Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Wel hoort, maar zich niet laat waarschuwen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wel hoort, maar zich niet laat waarschuwen.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En een, die het geluid der bazuin hoort, wel hoort, maar zich niet laat waarschuwen; en het zwaard komt, en neemt hem weg; diens bloed is op zijn hoofd. Ezechiël 33 : 4.

Het „waarschuwen" heeft in het Godsbestel een veel dieper ingrijpende beteekenis, dan de meesten wanen.

Men vat het „waarschuwen" nog te veel op, als iets dat men, ja, doen kan, maar evengoed kan laten. Een bijna overtollige goedheid, die we onverplicht en ongehouden iemand tot zijn bestwil bewijzen, en waarbij we rekenen op zijn dank.

Er zijn gevallen die een uitzondering maken. Als men iemands kind onbewaakt-aan den waterkant ziet spelen, brand in buurmans huis bespeurt, het hek op den dam ziet openstaan, zoodat het vee den weg oploopt, of merkt dat iemand bij het uitstappen uit de spoor zijn portefeuille laat liggen, dan achten we ons tot waarschuwen wel terdege verplicht. Dan toch stelt het ons aan gevaar noch tegenspraak noch onaangenaamheid bloot, en ontgaat ons zelden de dank van wie we waarschuwden. Maar hoe anders wordt het niet, als datzelfde kind niet aan den waterkant speelt, maar door ons op kwaad betrapt werd. Dan toch zijn we lang niet zeker, dat vader of moeder ons de waarschuwing vriendelijk zullen afnemen, en dan denkt onze zucht naar vrede zoo licht: „Waarom zal ik mijn vinger steken in wat mij niet aangaat. Het zedelijk gevaar van buur mans kind komt niet voor mijn verantwoording. Laat hij voor zijn eigen kind zorgen. Ik heb genoeg te stellen met mijn eigen kroost."

Is nu deze opvatting niet egoïstisch?

Men waarschuwt als men er niets meê waagt en kans heeft er dank meê in te oogsten; maar men laat het na, als het ons iets onaangenaams kon berokkenen. Men doet het bij materieel, bij uitwendig gevaar, maar onthoudt zich, als het 'gevaar een veel ernstiger, wijl zedelijk of geestelijk, karakter draagt.

Toch is juist op geestelijk gebied het waarschuwen een plicht door God verordineerd.

Het is niet waar, dat we geestelijk een ieder op ons zelven staan en alleen voor ons zelven verantwoordelijk zijn. Van Godswege zijn we aan elkander verbonden. Door allerlei band is het leven van den één door het leven van den ander heengevlochten. Het is Gods bestel, dat Hij door menschen op menschen wil werken; dat Hij den één voor den ander verantwoordelijk stelt, en dat Hij de ziel van den «/«/gewaarschuwde van de hand van hem, die had moeten waarschuwen, zal eischen.

Zoo is de waarschuwing één der factoren, waarnaar de Rechter van levenden en dooden zijn eeuwig oordeel zal afmeten; en als de wachter niet gewaarschuwd heeft en het volk omkomt, zal wel dat volk, zoo sprak Hij tot Ezechiël in zijn ongerechtigheid sterven, maar het bloed van het volk zal van de hand des wachters worden afgeëischt. (33:6).

En die wachters zijn velen besteld.

Er zijn wachters voor heel het volk, maar ook wachters voor een stad, wachters voor een groep burgers, wachters voor een huisgezin, en wachters voor de enkele personen.

Vader en moeder zijn de van God bestelde wachters bij hun kroost. Een oudere broeder is de wachter bij den jongeren. De onderwijzer op school is de wachter bij zijn leerlingen. De prediker is de wachter bij de gemeente. Wie in de pers schrijft, bij het groote publiek. En voorts staat als wachter van God besteld een iegelijk die bij vloot of leger, bij bedrijf of ambacht, op het kantoor of in de ziekenzaal met gezag over anderen bekleed is; en van alle deze wachters geldt het, dat een deel van de verantwoordelijkhei(^ voor wat er wordt uit wie aan hun zorg of toezicht zijn toevertrouwd, van Godswege op hen gelegd is.

Van die verantwoordelijkheid heeft elk die wachter is, zich te kwijten door de richtige uitoeiening van zijn gezag zelf, door zijn voorbeeld, door zijn invloed; maar ook door zijn woord, door het woord van lof of blaam; maar ook rechtstreeks door het woord van waarschuwing.

Van waarschuwing als in den Naam des Heeren. Een woord, dat u te beter afgaat, hoe hooger ge in geestelijk opzicht staat, hoe ernstiger ge zelf van het gewicht dier waarschuwing doordrongen zijt; maar een woord dat altoos het karakter moet dragen, dat ge, als daartoe van Godswege geroepen, tot iemands consciéntie spreekt, wel wetende dat ge, zoo de aangesprokene uw woord in den wind slaat, juist door uw waarschuwing zijn oordeel verzwaart.

