerkt om Art. 2 te formuleeren. Deze verklaring is niet afgelegd in een brochure of krantenartikel, maar op een jaarvergadering der Vereeniging, waar dit onderwerp opzettelijk aan de orde was gesteld. En noch van de zijde der Directeuren, noch door een der aanwezige leden, is tegen deze interpretatie protest aangeteekend, hoewel gelegenheid tot debat ruimschoots gegeven werd. Wij hebben hier dus wel degelijk met eene, indien men zoo wil, officieele verklaring van Art. 2 te doen.

Gaat het nu aan, in Art. 2 een zin en beteekenis te leggen, die lijnrecht met deze uitlegging in strijd is, tenzij vooraf onwederlegbaar is bewezen, dat de bewoordingen, waarin dit artikel vervat is, een andere verklaring eischen.'

Dit laatste nu wordt metterdaad beweerd door de broeders, die tegen Art. 2 bezwaar hebben, op grond van het viooxd& kQ mitsdien. In Art. 2 staat, zoo zeggen ze, dat de Vereeniging staat op den grondslag der Gereformeerde beginselen, en mitsdien de belijdenisschriften der Gereformeerde kerk erkent. Door dat mitsdien worden de Gereformeerde beginselen, als een hoogere bron van gezag, boven de belijdenisschriften gesteld. De autoriteit, die deze belijdenisschriften hebben, wordt ontleend aan de Gereformeerde beginselen. Diensvolgens binden deze belijdenisschriften slechts omdat en voorzoover de Gereformeerde beginselen er in staan uitgedrukt. Daarmede is de weg voor allerlei subjectieve willekeur geopend. Een hoogleeraar zou, op grond van wat hij voor „Gereformeerde beginselen" houdt, op allerlei punten de belijdenisschriften kunnen aanvallen en veroordeelen. En de Vereeniging zou machteloos tegenover zulk een hoogleeraar staan, omdat Art. 2 hem daartoe de volle vrijheid bood.

Voor wie de jongste geschiedenis der theologie in ons vaderland kent, is het zeker niet onduidelijk, aan welk feit deze bedenking haar grond ontleent.

De hoogleeraar Scholten te Leiden, wiens invloed jaren lang in de Hervormde kerk overwegend is geweest, heeft metterdaad zulk een onheilig spel gespeeld met de „Gereformeerde beginselen, " als waarop hier wordt gedoeld.

Hoewel in hart en nieren de moderne Theologie toegedaan (Scholten was een der eersten, die op zijn colleges de opstanding van Christus loochende), trad hij op met de pretentie van echt-Gereformeerd te willen zijn.

In zijn standaard-werk: De Leer der Hervormde kerk, waarin een schat van kennis der Gereformeerde dogmatiek ligt opgesloten, onderzoekt hij daartoe eerst wat de grondbeginselen der Gereformeerde leer zijn. Als formeel grondbeginsel vindt hij de absolute autoriteit van het Woord Gods, als materieel grondbeginsel de absolute souvereiniteit Gods. Tegen deze beide grondbeginselen zou zeker weinig zijn in te brengen geweest, indien Scholten ze ook metterdaad in Gereformeerden zin verstaan had. Maar door een handigen goocheltoer worden deze beide grondbeginselen nu in modernen geest omgezet. Door scheiding te maken tusschen het Woord Gods en de Heihge Schrift, wordt de nieuwere critiek binnengeloodsd, de autoriteit der Schrift op zij gezet, en daarvoor in de plaats geschoven de „Godsopenbaring", die in historie en geweten te vinden is. En de absolute souvereiniteit Gods wordt in Scholten's handen omgetooverd in een pantheïstisch determinisme, dat met de Gereformeerde belijdenis niets uitstaande heeft. Met deze „beginselen" wordt dan critiek uitgeoefend op de confessie der Gereformeerde kerken, waarbij als zuivere consequentie van de leer der praedestinatie, die een eeuwige scheidslijn trekt tusschen mensch en mensch, geleerd wordt de leer van de wederherstelling aller dingen, waarbij alle menschen, ja zelfs de gevallen engelen, eens in Gods zaligheid zullen deelen!

