Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Prof. Lindeboom’s aanvulling.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prof. Lindeboom’s aanvulling.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het vermoeden, door ons uitgesproken, dat ook de andere partij het stilzwijgen niet bewaren zou, is juist gebleken. Prof. Lindeboom zond aan de Pers de volgende „Noodige aanvulling van het Advies van Curatoren en Professoren":

Noodige aanvulling van het „ADVIES" van Curatoren en Professoren.

Tot mijne bevreemding : s in het stuk, waardoor dit Advies ter kennis van de Kerkeraden en aan het publiek is gebracht, niet opgenomen, wat ik tot motiveering van mijne niet-anderteekening heb geantwoord op de vraag, of ik ook mijn naam* wilde zetten onder het ten slotte vastgestelde Concept-Contract c. a. De Voorzitter der Conferentie Ds. B. van Schelven schreef mij, niet te hebben voldaan aan mijn desbetreffend verzoek, en wel om reden hij daartoe geene volmacht had van de Vergadering. Ik meen, dat het vanzelf spreekt, dat ook het gevoelen der minderheid, hoe gering in getal die ook zij, moet worden vermeld, en dat een verzoek daartoe in eik geval moet worden ingewilligd. De Conferentie is in dit opzicht zeker niet in de lijn van ons Kerkelijk samenleven en van het Gereformeerd Kerkrecht.

Ieder zal verstaan, dat en waarom ik nu de hulp inroep van al de bladen, die het Advies hebben geplaatst. Nu ieder weet, dat ik met enkele andere broeders bezwaar had tegen de onderteekening, waartoe ? s voormannen zijn overgegaan, en onder dezen ook broeders, aan wier zijde ik vroeger nog al .eens mocht getuigen en strijden, nu is het niet alleen tot erantwoording van mijzelven, maar ook voor e waardeering van het Advies noodig, dat eder lezer van het Advies wete, waarom het ij niet mogelijk is het „ADVIES" aan de Keren aan te bevelen.

De motiveering van mijne niet-onderieekening, aan den Voorzitter der Conferentie gezonden, luidt aldus:

Ondergeteekende kan bovenstaand Advies niet onderteekenen.

Onder verwijzing naar zijne missive aan de Conferentie van 21 Nov. j.l. moet hij zijne vrees uitspreken, dat opvolging van dit advies door de Kerken oorzaak zou worden "van gevaarlijke verdeeldheden en botsingen, en de Vereen, voor H. O. op Ger. G. maar vooral de Kerken, in uiterst moeilijke toestanden zou brengen, inzonderheid in het alleszins denkbaar geval, dat dit Contract zou worden opgezegd.

Een Contract als dit zou van stonde aan de rijkgezegende „eigen inrichting" der Kerken doen verdwijnen en doen opgaan in de V. U., de Kerken inzake hare, nu geheel zelfstandige en vrije, opleiding afhankelijk maken van de Vereeniging, en alzoo krenken het beding der vereeniging van iSgi'ga betreffende een eigen inrichting, en de kenschetsing derzelve door de Generale Synode van I893.

Ook zou de „eenheid, " aldus gemaakt tusschen twee ongelijksoortige lichamen: de Geref.. Kerken en een particuliere Vereeniging voor Hooger Onderwijs, geen eenheid zijn, maar slechts eene proefneming tot samenvoeging van hoogleeraren en studen ten onder tweeërlei bestuur, die reeds hierom gevaarlijk moet .geacht worden, omdat het verschil van beginselen, waaruit de V. U. en hare Theol. Faculteit ter eenre, en deTheol. School der Kerken ter andere zijde is geboren, leeft en werkt, geenszins is opgelost.

Ondergeteekende kan niet inzien, hoe zonder beginselverzaking en practische moeilijkheden eene en dezelfde inrichting tegelijk Theol. Faculteit der Universiteit met hare beginselen en ordeningen, en Opleidingsschool der Kerken zou kunnen zijn.

