Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Eeredienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eeredienst.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEEDE REEKS.

III.

Van de twee Sacramenteele handelingen, die hier in aanmerking komen, gaat uiteraard de bediening van den heiligen Doop voorop. Die bediening, niet het mysterie van den Heiligen Doop, komt hier ter sprake. De liturgie laat zich niet in met de werking, met de handeling, die van Gods zijde in het Sacrament uitgaat, maar uitsluitend met de plechtige handeling waartoe mensclien in het Sacrament geroepen worden. Voor de menschelijke handelingen heeft ze de regelen te ontwerpen, en deze regelen op gronden van Schriftuurlijkheid, redelijkheid en doelmatigheid aan de kerken aan te bevelen; maar hiertoe bepaalt zich de taak der Liturgie dan ook. De bespreking van den Eeredienst en van den leerstelligen inhoud' in den Doop mag nietverward worden. Dit worde nu weer niet zoo verstaan, alsof men de regelen voor de plechtige handeling buiten verband met het mysterie van den Doop kon ontwerpen; het spreekt toch vanzelf, dat er ook bij de plechtige handeling in het heilige juist naar het schoonst verband tusschen wezen en vorm moet worden gestreefd. Wat buitengesloten blijft, is alleen de redetwist over de leerstellige opvatting van den Doop. De liturgie gaat uit van de onderstelling, dat deze leerstellige opvatting vaststaat, en ontleent aan die vaststaande overtuiging haar motief.

Ieder gevoelt dan ook, dat een Liturgie, die inzake het Sacrament niet een bepaald confessioneel merk droeg, kortweg ondenkbaar is. Een Liturgie, die tegelijk de Grieksche, de Roomsche, de Luthersche, de Gereformeerde en de Doopersche opvatting van den Doop als punt van uitgang koos, en de plechtige handeling voor de kerken van al deze belijdenissen pasklaar zocht te maken, zou niet te schrijven zijn. Over het verschil van zienswijze in zake de leerstellige beteekenis van den Doop wordt in de dogmatiek, niet in de Liturgie gehandeld. Hier wordt de Gereformeerde opvatting van den Doop als vast uitgangspunt gekozen, en alzoo opzettelijk terzijde gelaten al wat op het leerstellig verschil aangaande den Doop, ook onder ons, betrekking heeft.

Zóó nu voor den Heiligen Doop staande, worde allereerst vastgesteld, dat de bediening van den Heiligen Doop een zinbeeldige, geen werkelijke behandeling bedoelt. Hiermede is niet ontkend, dat er in den Doop óók een werkelijke handehng van Gods zijde is, of althans zijn kan, doch alleen uitgesproken, dat de menschelijke "^zxiAéXng als zoodanig geen voertuig van genade is. De leer der Gereformeerde kerken spreekt dit duidelijk uit. Noch het water, dat op den doopeling wordt gesprenkeld, noch het woord dat daarbij gesproken wordt, heeft, 't zij op het lichaam, 't zij op de ziel van den doopehng eenige reëele uitwerking van genade. Wij verschillen hierin van de Grieksche, van de Roomsche, en ten deele zelfs van de Luthersche kerk Volgens onze belijdenis is de menschelijke in de bediening van den Heiligen Doop louter symbolisch. Het water blijft zuiver water en is geen zelfstandige drager van geestelijke genade.

Is dit het vaste uitgangspunt bij de Liturgie van den Heiligen Doop, dan is het eisch, dat de zinbeeldige handeling metterdaad zinbeeld zij, d. w. z. iets ^afbeelce, iets zien late, het beeld van iets vertoone Wat nu vertoond moet worden, is de afwassching van onze zonde. De doopeling komt tot den Doop als bezoedeld, als bezoedeld in heel de existentie zijner ziel. Zijn ziel moest rein zijn, maar ze is vuil, besmet door aangeboren erfzonde. Genade neemt die erfzonde in haar wortel weg. De ziel die onrein, vuil en bezoedeld was, wordt daardoor rein en zuiver. Wat onrein was en rein wordt, treedt voor ons als iets dat gereinigd, ontsmet, afgewasschen is, en vandaar de uitdrukking: de afwassching onzer zonde. Die afwassching nu is het, die in de handeling bij den Doop zinbeeldig tot uitdrukking moet komen, en vandaar dat de Heilige Doop zonder water ondenkbaar is.

