Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„En heeft onder ons gewoond.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En heeft onder ons gewoond.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST.]

En het Woord is vleesch geworden, en heeft onder ons gewoond, en wij hebben zijne heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des Eenig geborenen van den Vader, vol van genade en waarheid. Joh. I : 14.

Het Kerstfeest past, de éérste maal dat het in deze eeuw tot ons komt, ganschelijk niet op den toestand van onze wereld. Er bestaat tusschen dien toestand en ons Kerstfeest eer tegenstelling dan overeenkomst. Als een lichtschijnsel van boven schuilt het vreemd in ons ontkerstend wereldleven in.

Wel zijn er aan den horizont van dat wereldleven ook enkele lichtpunten. Het starre ver standelijke drijven is tot staan gekomen; en ook, luider dan voorheen verheft zich de roepstem van wie zich'ontfermt over anderer leed.

Maar noch het één noch het ander verzoent ons met den algemeenen toestand, of kan ons vrede doen nemen met den heerschenden geest.

De stoffelijke macht is, zoo buiten alle evenredigheid, het zwaarst gaan wegen. Onze macht over de natuur is door allerlei kracht, die God ons ontdekken het, zoo verbazingwekkend groot geworden, en wat men daarnaast, op geestelijk gebied, ideaal genomen, gevonden en verarbeid heeft, weegt er van verre niet tegen op.

Gevolg hiervan was, dat in het menschelijk hart de spil van het rad des levens verplaatst werd. Er kwam overhelling naar bezit, naar weelde, naar heel den zinlijken kant van het leven. Van stand naar stand sijpelde die hartstocht door. En nu zijn we reeds zoover, dat hetzelfde streven ook de volken, en de overheden der volken, heeft aangegrepen, zoodat alle worste hng der natiën thans zoo goed als uitsluitend, onder terzij zetting van het recht en het verbleeken van alle hooger ideaal, door uitzicht op stoffelijke winste geleid wordt.

Zoo stond de wereld er ook voor in de dagen van Keizer Augustus.

Toen is door de maagd Maria in de Kribbe van Bethlehem haar heilig Kindeken neergelegd.

Van dat Kindeken is toen een andere geest in de doodkranke wereld uitgegaan.

Langzaam, maar met onweerstaanbare kracht, zijn toen de volkeren van Europa gekerstend geworden.

Er is een Christelijk volkerenleven ontstaan. Op verre na niet heilig. Telkens weer door nawerking van het oude zeer vergiftigd. Maar toch, in weerwil van die voorkomende uitspattingen en dreigende inzinkingen, een volkerenleven met het Kruis van het Kindeke van Bethlehem tot symbool, Gode in den hooge eer'^ gftvcnd, en van het Christelijk ideaal nooit los.

Op dat leven paste het Kerstfeest. Het kwam er niet vreemd inschuiven. Slechts strekte het, om, keer op keer, de ader van het Christelijk leven te ververschen.

Doch juist dit heeft thans uit.

De zucht, de hartstocht die thans de wereld bezielt, beheer scht en voortdrijft, staat tegen den geest uit den hooge veeleer over.

Er is nu stuiting, er is tegenstelling; en als nu het Kerstfeest wederkeert, oordeelt het die wereld, om tegelijk wie in die wereld nog aan Jezus vasthoudt te vertroosten.

Immers, hoe ook in het heden de stand van zaken omging, het verleden kon men niet teniet doen, en in dat verleden ligt het groote feit, hgt de allesbeheerschende gebeurtenis, dat het eeuwige Woord, dat de eengeboren Zone Gods, vleesch is geworden en onder ons heeft gewoond.

Ge gevoelt de beteekenis hiervan.

Het zegt volstrekt niet alleen, dat Jezus eerst als kindeke, toen als knaap en jongeling, en ten slotte als volwassen man, het derde eener eeuw, in Palestina gezien en gekend is; maar houdt veel meer dit hooge in, dat de Christus onder ons wonen kon en gewoond heeft.

Hij is niet, gelijk eertijds de engelen, tot ons neergedaald, om als hemelsche geest te verschijnen en Goddelijke boodschap te brengen, maar hij heeft onder ons gewoond.

Dit wijst op zijn aansluiting aan ons menschelijk bestaan, aan ons menschelijk leven, aan onze menschelijke natuur. Hij is ingegaan in wat het onze was. Hij is onzer één geworden. En gelijk wij woonden, heeft hij gewoond onder ons.

Hierin is de Goddelijke ontferming, die zich zoover neerliet, tot ze ons in de kern van ons zondig leven bereikte; en van dit punt uit heeft Jezus ons menschelijk leven in zijn eigen per soon, en in den kring zijner getrouwen, zoo Goddelijk schoon opgebouwd, dat er reëele aansluiting van Jezus aan ons leven tot in het bloed en tot in de gewaarwording van het hart was.

