Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Nu is het einde over u.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Nu is het einde over u.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu is het einde over u, Ezechiël 7 : 3«.

Drie stadiën doorloopen we in ons leven.

Bij het eerste ontwaken van ons bewustzijn, als kind, jagen we om van ons begin, van onze geboorte af te komen. Het streelt het kinderlijk gevoel, als de knaap hoort dat hij zich als „een groote jongen" gedroeg; van de kinderkleeding in het jongenspak over te gaan, is een genot, waarnaar met vlassende oogen wordt gehunkerd, en voor een jaar ouder te worden aangezien dan hij werkelijk is, vindt de jongen, of is voor het mejsje, in die jaren een verrukkelijke verrassing.

Zoo jaigt heel de jeugd weg van haar levensbegin. Hoe sneller men den afstand tusschen zich en zijn wieg ziet aangroeien, hoe hooger het zelfgevoel in de borst klopt. En is men eindelijk, eindelijk meerderjarig geworden, en alzoo aan hooger voogdij ontwassen, dan doorstroomt het hart een gevoel, of een lange tocht, uit een onbekende haven ondernomen, eindelijk dan toch is volbracht, en of men de haven zijner begeerte met het scheepken zijns levens is binnengegleden.

Maar hiermede treedt het leven dan ook een nieuw stadium in. Men is voor zijn gevoel nu tot ruste gekomen. Het begin, de oorsprong zijns levens is vergeten en ligt ver uit het gezicht, terwijl zelfs de gedachte aan het einde nog niet opkomt. Van zijn begin afgekomen, en om zijn einde nog niet denkend, leeft men nu voor zijn besef zijn eigenlijke leven, onbezorgd en door geen jagende onrust meer gedeerd.

Dat is de groote middenmoot van 's menschen leven; en al bewijst desteiftelijstgedurig met haar onvermurwbare cijfers, dat men ook in die jaren uit het leven kan worden opgeroepen ; ja, al kennen we uit onze eigen omgeving maar al te bitter en al te droef het verdwijnen uit onzen kring van jongeren in levenskracht, wier levensdraad voor ons te vroeg, soms zelfs plotseling werd afgesneden; toch werd geen onzer, toen hij in deze jaren van zijn volle levenskracht verkeerde, door de gedachte aan het einde gedrukt of bekneld.

Dat is ook een gave van de goedheid onzes Gods.

Al maant toch de Prediker van JeruzaKm ook den jongeling, dat hij gedenken zal aan de dagen, als het rad aan den bornput verbroken wordt, hiermede is alleen bedoeld, dat hij zijn leven van heiligen ernst zal doordringen; niet, dat de vreeze voor het ras op handen zijnde sterven hem kwellen zal. Of wijst niet de Prediker op een sterven nadat eerst de amandelboom zal gebloeid hebben, wat toch zeggen wil, dat de oude van dagen, met de kroon der grijsheid gesierd, in de groeve daalt? Maar na dit tweede stadium in ons leven komt er dan toch ten slotte een derde, waarin het oog zich onwillekeurig op het einde richt. Eerst ging het den berg op, tot eindelijk de top van den berg bereikt werd. Altoos breeder vergezicht, altoos hooger lucht om ons heen, altoos klimmend gevoel van kracht. Maar eindelijk staat men op den top, rust op dien top uit, en geniet met volle teugen het genot, als er niets meer tusschen ons en den blauwen hemel boven is. Maar hoe lang men op dien top ook toeve, ten slotte voelt men dan toch, dat die top niet de plaats van onze blijvende ruste is; en dan gaat het benedenwaarts, met elke schrede verder omlaag. En dan zinkt onder het dalen de kracht. Moeheid des levens begint ons aan te grijpen. We beseffen dat dit pad bergaf al inkrimpt. En zoo begint de gedachte aan het einde, dat naderende is, zin en ziel te vervullen.

Vroeger sprak men van een memento mori, d. w. z. van gebeurtenissen buiten ons of in ons eigen leven, die ons herinnerden aan den dood die ook ons eens opwacht.

Er werd in die dagen in elke predicatie op dat allengs naderen van het sterven gewezen. Men kent uit Jonathan de klok met het om schrift: Una ex kis hora mortis, d. i. één van deze twaalf uren zal voor u de klokslag van uw sterven zijn.

Men dacht toen veel na over wat het in ons huis, in onzen levenskring zijn zou, als wij er uit waren weggenomen; en het testament waarin men over zijn uitersten wil zich uitsprak, droeg het kenmerk van diep nadenken en het doordringen van de doodsgedachte tot in de bijzonderheden van ons leven.

Dat dit soms te ver ging, en somberder stemde dan voor krachtige levensontplooiing dienstig is, wordt niet ontkend. De jonge man moet geen oude sulfer zijn.