Het is te begrijpen, dat met zulk een voorbeeld voor oogen, de bezorgde broeders bij Art. 2 onraad meenden te bespeuren en aan de alarmklok hebben getrokken. Indien hun opvatting van dit artikel juist was, dan zou er voor zulk een noodkreet zeker alleszins reden zijn. De vraag is alleen, of hun opvatting van artikel 2 deugt.

Nu is er reeds herhaalde malen van de zijde der Vrije Universiteit op gewezen, dat het woord mitsdien niet beteekent en niet beteekenen kan: omdat en voor zoover. Woorden zijn geijkte munt, met een vaste waarde, door het taalgebruik vastgesteld; en het gaat niet aan, bij de uitlegging van een artikel, den woorden een zin te geven, die met het Hollandsch taalgebruik in strijd is. Mitsdien beteekent nooit op gezag daarvan en voorzooverre, maar beteekent derhalve, gelijk hieruit van zelf volgt. Met andere woorden, het drukt niet een onderscheid, niet een beperking, maar juist een volkomen overeenstemming uit. Wanneer ik zeg: Ik ben Roomsch en mitsdien erken ik het gezag van den paus, dan wil dit niet zeggen, dat het gezag van den paus rust op en afhankelijk is van mijn Roomsch zijn en slechts zoover zich uitstrekt, als dit met mijn beginselen overeenkomt, maar dat ik als Roomsche niet anders doen kan, dan het absolute gezag van den paus in geloofszaken te erkennen, omdat dit een dogma der Roomsche kerk is. En zoo ook, wie Gereformeerd is, erkent mitsdien de belijdenisschriften der Gereformeerde kerken, als de uitdrukking van zijn geloof, niet omdat dit „Gereformeerd zijn" staat boven de belijdenisschriften, of de grond is van het gezag der belijdenis, maar omdat in die belijdenisschriften de Gereformeerde kerk klaar en duidelijk haar beginselen heeft uitgesproken en die beginselen ook door hem beleden worden.

Trouwens, om allen twijfel omtrent de beteekenis van het woord mitsdien af te snijden, behoeft men slechts ons bevestigings-formulier open te slaan. Wanneer daar gevraagd wordt, of de dienaar des Woords in zijn hart gevoelt door de gemeente en mitsdien door God geroepen te zijn, dan wordt daarbij de roeping der gemeente niet boven de roeping Gods gesteld, maar eenvoudig verklaard, dat God de Heere middelijkerwijs door de gemeente roept, en mitsdien de roeping der gemeente een roeping Gods is. Juist de volkomen gelijkheid van beide ligt in het woord mitsdien opgesloten.

Volgens ons taalgebruik, en dat moet hier toch beslissen, kan het mitsdien in Art. 2 dus niet anders beteekenen, dan dat de Vereeniging de Gereformeerde belijdenisschriften erkent, niet op gezag van of voorzooverre zij met de Gereformeerde beginselen accoord zijn, maar omdat beide elkaar volkomen dekken. Tegenover het gevaar dat men ducht, ligt juist in dit woord »«? VJ& « de sterkste waarborg. Scholten maakte onderscheid tusschen de Gereformeerde beginselen en de belijdenisschriften, en op grond der eerste bestreed hij de laatste. De Vereeniging voor Hooger onderwijs eischt de erkenning, dat beide gelijk zijn en de Gereformeerde beginselen in de belijdenis volkomen zuiver zijn uitgedrukt.

Bij een juistere opvatting van het woord mitsdien vervalt het bezwaar der broederen dus vanzelf. Maar er is hier nog tweeërlei aan toe te voegen, waaruit afdoende kan Worden aangetoond, dat dit bezwaar tegen Art. 2 niet gelden kan, zelfs indien de beteekenis van het woord mitsdien voor tweeërlei uitlegging vatbaar was.

Vooreerst, dat dit bezwaar uitgaat van "e onderstelling, dat iedere hoogleeraar op eigen houtje zou mogen uitmaken wat °e „gereformeerde beginselen" zijn en dat de Vereeniging machteloos zou staan, wanneer een hoogleeraar onder den naam van j.Gereformeerde beginselen" allerlei heidenfche of philosophische dwalingen zou willen invoeren.

In Artikel 2 staat hiervan geen woord.

De bepaling van wat de „Gereformeerde beginselen" zijn, wordt niet aan de subjectieve opvatting van elk der hoogleeraren overgelaten.