Zoo was er een werkelijk wonen van Jezus onder ons, en in dat wonen van Jezus onder ons geslacht, lag de gewisheid, dat de wereld met God kon verzoend worden, en de profetie, dat eens weer haar geest voor den Geest des Heeren buigen zou.

Meer nog.

Dat wonen van Jezus onder ons kon door zijn sterven op Golgotha niet worden teniet gedaan.

Het is zoo, toen hij opvoer ten hemel, kwam hij weg uit der apostelen oog. En ook wij, we zien Jezus niet meer.

Maar toch bleef hij onder ons wonen. Of had hij het niet aan zijn jongeren betuigd: „Ik en de Vader zullen komen en woning bij u maken". En riep Paulus het niet aan die van Efeze toe: Doet alzoo „opdat Christus in uw hart wone".

Dit kon ook niet anders en kan nog niet anders.

Het was het vleesch-geworden Woord, dat onder ons gewoond had. Naar zijn Goddelijke natuur was er in Christus alomtegenwoordigheid. Met zijn genade, majesteit en geest wijkt hij nimmermeer van ons.

Naar zijn menschelijke natuur is hij beperkt, en gebonden aan zijn woonstede in de hemelen, maar naar zijn innerlijke Goddelijke mogendheid is hij nu nog in het hart van wie hem kent, en door de geloovigen in het hart der volkeren tegenwoordig.

Tegenwoordig, niet doordien hij nu of dan een roering in de harten teweegbrengt, noch ook doordien hij af en toe" ons een openbaring zendt, maar doordat hij in ons en onder ons woont.

Waar hij nu op aarde woont, is even duide lijk. Hij kiest het hart van menschen tot zijn tempel. En de harten, die hij daartoe behoeft, die opent, die ontsluit hij, hij gaat er Koninklijk binnen, heerscht er met majesteit, en vestigt er zijn woonstede.

Zoo heeft hij sinds zijn hemelvaart, eeuw in eeuw uit, steeds zijn woonstede in bepaalde personen gehad, en heeft er die woonstede nog. En in die harten der zijnen ontsteekt hij een licht, en dat licht straalt uit, nu verder, dan minder ver; en zoo ver als dat licht uitstraalt, heerscht hij onder natiën en volkeren.

Nooit is Jezus, sinds hij opvoer van den Olijfberg, van ons weg geweest.

Zonder ophouden heeft hij al die eeuwen door onder ons gewoond. Hij woont er nog.

En hierin ligt de profetie voor onze toekomst.

Als de wereld Jezus uit haar midden kon krijgen, dan was de wereld verloren.

Maar dat kan ze niet.

Jezus vraagt geen verlof om binnen te komen. De harten, waarin hij wonen wil, grijpt en verovert hij met almachtige kracht. Hier baat geen weerstand. En daarom kan de wereld Jezus niet uitbannen. Al maakt ze het hart, waarin Jezus woonde, tot martelaar, het helpt haar niets. Jezus verovert andere harten, en toch woont hij in ons midden, en onder alle volken heeft hij zijn onderdanen.

En daarom is het Kerstfeest niet het viergetijde van een Christus die hoog en verre is, neen, maar van een Christus die nog altoos onder ons woont; en hoe diep we ook zon ken, altoos brengt dat Kerstfeest ons weer de profetie, dat zijn zaak niet kan ondergaan. Wel in schijn, maar nooit in werkelijkheid. Altoos komt de zaak van Jezus er weder boven op. De zevenduizend, die de knieën voor Baal niet gebogen hebben, zijn er altijd, ook nu. En door die zevenduizend en in die zevenduizend woont het eeuwige Woord nog altoos in ons midden.

Toch brengt het Kerstfeest meer dan die profetie der vertroosting; er gaat ook de roepstem van uit, om uit onze harten het licht van Christus klaarder en verder de wereld te doen instralen.

Tweeërlei kan dit belemmeren. Of de nevelen die ons omringen, of het bemorst zijn van de vensters van ons hart, waar het licht van Christus moet doorstralen.

Nu hebt ge die nevelen niet in uw macht, en die zijn thans dik en zwaar.

Maar wat ge wel in uw macht hebt, is het klaar en doorzichtig maken van de vensters van uw hart, opdat ge niet door lauwheid en zonde de doorstraling van het licht van Christus belemmert.

En hierin kan ook nu uw Kerstfeest rijk gezegend zijn, zoo er niet één onzer, niet één onder de belijders en belijderessen des Heeren is, die niet door de glorie van het Kerstfeest opnieuw bezield en aangedreven, breeder lichtzoom om zich schept, om het Kindeke van Bethlehem te verheerlijken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's

„En heeft onder ons gewoond.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's