Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Gelijk het lichaam één is en vele leden heeft.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gelijk het lichaam één is en vele leden heeft.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want gelijk het lichaam één is, en vele leden heeft, en alle de leden van dit ééne lichaam vele zijnde, maar één lichaam zijn, alzoo ook Christus. I Cor. XII : I2.

Er is van het lichaam van Christus in tweeërlei, geheel verschillenden zin, sprake.

Als de Heihge Apostel Petrus betuigt, dat Christus in zijn lichaam onze zonden gedragen heeft op het hout (i Pet. 2 : 24), dan is bedoeld het lichaam van vleesch en bloed dat de Middelaar uit Maria heeft aangenomen. Daarentegen als de Heihge 'Apostel Paulus tot de geloovigen in Korinthe zegt: Gijlieden zijt het lichaam van Christus" (i Cor. 12 : 27), dan denkt niemand aan een vleeschelijk lichaam, maar begrijpt ieder dat bedoeld is: et saam hangend geheel van de wedergeborenen door den Heiligen Geest.

In dien tweeden zin nu wordt in de Heilige Schrift verreweg het meest van het lichaam van Christus gesproken, en dit niet alleen vaag, maar tot in bijzonderheden.

Er is sprake van een hoofd van dit lichaam, hetwelk Christus is. Er is sprake van de leden of de ledematen, die dit lichaam vormen. Er wordt onderscheiden tusschen dit lichaam en den Geest die dit lichaam bezielt. Er wordt verschil aangewezen tusschen de zwakke en sterke leden van dit lichaam; Er wordt ons gezegd, dat het ééne lid gevoelsgemeenschap heeft met het andere lid, juist zooals de doktoren spreken van de Mitleidenschaft, als één •orgaan krank wordt. En ook wordt ons verklaard, dat dit lichaam groeit, en wel zoo groeit, dat elk lid op zichzelf door de voegselen der toebrenging een wasdom bekomt, die maakt dat heel het lichaam zich gelijkmatig, evenredig en harmonisch uitzet:

Dit toont duidelijk, dat er met dit lichaam van Christus iets anders en iets meer bedoeld is, dan wat wij in het gewone leven een lichaam in overdrachtelijken zin noemen, of met een vreemd woord een corporatie.

Een plaatselijke kerk is een corporatie, en dit woord corporatie komt af van het Latijnsche woord corpor-, dat niets anders dan lichaam beteekent; en ook bij zulk een plaatselijke corporatie spreken we van leden der kerk.

Op het gebied van den Staat en in de maatschappij doet men dit evenzoo. Men spreekt van het lichaam ïvan Staat, en van de corporatie der gilden. Toen Prins Willem de hoogeschool van Leiden in het leven riep, heette het, dat hij stichtte het lichaam der akademie, waarvan de hoogleeraren en studenten leden waren.

Doch dit alles is slechts overdrachtelijk genomen, bij manier van vergelijking en beeldspraak. Noch een plaatselijke kerk, noch een Staat, noch een Hoogeschool is een wezenlijk lichaam; dat alles wordt slechts met een lichaam vergeleken.

Immers een eigenlijk, een wezenlijk lichaam ontstaat en groeit organisch. D. w. z., er wordt niet eerst een oog, een oor, een mond, een arm, een been, een voet geschapen, om die daarna tot een lichaam in elkander te zetten, maar alle leden van het lichaam komen op uit het zaad en uit de kiemen van het lichaam. Zoo is het bij de plant, zoo is het bij het dierlijk lichaam. Ons hart is een lid van ons lichaam, maar niemand kan in een lichaam ronder hart een hart inzetten.

Bij een plaatselijke kerk, bij een Staat, bij een hoogeschool daarentegen heeft samenstelling plaats. Men hoort er eerst niet toe, men kan van buiten en uit den vreemde komen, en toch als lid in zulk een corporatie worden opgenomen.

En wat nu zoo grootelijks schade aanbrengt is, dat men, denkende aan het lichaam van Christus, ook dit opvat als virare het slechts overdrachtelijk, in beeldspraak, bedoeld. Een lichaam waarbij men kan toetreden, en waar men weer uit kan gaan. Een geheel toevallig saamgesteld lichaam. En de groote waarheid, dat het lichaam van Christus een mystiek en geen beeldspreukig lichaam is, gaat zoodoende ganschelijk teloor.

De oorzaak van dit uiterst bedenkelijk misverstand ligt voor de hand. Ontkend toch kan niet, dat men begint met feitelijk tot dit lichaam niet te behooren en er daarna wel toe behoort.

Men staat eerst van verre, en komt er dus in.

Dit nu wekt de verkeerde gedachte, alsof ook het lichaam van Christus door samenstelling in elkaar werd gezet uit losse, eerst op zichzelf staande leden.

En juist dit is niet zoo.

Men komt er niet in doordat men er in opgenomen wordt, maar door geboorte, en juist dit waarborgt het organisch karakter van dat lichaam van Christus. Het is zoo, die geboorte is hier wedergeboorte, maar dit heft allerminst het eigenlijk karakter van geboorte op. Geboorte is en blijft het. Vandaar dan ook, dat men hier spreekt van inlijving, een geheel eigen aardig woord, dat op de mystiek organische eenheid van dat lichaam van Christus duidt.