Toch is de keer, die ook hierin kwam, allerminst vooruitgang te noemen. Of zijn er niet kringen, waarin aan het naderend sterven zoo goed als ganschelijk niet meer gedacht wordt? Verbergt men het naderend einde niet zelfs voor ongeneeslijke kranken, wier einde men bijna op een maand af voorspellen kan ? En ookj ontmoet men niet grijsaards, die, met den éénen voet reeds in het graf, wanen niet beter te kunnen doen, dan tot aan hun jongsten snik den dood te belachen.

Zoo leeft men, alspf men altoos leven zou, alsof er geen einde komende was; en komt het dan toch, dan valt op eens het gordijn, en bedekken die achterbleven de lijkbaar met zulk een stortvloed van bloemen, als wilden ze zelfs bij de geopende groeve de gedachte aan het sterven verre van zich zetten.

Dit nu doodt den levensernst. Het voedt de lichtzinnigheid. Het houdt het toevlucht nemen der ziel tot Christus als haar Heiland tegen.

En toch, het einde is naderende. Naderende voor een iegelijk onzer. En niet slechts elk jaar, maar elke maand, en elke week van ons leven snijdt van dat leven een stuk af, dat nooit wederkeert.

Wie op zeventigjarigen leeftijd sterft, heeft nog geen 900 maanden leven gehad, en nog geen vier duizend maal met den Sabbath een nieuwe week zien aanbreken. En toch glijden we uit week in week, en uit maand in maand, alsof de draad van ons leven zich'eindeloos van het kluwen liet afwikkelen.

God heeft ons teekenen in het leven gesteld. Een têeken bij eiken Sabbath, een teeken bij elke nieuwe maan die opkomt, een teeken bij eiken terugkeer van den dag onzer geboorte, en Hij wil dat we op die teekenen letten zullen, afrekenend eenerzijds van het oogenblik toen we voor het eerst in de wieg werden neder gelegd, en toerekenende naar den dag waarop de groeve voor ons zal worden geopend.

En zoo zien we dan om ons heen de een voor de ander na uit dit leven verdwijnen. Dan wordt het steeds leeger, steeds vreemder om ons heen. Een nieuw geslacht groeit om ons op, waaraan we zoo aan alles merken, dat wij er niet meer toe behooren. Tot eindelijk ook voor ons het oogenblik van sterven aan breekt, en de engel des Heeren tot onze sponde nadert, om ons toe te roepen: „Nu is het einde over 11."

Dat einde, waarin geen dag meer voor ons aanbreekt, geen morgen meer voor u opgaat, en ons leven, heel ons bestaan hier beneden, voor goed en voor altoos is afgesneden.

De wereld zal dan haar leven voortzetten, maar ionder ons, hoogstens nog voor korte wijle de heugenis aan onze existentie bewarend.

En dan splitsen zich de wegen.

Dan gaat ieder mensch naar zijn eeuwig huis; maar dat huis, waarin hij voor eeuwig wonen zal, kan zoo ontzettend verschillend zijn.

Het kan zijn het Vaderhuis met zijn vele woningen, maar het kan ook zijn, en het zal, helaas, voor zoovelen wezen, het huis der eeuwige verschrikking.

Het einde over u kan beteekenen, het einde brak voor u aan van uw zorgen en uw eindelooze vermoeienis, het einde van uw zielsverdriet en van den weedom uws harten, om nu ook u te doen ingaan de ongestoorde vreugde in de zalen des eeuwigen lichts.

Maar het einde over u kan ook zeggen willen, het einde van Gods lankmoedig, duldend verdragen, het einde van den weg uwer boosheid, van uw vermetelheid en van uw zelf genoegzaam uzelven behagen, om nu in te gaan tot die vreeselijke existentie die een iegelijk wacht, die bitterlijk ervaren zal wat het is, te bestaan verstoken van alle genade.

Doch al valt die beslissing eerst onherroepelijk voor u als het einde ook over u gekomen is, toch gaat de geest der profetie uit, om reeds in dit leven u die uitkomst in het hart te doen voorgevoelen.

Wie weet en gevoelt, dat Christus leeft in zijn hart, en dat het onderpand des Geestes in zijn eerst verloren ziel is ingedaald, weet nu reeds, dat hij uit den dood in het leven is overgegaan, en dat, als het einde komt, dat einde het begin van een leven zonder einde en zalige verkwikking brengen zal. ^

Och, dat wie dit in zijn, hart nog niet gevoelt, dan toch mocht ontwaken uit zijn slaap en opstaan uit zijn dood, opdat Christus eens eeuwig over hem lichten moge.

Te leven zonder hope des eeuwigen levens, is gestorven zijn nog eer het einde er is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's

„Nu is het einde over u.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's