Het is de Vereeniging, die de^e beginselen ten grondslag van het onderwijs heeft gelegd, en het is dus de Vereeniging, die te beoordeelen heeft in ieder afzonderlijk geval, of wat als „gereformeerd beginsel" wordt aangediend, ook metterdaad een gereformeerd beginsel is. In de statuten zelf wordt uitdrukkelijk dat recht voor de leden gevindiceerd. En de historie der Vrije Universiteit heeft genoegzaam geleerd, dat deze bepaling waarlijk niet als een doode letter mag worden beschouwd.

Wellicht zal men ons tegenwerpen, dat dus, volgens de statuten, wel niet elkfhoogleeraar op zich zelf mag uitmaken, wat als „Gereformeerde beginselen" moet gelden, maar dat de meerderheid der leden, die hierover te beslissen hebben, toch evenzeer bloot staat voor het gevaar, dat zij als Gereformeerde beginselen zullen aanvaarden, wat niet Gereformeerd is.

Ongetwijfeld is |deze bedenking niet geheel zonder grond. Maar wie haar inbrengt, vergeet vooreerst, dat een absolute waarborg nooit te geven valt. Ook de Kerk — de geschiedenis der Roomsche Kerk heeft het duidelijk genoeg getoond — kan ten slotte in haar meerderheid dwalen en als dogma belijden, wat lijnrecht in strijd is met de H. Schrift.

En ten tweede, het bezwaar weegt zwaarder in de theorie dan in de practijk. Zoolang de Gereformeerde geest onder het volk krachtig is, behoeft men voor een dergelijke misleiding niet te vreezen. Prof Scholten mag op zijn college's door zijn schitterende dialectiek enkelen in den waan hebben gebracht, dat zijn beginselen de zuivere uitdrukking waren van de Gereformeerde leer, maar het Gereformeerde volk is hiervan geen oogenblik de dupe geworden. Het heeft terstond en als bij intuïtie getast, dat Scholten's pantheïstisch determinisme met het Gereformeerde beginsel niets gemeen had. Het heeft, omdat het geestelijke voelhorens van God ontvangen had, zich van meet af schrap gesteld tegen deze verkrachting zijner belijdenis. En het zal dit ook in de toekomst, zoolang Gods genade in ons midden werkt, even beslist doen, wanneer een hoogleeraar der Vrije Universiteit zich aan dit zelfde euvel schuldig maken zou.

Maar dat is niet het eenige.

Artikel 2 erkent niet alleen de Gereformeerde belijdenisschriften als grondslag voor het Theologische onderwijs, maar bepaalt ook uitdrukkelijk, ivelk s; ezag aan deze belijdenisschriften moet worden toegekend.

De vereeniging hecht aan deze belijdenisschriften „een zoodanig gezag, zegt Artikel 2, als de Nationale Synode van Dordt in den jare 1619 blijkens hare eigen handelwijze en hare acta aan die belijdenisschriften heeft toegekend."

Een zoodanig gezag.

Het is dus beslist onwaar, dat de Vereeniging de Gereformeerde belijdenisschriften slechts erkent omdat en voorzoover zij de Gereformeerde beginselen uitdrukken, en ieder het recht geeft op grond dier beginselen de Gereformeerde belijdenis te weerspreken.

Juist het tegendeel staat er.

Om alle misverstand af te snijden, stelde de Vereeniging uitdrukkelijk vast, dat de belijdenisschriften voor haar hetzelfde gezag hebben als de Generale Synode der Gereformeerde kerken daaraan heeft gehecht.

Van tweeën écn dus :

Of de Generale Synode van Dordt in 1619 heeft aan de Hoogleeraren in de Theologie het recht gegund op grond der Gereformeerde beginselen, opgevat naar hun subjectief inzicht, de Gereformeerde belijdenisschriften te bestrijden.

Of indien de Synode van Dordt dit niet deed, — en er is wel geen kenner der historie die zulks beweren zal — dan heeft de Vereeniging voor Hooger Onderwijs dit evenmin gedaan.

Althans, zoolang als regel gelden mag, at bij de uitlegging van eenig wetsartikel iet alleen met den kop, maar ook met en staart gerekend worden moet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Gereformeerde beginselen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1901

De Heraut | 4 Pagina's