Zoo nu genomen, is het niet wel voor tegenspraak vatbaar, dat de handeling bij den Heiligen Doop dan het best en het volledigst zinbeeldig ware uitgewerkt, als de Doop nog evenals oudtijds door onderdompeling kon geschieden. De smet der ziel, de bezoedeling door de zonde, de onreinheid door het erfelijk kwaad is niet een gedeeltelijke, maar doordringt heel den doopeling. Hij moet niet slechts voor een deel, maar naar geheel zijn persoon in het bloed van Jezus gewasschen worden. Kon hij dus ook nu nog geheel in het water ondergaan, en van het hoofd tot de voeten de afwassching met het water ondergaan, zoo ware dat de meest volledige zinbeeldige' afspiegeling van de zaak die tot uitdrukking moet komen.

Zoo ging men dan ook te werk bij den Proselietendoop. Zoo deed men in de dagen van Johannes den Dooper. Zoo deed nog Philippus met den Kamerling van Moorenland. Zoo greep de handeling nog lange jaren plaats. En voorzooveel er ook nu nog secten zijn, die dezen Doop door onderdompeling in stand houden, zij men steeds zeer voorzichtig in zijn bestrijding van deze gewoonte. Kon de onderdompeling ook nu nog met voeg, en zonder anderzijds schade aan te brengen, gevolgd worden, zoo ware de zinbeeldige uitdrukking van den Doop ongetwijfeld een veel volkomenere. Besprenkeling met. enkele druppelen water geeft nooit zoo machtigen indruk van de afwasching, als het geheel ondergaan in het waterbad.

Intusschen zijn er drie omstandigheden geweest, die ten deze haar invloed hebben doen gelden en den Doop door onderdompeling in onbruik deden raken : i». de wisseling van klimaat, 20. het opkomen van den kinderdoop, en 3"*, het deelnemen aan den Doop van de Gemeente; en het zijn metterdaad deze drie factoren, die de zaak hier uitwijzen.

Geheel het terrein waarop de Openbaring ons gegeven is, ligt in het Oosten, in matig warme luchtstreek. In die streken is men aan het baden in de rivier gewoon. Niemand vond er dan ook in de dagen van Johannes iets vreemds in, dat zijn doopelingen in tegenwoordigheid van velen, half gekleed in de rivier afdaalden, het hoofd onder water staken, en straks uit het stroombed weer op den oever stapten. In onze streken daarentegen laat het klimaat dit, enkele warme zomerdagen uitgezonderd, niet toe, hebben de landszeden zich alzoo op geheel andere wijze gevormd, en zou zulk een handeling in de open lucht en voor aller oog, noch uit een oogpun' van eerbaarheid voegzaam, noch uit gezondheidsoogpunt toelaatbaar worden geacht. En nu is het wel waar, dat men zulk een onderdompeling in de rivier vervangen kan door een onderdompeling in een badkuip van groote afmetingen, maar hiermede is het natuurlijk terrein reeds verlaten, en het kunstmatige betreden. Zoo schoon en ons gevoel toesprekend als een onderdompeling aan den oever der rivier is, zoo pijnlijk en gedwongen wordt de indruk, als men ons aan een badkamer doet denken. Reeds hierdoor valt het plechtige der handeling geheel weg, ze beantwoordt niet meer aan het sobere dat het heilige eischt, en men ontvangt meer den indruk van een vertooning die de nieuwsgierigheid wekt, dan van een zinbeeldige handeling die een hoogheerlijke geestelijke waarheid tot uitdrukking brengt.

Erkend moet intusschen, dat ditzelfde niet in die mate geldt tegen de gewoonte der Grieksche kerk, om het jonge wicht dat ten doopwordt aangeboden, in een doopvontonder te dompelen. Zulk een klein wicht kan men geheel ontkleeden, zonder dat de voegzaamheid in het gedrang komt, en de afmetingen van zulk een kindeke zijn zoo klein, dat een wat grooter doopvont toereikend is om het te ontvangen. Ook is het zeer wel mogelijk, de warmte in het doophuis, waarin zulk een doopvont staat, zoo op temperatuur te houden, dat het kindeke er niet onder behoeft te lijden.

Toch zouden we niet durven aanraden, deswege aan de Grieksche gewoonte voorkeur te geven bsven de besprenging. Men vestige er toch wel zijn aandacht op, dat met de invoering van den kinderdoop, gegeheel de actie van den Doop in haar verschijning wijziging onderging.

