Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Gereformeerde Tbeglnselen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gereformeerde Tbeglnselen.”

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

Onze tweede stelling luidt: dat de geïnstitueerde kerk noch de bevoegdheid, noch de geschiktheid bezit om de Gereformeerde beginselen voor heel het terrein der wetenschap te formuleeren en vast te stellen.

Deze stelling gaat verder dan de eerste stelling, dat de aard eener Confessie nietgedoogt al deze beginselen in haar op te nemeOi omdat in een Confessie alleen thuis hoort

wat de „fides salutaris", het zaligmakende geloof aangaat en noodig is voor de „communio ecclesiastica", de kerkelijke gemeenschap, gelijk Voetius het uitdrukt.

Op zichzelf toch ware het denkbaar, dat de kerk hare Confessie liet wat ze is: belijdenis des geloofs en accoord van kerkelijke gemeenschap, maar naast deze kerkelijke Confessie een ivetenschappelijke Confessie opstelde, die als richtsnoer dienst moest doen voor de wetenschap in Gereformeerden zin.

Tot op zekere hoogte is het aldus in de Roomsche kerk. De belijdenisschriften der Roomsche kerk in engeren zin zijn, behalve de oecumenische symbolen, de zoogenaamde Confessio Tridentina en de Catechismus Romanus. In alle handboeken over symboliek worden deze beide als de belijdenisschriften der Roomsche kerk aangehaald. Wie het „Roomsche geloof" wil leeren kennen, heeft in de eerste plaats met deze belijdenisschriften te rekenen.

Maar naast deze officieele belijdenisschriften staan allerlei bullen en encyclieken, door de Pausen uitgevaardigd, waaraan elk goed Roomsche zich, te onderv/erpen heeft. Vooral sinds op het Vaticaansche concilie in 1870 na langen en bitteren strijd het dogma van de onfeilbaarheid des Pausen is vastgesteld, hebben deze encyclieken niet alleen een kerkelijk, maar een goddelijk gezag gekregen, waaraan men om derconscientiewil gebonden is. Zoodra de Paus optreedt als Doctor Ecclesiae en e cathedra Petri, uit den leerstoel van Petrus, zijn beslissingen geeft, wordt hij, zoo leert de Roomsche kerk, daarbij onfeilbaar geleid door den Heiligen Geest en is alle tegenspraak en verzet zonde tegen God zelf.

De Pausen hebben deze macht dan ook niet ongebruikt gelaten. Niet alleen heeft Paus Pius IX allerlei beslissingen genomen, die de leer des geloofs en het kerkelijk leven raken, zooals het dogma van de onbevlekte ontvangenis van de Maagd Maria en de Syllabus Errorum, de veroordeeling van verschillende ketterijen, maar deze beslissingen gaan evenzeer over den politieken strijd onzer dagen. Het is bekend, hoe de tegenwoordige Paus, Leo XIII, een eind heeft gemaakt aan het verzet der Roomsche legitimistêli tegen de Fransche Republiek en hoe hij vooral in zijn jongste encyclieken met vaste hand de lijnen getrokken heeft voor den strijd door de Roomsche politici tegen de sociaal-democratie te voeren.

Een Roomsch jurist is dus niet alleen gebonden aan de Confessie der Roomsche kerk, maar evenzeer aan deze Pauselijke uitspraken. De beginselen voor het Roomsche Staatsrecht zijn door de hoogste kerkelijke autoriteit met bindend gezag vastgesteld. In de toepassing en uitwerking dier beginselen mag zekere vrijheid zijn toegestaan, wat de beginselen aangaat geldt ook hier: Roma locuta, causa finita. Rome heeft gesproken en daarmee is de zaak beslist.

Nu zeggen wij niet dat Dr. Bouwmanen degenen, die zijn standpunt deelen, geheel op deze Roomsche lijn zijn overgegaan. Natuurlijk denken deze broeders er niet aan, onfeilbaar gezag aan eenige kerkelijke uitspraak toe te kennen. Met ons belijden ze, dat alleen de Heilige Schrift richtsnoer is voor geloof en leven en daarom van elke uitspraak der kerk beroep overblijft op het Woord Gods. En even sterk als wij zullen zij protesteeren tegen het gezag, dat de Paus als stedehouder van Christus zich over heel de Kerk aanmatigt, en volhouden, dat dit gezag alleen toekomt, zooals heel de Christelijke Kerk steeds geleerd heeft, aan de wettige vergadering van alle kerken saam in haar concilies of synodes.