Hierin ligt toch uitgedrukt, dat men er inkomt, onafhankelijk van zijn eigen wil en doen, door den wil en het doen van God, die alles scheppen kan. Dat men er in komt niet door den wil of het doen van andere menschen, maar eeniglijk door den wille Gods. Dat men er wordt ingelijfd, niet toevalligerwijs, maar naar een vast, vooruit vastgesteld plan. Dat men er die plaats in inneemt, die, eer we er waren, door God in zijn raad voor ons besteld is. En dat wij er die roeping, dien dienst, die functie in te vervullen hebben, die ons door Hooger wil is opgelegd, en waarvoor ons de bepaalde gaven, die we bezitten, zijn toebedeeld.

Zoo is deze wedergeboorte niet buiten verband met onze geboorte en met wat achter onze geboorte ligt, maar waren we reeds vóór onze natuurlijke geboorte er voor bestemd en in onze schepping er op aangelegd, om door wedergeboorte in dat lichaam van Christus te worden ingelijfd en in dit lichaam een ons bepaaldelijk toegewezen plaats in te nemen.

Van beeldspraak, van overdrachtelijke beduidenis, is hier dus geen sprake. Het mystieke lichaam van Christus is in eigenlijken, in wezenlijken zin als een organisch lichaam bedoeld, aan welks saamstelling niemand iets veranderen kan, en dat noodzakelijkerwijs is wat het is, en bestaat zooals het bestaat.

Het hangt niet in de lucht, of gij er toe behoort of wel niet toe behoort. Het is geen oogenblik onzeker, welke plaats ge in dat Uchaam inneemt. Het staat niet aan uw believen, naast welk ander lid gij zijt ingelijfd, en op welk ander lid gij rechtstreeks werkt. Het staat niet aan uw keus, of ge in dat lichaam oor of oog, voet of hand zult zijn. Gij zijt wat God u gemaakt, ge ligt waar God u geplaatst heeft. Ge kunt met geen andere kracht werken, dan God u geschonken heeft. En ge kunt er niet uit, omdat, zoo gij uit vielt, het lichaam verminkt en geschonden zou zijn.

Best mogelijk, dat ge van dit lichaam nog een slapend lid zijt, en nog niet tot wasdom zijt uitgegroeid. Wordt ook niet het wicht zonder tanden geboren; en toch komt tand en kies er niet eerst later bij, maar komen ze uit het organisme op. Ze waren et in kiem van meet af, maar sliepen als we ons zoo mogen uitdrukken, en kwamen eerst later tot wasdom.

En zoo kan het ook hier zijn, dat iemand een lid van het lichaam van Christus is, maar nog niet uitkomt, zich nog niet vertoont, en nog wacht op de „voegselen der toebrenging", om eerst later tot wasdom en tot werking te komen.

Maar altoos blijft dat lichaam wezenlijk en eigenlijk een lichaam in mystiek-organischen zin.

Christus heet niet maar het hoofd, maar hij is het. Van hem gaat de leiding, gaat de bezieling, gaat de levensbeweging voor heel dat lichaam uit. Zonder hem zou het geen oogenblik een lichaam zijn kunnen. Hij is niet als een hoofd op het eeist hoofdelooze lichaam opgezet. Veeleer is uit Hem als het hoofd geheel de ontwikkeling van het lichaam voortgekomen. En nu nog, twintig eeuwen na zijn hemelvaart, is hij van dat lichaam en dat lichaam van hem onafscheidelijk. In Hem alleen is van dat lichaam het volle bewustzijn, in Hem alleen is van dat lichaam de klare volle gedachte. Hij gebruikt, hij stuurt, hij beveiligt dat lichaam.

Hij is het, die dit lichaam voedt, bezielt en in stand hondt. En elk lid van dat lichaam is zoodanig aan hem vast en aan hem verbonden, dat hij in elk lid leeft en voelt en werkt, en dat elk lid hem dient, om te volvoeren wat hij wil.

Dit is mystiek.

o, Gewisselijk. Het is niet te ontleden hoe dat lichaam alzoo bestaat, en op wat wijs die werking plaats grijpt.

Alleen het geloof leeft in deze dingen, grijpt ze zonder ze te begrijpen, geniet er in, en ondergaat er de heilige bezieling van.

Maar voor hem is dit geloof een vaste grond der dingen die men niet ziet; en zoo dikwijls in den loop der eeuwen van de verlosten des Heeren in massa en in saamhang de wondere kracht des Geestes op verbazingwekkende wijs is uitgegaan, is het uit besef van de eenheid van het mystieke lichaam des Heeren, dat de stoot ten leven uitging.

En ook, zoo dikwijls het leven der gemeente kwijnde en in zijn winterslaap inging, was het steeds, omdat ze het besef van dit mystieke hchaam verloren had.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 februari 1902

De Heraut | 4 Pagina's

„Gelijk het lichaam één is en vele leden heeft.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 februari 1902

De Heraut | 4 Pagina's