Bij den Doop van Johannes, en bij den Doop die veelal in de dagen der apostelen bediend werd, had men te doen met een handeling van den doopehng zelve; en juist die eigen handeling des doopelings viel met het in zwang komen van den kinderdoop gehef 1 weg. De volwassen bekeerde meldde zichzelf aan. Hij vroeg om den Doop. Hem persoonlijk werd ze toegestaan. En hij was het, die dan ten slotte zelf in het water afdaalde, en straks weer uit het water opklom. Aldus was de handeling veel voller, veel rijker. De handeling van 's menschen zijde bestond in de daad van den bekeerde, en zoo kon het niet anders of ze vestigde meer de aandacht op zijn persoonlijke bekeering, dan op de mystiek aan hem volbrachte wedergeboorte. De doopeling was niet passief, maar actief, terwijl dit toch juist het kenmerkend verschil tusschen wedergeboorte en bekeering is, dat in alle geboorte, en dus ook in de wedergeboorte, de begenadigde passief blijft, terwijl hij daarentegen in de bekeering voorkomt als een actief handelend persoon.

Doch natuurlijk, met den Kinderdoop viel dat weg. Het pasgeboren wicht kon, evenmin als in de besnijdenis, zelf opstaan, toetreden en handelen. Het liep niet, maar werd gedragen. Het deed niets, maar onderging den doop. Er was geen sprake van iets actiefs. Van het begin tot het einde bleef het te doopen en het gedoopte kind lijdelijk, passief, stil verbeidend. Het jonge kindeke was pas geboren. De heugenis aan die pas plaats gehad hebbende geboorte trad vanzelf op den voorgrond. Niet zijn persoonlijke zonde, die het nog niet bedreven had, maar zijn erfzonde vroeg om afwassching. Van bekeering kon nog geen sprake zijn, alleen de wedergeboorte kon de zinbeeldige uitdrukking vragen. En zoo kwam het, dat de overgang van den bejaardendoop tot den kinderdoop noodzakelijkerwijs den heiligen Doop op geheel andere wijze deed voorkomen, en deswege allengs om geheel andere uitvoering vroeg.

Zoolang de volwassen man en de volwassen vrouw tot den Doop kwamen, lag er iets schoons, iets verheffends, iets vol van uitdrukking in dit nederdalen in het water der rivier; maar het kleine kindeke in het rivierwater onder te houden, zou geen zin hebben gehad. Bij het pasgeboren wicht behoort teederheid van behandeling. Alle handehng moet hier zacht, stil en half ingehouden zijn, en met dezen eisch zou het onderhouden van zulk een kiildeke in de rivier meer in strijd dan in overeenstemming zijn geweest. Al blijft het dus een open vraag, of men in warmere landstreken volwassen bekeerden u't de Heidenen en Mohamedanen niet ook nu nog op de wijze als waarop Johannes doopte, den doop kon laten ondergaan, — allerwegen waar, hetzij ier hetzij in het Oosten, de kinderdoop plaats rijpt, is het de aard van het kindeken, zijn assief karakter en het nog afwezig zijn an persoonlijke en dadelijke zonden, die e onderdompeling buiten sluiten.

En hierbij komt dan nog in de derde laats de band aan de gemeente. Johannes e Dooper doopte individueel, eiken man en lke vrouw op zichzelf, ook al was er niemand bij. Van Philippus lezen we dat hij, eenzaam op den weg, den Kamerling an Moorenland van zijn wagen deed afkomen en hem den doop liet ondergaan. Van den doop van Jezus is te vermoeden, dat er niemand anders dan Johannes zelf bij is geweest. En nog zet men in de Grieksche en Roomsche kerk, en bij enkele secten, deze individueele opvatting inzooverre voort, dat men het kindeke doopt buiten de vergadering der gemeerte; iets wat ook bij den Lutherschen nooddoop nog in; zwang is. Op dit standpunt nu valt schier elke nadere hturgische eisch weg, en Seeft men alleen te letten op de toediening, dat deze richtig zij. Voor ons. Gereformeerden, daarentegen gold het steeds als eisch, dat de bediening van den Heiligen Doop in het midden der vergaderde gemeente zou plaats grijpen, en ook dit heeft op de keuze van de zinbeeldige handeling zeer beslissend ingewerkt. Dit toch sloot onderdompehng uit, en pleitte voor besprenging.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Eeredienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1902

De Heraut | 4 Pagina's