Maar hoewel wij voor dit principieel verschil niet blind zijn, blijft toch deze overeenkomst met de Roomsche opvatting, dat de geïnstitueerde Kerk ook volgens hen de roeping heeft om op elk gebied aan te wijzen en vast te stellen uit Gods Woord wat de zvare, Christelijke beginselen zijn. En dat wel in dien zin, dat bijv. een school voor de wetenschap niet zelfstandig en naar eigen inzicht in Gods Woord deze beginselen heeft op te zoeken en te formuleeren, maar aan de kerk, als met autoriteit bekleed, deze beginselen heeft te vragen en daaraan al hare Hoogleerarcn heeft te binden, op straffe van te worden ontslagen, wanneer ze met deze door de Kerk vastgestelde beginselen in conflict komen.

Vandaar dat de vraag, waarom de strijd in zijn diepsten grond gaat, eigenlijk deze is, of de geïnstitueerde kerk deze macht en bevoegdheid van God den Heere ontvangen heeft. In de Kerk geldt geen ander gezag, dan het gezag, dat Christus Jezus heeft geschonken. Bij elke bevoegdheid, die men aan de Kerk toekent, moet dus uit het Woord Gods klaar en duidelijk worden aangetoond, dat Christus deze bevoegdheid aan de Kerk gaf. Kan dit worden aangetoond, dan is voor ons alle tegenspraak uit. De vraag is dan niet, of dit ons den VTQg opleidt van het clericalisme; of daardoor aan de vrijheid der wetenschap tekort wordt gedaan en de wetenschap aan kerkelijke banden wordt gelegd. Ook de wetenschap is een schepsel Gods, aan Zijn Souvereiniteit onderworpen. En indien het Zijn goddelijke ordinantie is, dat de wetenschap tegenover de geïnstitueerde Kerk in deze afhankelijke positie zal optreden, dan voegt ons ook hier niet anders dan de erkenning: Uw wil geschiede.

Van meet af moet echter worden afgesneden elke poging om hierbij als uitgangspunt te kiezen, gelijk in den laatsten tijd in de kerkelijke pers maar al te veel is gedaan, het belang en het recht der Kerk. De Kerk is niet een soort souvereine macht, die op allerlei gebied met haar rechtspretenties kan optreden en jure suo de wet kan stellen. In het Nieuwe Testament wordt nergens van zulk een machtshoogheid der Kerk gesproken. Integendeel. Christus verklaart uitdrukkelijk: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Als men hem tot scheidsrechter maken wil over een erfenisquaestie, weigert hij dit beslist. De Apostelen zijn nergens opgetreden om eenzeker recht der Kerk te doen gelden tegenover de wereld. En de teksten waarop men zich wel eens beroept, zooals Paulus woord tot de gemeente van Corinthe: Alles is het uwe, en gij zijt van Christus, worden ganschelijk misverstaan, wanneer men ze opvat in den zin van een zeker souverein gezag, dat daardoor aan de Kerk tegenover de wereld geschonken wordt. De Kerk draagt veeleer evenals Christus zelf hier op aarde een „knechtsgestalte"; de kroon der heerlijkheid wacht haar eerst bij de wederkomst van haar Koning op de wolken.

