Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Eene plante met hem.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Eene plante met hem.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want indien wij met hem ééne plan te geworden zijn in de gelijkmaking zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking zijner opstanding. Rom. VI:5.

Is de band, die aan Christus als uw Heere en Koning bindt, enkel een gedachte ha.né., of wel bestaat die band, ook afgezien van alle denken, in de werkelijkheid! Neem bij die vraag het woord gedachte in zijn ruirasten zin.

Versta er onder, zoowel dat Jezus aan u denkt, als dat gij denkt aan Jezus. Scheidt uw gevoel niet van uw denken af, maar neem er het gevoel van aanbidding, van liefde voor Jezus in op. Sluit er zelfs uw verbeelding niet buiten. Maar hoe ruim ook genomen, zoo er niet meer is dan dit, is er nog geen levens band, en kan er van één plant zijn met Jezus geen sprake wezen.

Als ge nederligt en slaapt, en niet droomt, zoo dat ge niet aan Jezus denkt, geen enkel ge voel voor Jezus in u kunt voelen opkomen, en in uw verbeelding alle werking stilstaat, zoodat urenlang in uw be*ustzijn, in uw besef, in uw voorstelling niets van Jezus uitkomt, bestond er voor al die uren geen band tusschen u en uw Heiland, of zijt ge des zeker en gewis, dat ook in die aren van onbewust slapen de band aan Jezus even werkelijk in u bestond en werkte, als in uv» gebed, als ge tot den Heere der Heerlijkheid uw smeeking doet uitgaan ?

Vooral met het oog op uw sterven gevoelt ge het gewicht van die vraag. Eens toch hebt ge op aarde uw laatste gedachte gedacht, voor het laatst het gevoel in uw hart voelen trillen, vooi bet laatst een beeld zien opdoemen in uw verbeelding. Dan wijkt uw bewustzijn, uw gevoel bezwijmt, uw verbeelding verbleekt. Van die zijde houdt aldus alle gemeenschap me Jezus op. Maar, en ziehier nu de ernstige vraag, valt daarmede dan ook alle band weg, die u hier aan Jezus bond?

Zoo ja, zeg dan vrij uit met Paulus : Indien ik alleen in dit leven op Christus ben hopende, ben ik de ellendigste aller menschen.

Neen, zult ge dan antwoorden, omdat ik in mijn slaap of in mijn sterven ophoud aan Je zus te denken, voor Jezus te gevoelen, het beeld van Jezus voor mijn geest te trekken, daarom houdt die band volstrekt nog niet op. Alleen maar, hij rust dan niet in mij, maar in mijn Htiland. Hij denkt aan mij, ook als ik hem vergeet, hij gevoelt voor mij, ook als mijn gevoel voor hem verstompt, hij heeft mij voor zich, ook al trok voor mijn verbeelding een dichte nevel.

Dit is ook zoo; althans dit is zoo voor een iegelijk die zich een schaapken uit de kudde mag weten.

Maar dit wijst de zaak nog niet uit.

Zonder meer toch blijft het ook zoo een loutere gedachte-band, een zuivere gevoelsband, enkel een band der verbeelding. Alleen met dit verschjl dat, zoo genomen, de band niet ligt in uw gedachte, maar in het denken van Jezus aan u, en hierbij zijt ge gebonden aan den „mensch Christus Jezus.”

Want wel staat het vast, dat de Zone Gods, naar de macht zijner Goddelijke volkomenheden, in zijn alwetendheid u altoos kent, in zijn alomtegenwoordigheid u altoos ziet, en in zijn almacht u altoos draagt; maar dit brengt u niet verder, want dit geldt van allen mensch, van alle schepsel, zelfs van den vlinder die op het bloembed neerzijgt.

Maar dit bedoelt.ge niet met uw band aan Jezus. Als ge van uw band aan uw Heiland spreekt, bedoelt ge iets wat de ongeloovige mist, iets waarvan bij het insect of bij de vogelen des hemels geen sprake is.

Ge moet hier dus op den mensch Christus Jezus, dea middelaar Gods en der menschen teruggaan, en uw beweren was derhalve, dat ook als gij slaapt of uw doodsslaap ingaat, en gij dus niet aan Jezus denkt, Jezus, de mensch Jezus Christus, toch denkt aan u.

Doch dan is en blijft het zonder meer ook een gedachte band, en is het nog niet een band in de werkelijkheid.

Toch is het juist die band in de werkelijkheid, waar het voor u op aankomt, en dien de Schrift gedurig bij u aandringt.

Zoo reëel zelfs, dat de Schrift tot op uw vkesch en bloed teruggaat.