Wat de onderscheidene artikelen van het Contract en die van de „adviezen en mededeelingen" betreft, heeft hij vooral bezwaar tegen Art. 3 van het Contract, en tegen Ait. 4, verg. III van de „adviezen en „mededeelingen, " voorzoover daarin de Kerken worden gerechtigd en verplicht, eene verklaring te geven van het, officieel onverklaarbare en onveranderlijke. Art. 2 der Statuten van de Vereeniging, en, ingeval van verfchil beslissende uitspraak te doen. Zijns inziens kan zulk een verklaring der Kerken niet bindend zijn voor de Vereeniging, en mogen de Kerken zich niet verantwoordelijk stellen voor een grondslag, die niet de grondslag der Kerken zelve is. De Kerken hebben tot grondslag de Geref. Belijdenisschriften, die ieder kan lezen en toetsen aan de Schrift; de Vereeniging heeft tot grondslag de onbeschrevene en onbepaalde „Geref. beginselen " Kampen, 19 Febr. I902.

De brief aan de Conferentie, waarvan boven sprake is, bevat de kennisgeving aan de confereerende broederen, dat en waarom ik niet meer kon deelnemen aan hunne overleggingen, 't Is mij niet bekend, waarom in de berichtjes over de Conferentie in JDe Heraut en andere bladen, van mijn onthouding is gezwegen. Ik heb dat laten begaan, om zelfs den schijn te mijden alsof ik reeds vóór den afloop op mijn bezwaren de aandacht wilde vestigen. Nu is hèt echter de tijd, dat ik al de Kerken en geheel het publiek, tot wier kennis deze zaak is gebracht, in de gelegenheid stel, de reden van deze mijne houding te kunnen beoordeelen met kennis van zaken.

Bedoelde brief is van dezen inhoud:

Aan de Professoren en Curatoren der Vrije Universiteit en die der Theol. School, te Utrecht in conferentie, 21 Nov. 190I.

Waarde Broeders,

Na rijp beraad ben ik tot de overtuiging gekomen, niet meer te moeten deelnemen aan uwe beraadslagingen. Van meet af heb ik bezwaar gehad en geuit tegen de saamroeping dezer Conferentie. Met vele andere broeders heb ik tegen de voortzetting der Conferentie gestemd. April j.l. Om zelfs den schijn te mijden van onwelwillendheid jegens de broederen, die in de Conferentie heil zagen, heb ik tot 3 malen toe daaraan deelgenomen. De voorloopige overeenkomst van 10 Sept. j.l. verraste en bevreemdde mij zeer; 'k heb toen miju oordeel gereserveerd, in afwachting van wat 31 October zou brengen. In die vergadering js het mij door de atrjendementen en de besprekingen, en door de aanneming van het amendement op art. 5, bij vernieuwing duidelijk gewordep, dat de onderscheiden aard van de Kerken en de Vereeniging, en het verschil van de beginselen, waaruit de Vïije Universiteit en hare Theol. Faculteit, en die waaruit de Theol. School is geboren en leeft, eenheid van de Vrije Universiteit en de Theol, School onmogelijk maken. De Vrije Universiteit zou zich banden moeten laten aanleggen, waartegen het standpunt en de beginselen van haar en van de Vereeniging uit hun aard steeds zouden inwerken. En de „eigen inrichting" der Kerken zou van stonde aan haar afzonderlijk en zelfstandig bestaan en werken verliezen; en de Kerken wierden afhankelijk van de Vereeniging en hare School. Dat de broederen der Vrije Universiteit het amendement op art. 5 aannamen, en veel gevoelen voor de nu afgewezen amendementen .... kan ik mij van uit hun standpunt zeer goed verklaren, afgezien van 10 Sept. Doch, hoe inj)ig gaarpe ik in ware en volle eensgezindheid met ^1 de broederen zou willen sanrienwerken, nü mag ik niet anders dan betuigen: non possumus. IVfet de beste bedoelingen is de Conferentie bezig, het plan van een „novum" i) en „mixtum" 2) te ontwerpen en te formuleeren, dat m. i. een bron van gevaarlijke verdeeldheden en botsingen zou worden, en zoowel de I^erken als de Vereeniging in uiterst lïjoeilijke toestanden zou brengen, inzonderheid ingeval dat Contract zou worden opgezegd, en wat inéén was gespijkerd, weer uiteen moest worden getrokken of gezaagd. Ik kan njet anders zien, of op dien weg komt de eigen inrichting terstond in gevaar, en de eigen opleiding wordt dadelijk een gedeelde, en zal op den duur hoe langer hoe meer opgaan in de Vrije Universiteit. Daartoe mag ik niet medewerken.