En evenmin als men hierbij uit mag gaan van zekere souvereine rechten, die de Kerk buiten haar eigen terrein zou kunnen doen gelden, mag het vraagstuk beslist worden door het belang der Kerk. Niet alsof dit belang der Kerk ook in onze schatting niet zwaar woog. De Kerk is de bruid van Christus, en ieder Christen heeft daarom de roeping haar belangen te behartigen, zooveel hij kan. Maar het ware belang der Kerk valt saam met de ordinantiën des Heeren en kan daarmede nooit in strijd zijn. Vandaar dat wij alleen met de ordinantiën Gods hebben te rekenen, omdat Hij alleen weet, wat voor Zijne Kerk goed en nuttig is. Legt men daarentegen niet de ordinantiën Gods, maar ons menschelijk inzicht als maatstaf aan voor de belangen der Kerk, dan loopt men gevaar een weg in te slaan, die ten slotte voor de Kerk zelve het meest nadeelig zou blijken. Waarlijk, het droeve voorbeeld van Duitschland, dat onze broeders in Zuid-Afrika in den steek laat en met Engeland allerlei vriendelijkheden wisselt, omdat het „belang van het ^ijk" dit medebrengt, gelijk Von Bulow als eenigen pleitgrond in den Rijksdag aanvoerde, is toch wel in staat ons te leeren, waartoe zulk een „Interessen-politiek" voert.

Kan en mag dus Gods Woord alleen beslissen, dan is het de vraag, waar God aan de Kerk als instituut de taak heeft, opgedragen, om de beginselen voor elk terrein des levens vast te stellen}

Met nadruk zeggen wij: aan de kerk als instituut, d. w. z. de Kerk zooals ze optreedt in de ambtsdragers en haar meening uitspreekt in de vergaderingen, waar deze ambtsdragers saamkomen om te beslissen. De Kerk kan ook optreden niet als instituut, maar als de „geloovigen", die gezamenlijk één belijdenis deelachtig zijn en nu als het zuurdeeg trachten heel de maatschappij om hen heen te doortrekken met den Christelijkcn geest. Wanneer Christus tot zijn jongeren zegt: gij zijt het zout en het licht der wereld, dan is dit niet gezegd van de Kerk als instituut, maar van de geloovigen als zoodanig. Immers er volgt op: opdat de menschen uw goede werken ziende, uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken mogen. En deze „goede werken" zijn niet de werken der geïnstitueerde Kerk, maar van de kinderen Gods in hun dagelijksch leven. Er moet hier dus scherp onderscheiden worden, wil men niet op de lijn der Roomsche kerk komen, die niet anders dan de geïnstitueerde Kerk kent en daarom maar al te vaak wat in de Schrift van de geloovigen gezegd wordt, op de Kerk als instituut toepast. Bij elke uitspraak der Schrift, die hier ter sprake komt, dient derhalve eerst onderzocht, of dat woord speciaal gericht is tot de ambtsdragers der Kerk in hun qualiteit van ambtsdragers, dan wel of hier een generale last gegeven wordt, die voor alle geloovigen geldt en dus met het ambt als zoodanig niets uitstaande heeft.

En een tweede onderscheiding, die niet minder noodig is, is deze, dat men niet verwarre de taak, die Christus opdroeg aan zijn Apostelen als openbarings-instrumenten voor heel de Kerk der geloovigen, die komen zou, met de taak, die de gewone ambtsdragers in de gemeente hebban te vervullen. Ook hier kan Rome's voorbeeld ons waarschuwen. Door al wat Christus tot de Apostelen gezegd heeft, toe te passen op het blijvende ambt in Christus Kerk, moet men consequent komen tot de leer der Pauselijke onfeilbaarheid. De Apostelen hadden de belofte, dat de Heilige Geest door hen spreken zou; zij konden in de leer, die zij brachten, niet dwalen; de gave der onfeilbaarheid was hun geschonken. Maar juist daarin staat heel de Protestantsche Kerk eenparig tegenover de Kerk van Rome, dat zij dit hooge privilegie wel aan de Apostelen toekent, maar niet aan eenig ambtsdrager, die na hen in Christus Kerk is opgetreden.

Met deze dubbele onderscheiding valt het dan ook niet moeilijk, de argumenten, die men gewoonlijk uit de Schrift aanvoert, te wederleggen.