Dat klemt vooral dan., als uw waarschuwing het hoogst klimt en strekt om hem tot het ge loof in Jezus te manen, opdat hij ontkome aan het eeuwig verderf.

Voor eeuwig verloren te gaan is het ontzettendste gevaar; en God wil dat met name tegen dat gevaar ieder zondaar gewaarschuwd worde door de wachters in zijn Sion, door de wachters in elk huisgezin, en door de wachters in het gemeene verkeer.

Niet alsof zich daartoe alle waarschuwing beperken moest. Integendeel, voor elk gevaar dat iemands zedelijk leven, zijn hoogere ontwikkeling of zijn toekomst bedreigt, moet de klare, doordringende waarschuwing uitgaan. Maar haar hoogtepunt bereikt de waarschuwing toch eerst in het: ontwaakt gij die slaapt, en staat op uit de dooden, en laat Christus over u lichten.

Doch juist omdat deze waarschuwing het hoogste staat, is bij haar vooral de werktuigelijke uitwendigheid misplaatst. Wie waarschuwt voor het eeuwig verderf, en niet in elk woord toont van verterende liefde en verterenden ernst doordrongen te zijn, sluit zelf den ingang voor zijn waarschuwend woord af.

Vooral deze waarschuwing moet steeds als een gebed zijn: we bidden u van Christus wege, alsof God door ons bade, laat u met God verzoenen.

Maar nu dan ook de keerzijde.

Elke ernstige, wezenlijke waarschuwing ligt voor uw rekening, en ge zult er naar geoordeeld worden.

Elke ernstige waarschuwing die tot ons komt, is een stemme Gods tot onze consciéntie.

Het is God zelf, die er wachters toe verordend heett, om ons te waarschuwen. Hij heeft het hun in het hart gegeven. Door Hem zijn ze er toe gedrongen geworden. En de waarschuwing die van hen uitging, is een genadedaad, een koorde der liefde die de Ontfermer naar ons uitwierp, om ons te trekken.

Althans in den aanvang, als het hart nog niet verhard is, voelt ieder dat dan ook in zijn consciéntie. Ook al gaat hij door met zondigen, de eerste maal na de waarschuwing zondigt hij niet dan met strijd in zijn binnenste.

Doch zie toe, als ge de waarschuwing in den wind slaat, ze wel aanhoort, maar er niet naar doet, gaat ge zedelijk achteruit. Een volgend maal heeft de waarschuwing reeds minder vat op u. Ten slotte prikkelt ze u en maakt u wrevelig, en het eind is, dat ge er om lacht en er mee spot.

Zoo wordt, wat u ter opstanding zijn moet, ten val. Ge wordt er slechter in plaats van beter door. De geestelijke dood dringt al dieper in uw wezen door.

En hoe zou dan, als eindelijk het oordeel komt, dat oordeel over u niet juist door de geminachte waarschuwingen verzwaard zijn!

Daarom kent de wachter, die God vreest, zijn tijd.

Hij weet, dat het wapen dat hij hanteert, scherp als het is, kan genezen, maar ook kan worden ten verderve, en hij gedenkt daarom het woord zijns Heeren: Werpt het heilige voor de hondekens niet en werpt de peerlen niet voor de zwijnen.

Niet elke waarschuwing is op elk oogenblik en bij eiken zondaar geoorloofd. Geen waarschuwing, waarvan ge vooruit voelt, dat ze geen doel kan treffen, en zeker weet dat ze iemands oordeel verzwaart, mag gedachteloos en werktuigelijk over de lippen glijden.

Dan wacht, wie zijn roeping ernstig opvat, tot God hem het rechte oogenblik bereidt, en door allerlei omstandigheid de ontvankelijke stem ming gewekt zij. En merkt, voelt hij dan, dat het van God gegeven oogenblik gekomen is, dan zal hij spreken, en spreken met zulk een teederheid der liefde en met zoo zieldoordringenden ernst, dat zijn waarschuwing, of ze gehoord of niet gehoord worde, in elk geval een strijd in het hart wekt, dat het er op of er onder gaat, en er een daad Gods naar dat gewaarschuwde hart, of ter levendmaking óf ter verharding, zij uitgegaan.

En dat is het.

De waarschuwing, recht opgevat, moet niet maar een woord, ze moet een daad van het hart tot het hart zijn, en God zelf zit over die daad ten rechter.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 januari 1902

De Heraut | 4 Pagina's

„Wel hoort, maar zich niet laat waarschuwen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 januari 1902

De Heraut | 4 Pagina's