Als ge het menschelijk vleesch van uw hand beziet, of uw menschelijk bloed in den spiegel uw gelaat rood ziet kleuren, dan zegt de Schrift u, dat datzelfde vleesch en datzelfde bloed ook door Jezus is aangenomen, en dat hij nu nog in dit uw menschelijk vleesch leeft bij God, leeft in de heerlijkheid. „Overmits dan de kinderen des vleesches en des bloeds deelachtig zijn, zoo is hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden." In uw Catechismus belijdt ge dan ook, „dat wij ons vleesch in den hemel tot een zeker pand hebben.

Hier hebt ge dus reeds een band in de werkelijkheid. Van één vleesch, van één bloed, gij met uw Heiland, en uw Heiland met u. Toch is ook hiermede de zaak nog niet beslist.

Immers zoo genomen, hebt ge dienzelfden zielsband met al wie mensch heet, ook met den laaghartigen moordenaar die zijn misdaad in den kerker boet. En ook, zonder meer, bestaat diezelfde band ook tusschen Jezus en den heiden die voor 7ijn afgod knielt.

Toch bindt de Schrift u reeds dezen verwijderden band zoo sterk op het hart, om u wel te doen verstaan, dat uw band met Jezus niet iets enkel in uw denken is, maar dat hij uw wezen raakt, en in uw wezen tot op uw vleesch en uw bloed teruggaat.

Intusschen, ge zijt niet enkel vleesch en bloed. Veeleer komt uw menschzijn eerst recht uit in uw menschelijke ziel. Daarbinnen in uw ziel is nu de kern van uw eigenlijk menschelijk bestaan. Daarbinnen in uw hart hebt ge niet enkel menschelijke gewaarwordingen, beseffen, geestelijke levensbewegingen, maar ge bezit in uw ziel zelve een bron, een fontein, waaruit al die gewaarwordingen in u opkomen, al die beseffen in u opdoemen, al die innerlijke bewegingen uitgaan.

En ook die menschelijke ziel nu heeft Jezus evenzoo als gij. Ge zijt dus volstrekt niet alleen in uw vleesch en bloed, maar ook in [uw innerlijk menschlijk wezen, als we het zoo uitdrukken mogen, met Jezus van één soort, en daarom is hij uw broeder.

Reeds dit brengt u hierom veel nader; en toch moet ook hier nog iets bij.

Immers een menschelijke ziel heeft ook Judas gehad, en hij is met die menschelijke ziel ter helle gevaren, en alle band aan Jezus brak in hem bij den kus van het verraad af.

Tusschen ziel en ziel moet ge dus onderscheiden. De ziel heeft een natuur, en de natuur van alle ziel is niet gelijk. Dit doelt nu niet op verschil in aard, aanleg en karakter, maar op het grondverschil tusschen de natuur van een reine en de natuur van een door zonde verdorven ziel.

In beide is een bron, is een fontein, waaruit de gewaarwordigen en beseffen opwellen. Maar bij de reine ziel welt rein water op, bij de verdorven ziel het vuile en gemeene. Daar nu de natuur van de menschelijke ziel in Jezus nooit, ook niet met een enkelen druppel der zonde verontreinigd was, kan er geen gemeenschap, geen band zijn tusschen de menschelijke ziel van Jezus en de menschelijke ziel van een zondigen mensch.

Daar gij nu in zonde ontvangen en geboren zijt, en dus een onreine natuur in uw menschelijke ziel hadt, was een levensband, een wezensband tusschen uw ziel en Jezus wel ondenkbaar en onmogelijk zoolang ge niet wedergeboren waart, maar op het oogen blik dat uw ziel wedergeboren werd, d. i. in haar kern van onrein rein werd, ontstond die gemeenschapsband van zelf, en daaruit verklaart het zich, dat wel de wedergeborene, maar niet de nog zondige natuur zulk een levensband met Jezus heeft.

Ook hiermede is nog lang niet alles gezegd, maar reeds zoo begint ge toch reeds iets te beseffen van den band, die ook buiten uw denken aan Jezus, en buiten Jezus' denken aan u, in de werkelijkheid, in het leven, in het wezen zelf tusschen u en uw Heiland bestaat. Eéne plant zijn we met hem. Nu denkt een plant niet. De stengels van eenzelfde plant zijn in de werkelijkheid, in het wezen zelf met den wortel der plant verbonden. Hij de Wijnstok en wij de ranken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1902

De Heraut | 4 Pagina's

„Eene plante met hem.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 februari 1902

De Heraut | 4 Pagina's