Het is volkomen waar, dat de Schrift overal ons leert, dat de geloovigen het licht, dat God hun schonk, niet ondereen koornmaat verbergen mogen. Dat er een heilige roeping is van Gods wege, om elk terrein van het leven op te eischen voor de eere Gods. Dat daarom ook op het gebied der wetenschap geen vrij spel mag worden gelaten aan het ongeloof, maar dat ook hier „de ware beginselen", die Gods ons openbaart in Zijn Woord, tot heerschappij moeten worden gebracht. Maar het is even waar, dat nooit gezegd wordt, dat dit een speciale taak is van de ambtsdragers der geïnstitueerde Kerk, maar juist omgekeerd deze roeping gebracht wordt tot de geloovigen in het algemeen, die deze roeping elk op hun eigen arbeidsveld en in hun eigen kring hebben te vervullen.

Het is volkomen waar, dat de Apostelen van Christus zoowel in hun prediking als in hun ons nagelaten brieven de beginselen, waarvan de ware wetenschap heeft uit te gaan, ons hebben leeren kennen. Maar wie uit dit feit zou willen afleiden, dat het ambt in Christus Kerk de blijvende roeping ontvangen heeft, om deze beginselen vast te stellen en te formuleeren, zou daarmede het principieele onderscheid hebben voorbijgezien, dat tusschen deze Apostelen en de ambtsdragers na hen in Christus Kerk bestaat.

Wel heeft men hiertegen ingebracht, dat deze beginselen, die in het Woord Gods liggen opgesloten, toch moeten vertolkt, toegepast en voor misvatting moeten gevrijwaard worden en dat alleen het ambt daartoe de roeping ontvangen heeft, omdat de „woorden Gods aan de Kerk zijn toebetrouwd" (Rom. 3 : 2); de Kerk „een pilaar en vastigheid der waarheid" heet (I Tim. 3:15) en van de ambtsdragers de belofte geldt, dat de H. Geest hen „in al de waarheid leiden zal". (Joh. 16 : 13).

Maar wie zich op deze uitspraken der Schrift beroept, vergeet vooreerst dat de Apostel Johannes schrijft niet aan de ambtsdragers, maar aan de geloovigen in het algemeen: ijlieden hebt de zalving van den Heilige en gij weet alle dingen (r Joh. 2 : 20), zoodat deze leiding des Heiligen Geestes volstrekt niet tot de ambtsdragers beperkt is, wanneer zij in de vergaderingder Kerken saamkomen, maar evenzeer geldt van de geloovigen bij de toepassing van Gods Woord in hun gezin, bij hun optreden op staatkundig gebied, bij hun beoefenen der wetenschap.

En ten tweede, dat al is aan de geïnstitueerde Kerk de taak opgedragen, om het Woord Gods onvervalscht te bewaren en te prediken in het midden der gemeente, daaruit nog geenszins volgt, dat de geïnstitueerde Kerk de roeping heeft om bij wijze van bindend besluit eii met beslissend gezag aan de wetenschap, de kunst, de overheid voor te schrijven, wat de beginselen zijn, die naar Gods Woord op haar terrein hebben te gelden.

Onze Gereformeerde Kerken hebben dan ook nooit aan dit standpunt gewild. Als eerste wet gold, dat in hun kerkelijke vergaderingen alleen „kerkelijke zaken" mochten behandeld en beslist worden. De Roomsche opvatting, dat de geïnstitueerde Kerk feitelijk heel het Christelijk leven in zich opneemt, leidt en bestuurt door middel der ambtsdragers, hebben zij steeds met beslistheid verworpen. De kunst hebben zij losgemaakt uit de kerkelijke omarming en haar een eigen terrein geschonken. De overheid werd bevrijd van de kerkelijke overheersching, en wat „politiek" was, werd steeds als contrabande uit de synodale vergadering geweerd. En bij de wetenschap hebben zij wel het nauwe verband gehandhaafd tusschen de Theologie en de Kerk, maar er nooit aan gedacht, de overige wetenschappen voor te schrijven naar welke beginselen deze moesten worden opgebouwd.

De „Souvereiniteit in eigen kring" is door onze Gereformeerde Kerken steeds ten volle geëerbiedigd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 oktober 1901

De Heraut | 4 Pagina's

„Gereformeerde Tbeglnselen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 oktober 1901

De Heraut | 4 Pagina's