Zoolang het diepgaand verschil der beginselen niet plaats maakt voor eenheid van inzicht en doel, is m. i. de aangewezen weg deze, dat én de Vereeniging én de Kerken hare vrijheid bewaren en elk op de wijze, die zij voor Gods aangezicht roeping achten, ongehinderd door elkander, arbeiden op dit gebied. Gelijk ik 2 April heb voorgesteld, zou ik ook nu willen raden: laten wij biddend - trachten, tot een eenheid van beginsel te komen, door ten voeten uit het verschil te teekenen en te bespreken. Indien niet de Heere Zelf de eenheid werkt, zal ons passen en meten, en vragen en geven van concessies aan elkander, niet baten, wel schaden. Mozes bedoelde het goed, toen hij de kinderen Israels wou verlossen, doch God wilde het Zelf doen ; en Hij heeft het gedaan, ook door Mozes, maar op Zijnen tijd.

Om de Kerken voor nieuwe onrust te behoeden, veroorloof ik mij bescheiden nog dezen raad: de Conferentie zende geen advies aan de Kerken, maar deele mede, dat de begeerde overeenstemming, bij nadere overweging, gebleken is niet te kunnen worden gevonden. Opdat niet degenen, die met een eventueel advies niet kunnen instemmen, gedrongen worden, daarvan in het openbaar rekenscnap te geven en een anders luidend of tegengesteld advies aan te bevelen.

Met toebidding van de leiding des Heili gen Geestes in uwe beraadslagingen, blijf ik, waarde broeders.

Uw heilb. dw. broeder en medearbeider in het werk des Heeren.

L. LINDEBOOM.

Kampen, 20 Nov. 1901.

Met eenige vrijmoedigheid durf ik nu vragen: heeft de uitslag niet mijne ongunstige verwachting bevestigd? Wat kunnen en moeten nu de Kerken met dit Advies doen? Over die vraag wil ik gaarne in een volgend No. iets zeggen.

Nu bepaal ik mij tot het verzoek aan De Heraut, om niet verder den indruk te geven, alsot de reden van mijn «zV^-teekenen zou zijn een niet-willen van „eenheid van opleiding." De Heraut kan, en moest weten, dat ik reeds vóór vele jaren in De Roeper en in de brochure Waar zijn wij en waar gaan wij hecnt 1892, den weg heb gewezen tot „eenheid van opleiding, " die waarlijk eenheid is. Op die eenheid hoop ik met alle kracht aan te dringen. Maar de eenheid, nu voorgesteld, is m. i. geen eenheid, geen oplossing van „het vraagstuk, " maar een proefneming, zonder de minste zekerheid, en vol bezwaren en gevaren.

L. LINDEBOOM.

Kampen, 4 Maart 1902.

Ook dit stuk plaatsen wij zonder commentaar.

Evenals Ds. Klaarhamer, heeft Prof. Lindeboom op kalme en ernstige wijze rekenschap gegeven, waarom hij met het aangeboden concept niet kan medegaan.

Volgens Ds. Klaarhamer is het concept onaannemelijk, omdat het universitaire standpunt daarin wordt los gelaten en de Theol. faculteit ondergaat in de Theol. School.

Volgens Prof. Lindeboom is het compromis eveneens onaannemelijk, maar omdat de „eigen inrichting der Kerken" daardoor verdwijnt en opgelost wordt in de Theol. faculteit der Vrije Universiteit.

Twee lijnrecht tegenovergestelde meeningen, die alleen bewijzen, hoe alles afhangt van het subjectieve standpunt dat men inneemt.

Het is een eigenaardig optisch verschijnsel, dat men met het bloote oog den zuiveren overgang van zwart in wit niet vinden kan. Wie aan zwart of aan wit de voorkeur geelt, meent altijd, dat in het gemengde grijs zijn lievelingskleur is ondergegaan.

Prof. Lindeboom duide het ons daarom niet euvel, dat wij hem als een tegenstander van de eenheid der opleiding qualiflceerden. Ongetwijfeld is ook hij een voorstander van de eenheid, maar in dien zin, dat de Theol. faculteit aan de Vrije Universiteit verdwijnt of uitsluitend dienst doet voorde wetenschap, en als opleidingsschool voor de a. s. predikanten alleen de Theol. school overblijft. In de letterlijke beteekenis van het woord heeft hij dus gelijk; hij is voorstander van de eenheid van opleiding. Maar in den zin, waarin deze uitdrukking nu eenmaal onder ons burgerrecht heeft verkregen, n. 1. van de vereeniging van beide opleidingsscholen tot één inrichting, die een gemengd karakter draagt, is hij het niet, omdat naar zijn overtuiging beide beginselen niet te vereenigen zijn.

Het is intusschen een verblijdend verschijnsel, dat onze Kerkelijke Pers, die zich thans over het aangeboden concept heeft uitgesproken, deze meening niet deelt. Hoewel men aan beide zijden van oordeel is, dat het concept geenszins een ideale verhouding tusschen de Kerken en de Theol. faculteit in het leven zal roepen en een niet onbelangrijk deel der Pers aan het voorstel-Klaarhamer de voorkeur zou hebben geschonken, wanneer de andere, partij daarmede genoegen had kunnen nemen, — is men toch bijna eenparig van oordeel, dat de Kerken onder de gegeven omstandigheden het best zullen doen met het compromis der 25 broederen aan te nemen, wanneer men tot eenheid van opleiding komen wil.

Het succes d'estime, dat Ds. Klaarhamer verwierf, gunnen wij hem van harte, ook al kan zijn voorstel geen practisch resultaat opleveren. Het heeft ons dan ook niet verwonderd, dat de voorstanders der universitaire opleiding, die in onze kerkelijke pers de meerderheid vormen, dit voorstel veel aanlokkelijker vonden. Alleen mag men billijkheidshalve niet de voorstelling geven, alsof in het voorstel-Klaarhamer de evenaar precies in het huisje staat, terwijl in het voorstel der meerderheid eigenlijk alle winst aan de zijde van de voorstanders eener eigen inrichting en alle verlies aan de zijde der Universiteit is. Wie zoo oordeelt, rekent alleen met de deeling van het zeggensschap over de ééne inrichting tusschen de Universiteit en de Kerken, maar niet met het zeer zware offer, dat de voorstanders der eigen inrichting hebben gebracht, waar zij, gelijk Prof. Eavinck terecht opmerkte, het zelf­ standig bestaan der Theol. School hebben prijsgegeven.

Wat eindelijk de klacht aangaat van Prof. Lindeboom, dat het moderamen zijn aanvulling, evenmin als Ds. Klaarhamer's advies, bij het concept der meerderheid niet heeft laten afdrukken, zoo dunkt ons dit verwijt niet gerechtvaardigd.

Prof. Lindeboom had, indien hij dit wilde, zijn verzoek aan de vergaderde broederen te Utrecht moeten richten, en dezen hadden hierover kunnen beslissen. Nu Prof. Lindeboom de vergaderingen zelfs niet meer bijwoonde, kon het moderamen, dat na het scheiden der vergadering ophield moderamen te zijn en alleen als commissie van uitvoering dienst deed, niet eigener autoriteit hierin handelen.

Maar ook al had Prof. Lindeboom zich tot de vergadering gericht, dan betwijfelen wij nog, of deze op zijn verzoek zou zijn ingegaan. De Kerken, die den stoot gaven tot deze samenkomsten, hadden uitdrukkelijk haar verlangen te kennen gegeven, dat alleen een eenparig advies gepubliceerd zou worden. Men wilde dus niet, dat de vergadering met verschillende adviezen tot de Kerken zou komen, maar dat het resultaat, waartoe de beide groepen als geheel genomen na onderlinge bespreking kwamen, aan de Kerken zou worden aangeboden. Dezen wensch der Kerken had de vergadering te. eerbiedigen, ook al bleef aan lederen dissentieerenden broeder het onverkorte recht, van zijn afwijkend gevoelen particulier aan de Kerken bericht te doen toekomen, gelijk dan ook door Ds. Klaarhamer en Prof. Lindeboom is gedaan.

1) iets niezfivs,

2) iets gemengds.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Prof. Lindeboom’s aanvulling.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 maart 1902

De Heraut | 4 Pagina's