Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dr. Bouwman’s Repliek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr. Bouwman’s Repliek.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

De klacht van Dr. Bouwman, dat de Vrije Universiteit, door haar hoogleeraren te binden aan de Gereformeerde beginselen, te kort doet aan de vrijheid der wetenschap, is dus onjuist.

Een beginsellooze wetenschap is onmogelijk. Elk wetenschappelijk onderzoeker gaat, bewust of onbewust, van beginselen uit. Daar deze beginselen niet anders zijn dan zijn diepste overtuiging aangaande de waarheid, kan zulk een beginsel nooit een dwang 2ijn, aan zijn wetenschappelijk onderzoek aangedaan. Een heiden met het hoofd, een Christen met het hart is een onding. Wie overtuigd is, dat de Gereformeerde beginselen de ware zijn, kan niet anders doen, dan deze beginselen tot grondslag leggen van zijn wetenschap. Dr. Bouwman zegt zelf, dat de band aan Gods Woord en de Confessie de vrijheid der wetenschap niet aantast, omdat voor den Gereformeerde in beide de Goddelijke waarheid wordt geopenbaard en beleden. Laat hij dan ook niet langer het verwijt richten tot de Vrije Universiteit, dat zij de wetenschap aan banden legt; door te eischen, dat aan een Gereformeerde Hoogeschool de hoogleeraren van de Gereformeerde beginselen zullen uitgaan. Men behoeft de stelling slechts om te keeren: aan een Grereformeerde Universiteit mogen de hoogleeraren zelf beslissen welke beginselen, Roomsche, Luthersche of Gereformeerde, zij aan hun onderwijs willen ten grondslag leggen, — om terstond te gevoelen tot welk een ongerijmdheid dit leiden zou.

Een Universiteit, die een beginsel vertegenwoordigt, kan niet anders dan haar hoogleeraren aan dat beginsel binden. Dr. Bouwman mag beween „dat het wetenschappelijk onderzoek dus, wijl gebonden aan een onnatuurlijken band, onvrij, onwetenschappelijk en tyranniek is, " de zeker niet gelukkig gestileerde conclusie valt met de onjuiste praemisse van zelf. De band aan het Gereformeerde beginsel is vooreen Gereformeerd hoogleeraar even natuurlijk als voor een visch het gebonden zijn aan het water en voor een vogel het zweven in de lucht.

De vrees van Dr. Bouwman, dat men van deze „Gereformeerde beginselen" zal misbruik maken om zich van een minder gewilden hoogleeraar te ontdoen, is dan ook tot dusverre door niets gerechtvaardigd. De hoogleeraren Dilloo en Hoedemaker, die de Vrije Universiteit hebben verlaten, deden dit niet onder eenige pressie der Curatoren, maar geheel vrijwillig. De eenige, bij wien van zulk een pressie sprake is geweest, was de heer De Savornin Lohman Sr. En hoe smartelijk het ook moge wezen, nog eens op deze zaak terug te komen. Dr. Bouwman weet even goed als wij, dat in het rapport der Enquête-comrnissie geen aanklacht is uitgebracht, dat de heer Lohman op een of ander bepaald punt in strijd kwam met wat sommigen als Gereformeerde beginselen decreteerden, maar dat door hem principieel ontkend werd, dat de rechtswetenschap op de Gereformeerde beginselen zelfstandig moest worden opgebouwd. Dat standpunt werd in strijd geacht met Art. 2, en op dien grond werd geoordeeld, dat hij moeilijk langer als hoogleeraar aan de Vrije Universiteit kon optreden.

Ten slotte] bespreken wij nog de vraag, waar eigenlijk het geheele geding om gaat: zvie zal uitmaken wat deze Gereformeerde beginselen zijn en aan wie het recht toekomt om te beoordeelen, of er afwijking van deze beginselen heeft plaats gevonden?

Dr. Bouwman meent ons hierbij op een tegenspraak te betrappen:

Maar wie moet uitmaken, welke de Gereformeerde beginselen zijn? Ook dit bezwaar

gevoelt Dr. Kuyper. En het schijnt ook bij hem niet heel vast te staan, wie de bevoegdheid daartoe bezit. Hij zegt {Heraut 1228), dat het de Vereeniging is, die te beoordeelen heeft in ieder afzonderlijk geval, of wat als Gereformeerd beginsel aangediend is, ook metterdaad een Gereformeerd beginsel is." Terstond echter erient hij, dat hierin een bezwaar gelegen is dat men dus evenzeer bloot staat aan het gevaar, dat zij als Gereformeerde beginselen zullen aanvaarden, wat niet Gereformeerd is. Nu vergoelijkt hij dit bezwaar wel door te zeggen, dat het zoo'n vaart niet loopen zal, dat dit bezwaar in de theorie zwaarder weegt dan in de practijk, maar hij zal moeten erkennen, dat dit niets zegt en eigenlijk geen argument is.

Toch schijnt Dr. Kuyper te gevoe'en, dat het met de rechtbank der "Vereeniging niet al te best in den haak is, dat de Vereeniging voor H. Onderwijs als zoodanig niet het lichaam is, bevoegd om te beoordeelen, of iets, wat als Gereformeerd aangediend wordt, werkelijk gereformeerd is. Tenminste hij schijnt in de Heraut 1243 er van uit te gaan, dat het college van hoogleeraaren dit moeten vaststellen, want er staat, dat de hoogleeraren nog niet in staat zijn een vastgesteld program van beginselen aan de kerk aan te bieden.

In Heraut 1245 spreekt hij zich weer duidelijk uit, dat de school aangewezen is om de beginselen vast te stellen en te formuleeren. Evenals de kerk en de antirevolutionaire partij de bevoegdheid hebben om elk op eigen terrein bij onderling goedvinden de beginselen vast te stellen, die voor haar kring gelden, zoo ook bezitten de hoogleeraren de macht zulk een program van beginselen vast te stellen voor de hoogleeraren. In de School der wetenschap maken de hoogleeraren samen uit, welke de beginselen zijn. De slotsom is dus, dat feitelijk de hoogleeraren uitmaken, wat als beginsel vaststaat.

Doch hoe maken zij dit uit? Door meerderheid van stemmen ? En als er dan professoren ziJD, die niet meegaan ? Wie m^akt het dan uitwie gelijk heeft ? Waar is de vierschaar, waar, op men zich beroepen kan, de maatstaf, waarnaar ze kunnen geoordeeld worden? Dan zal wel weer de Vereeniging moeten optreden ter beslissing Maar waar is de bevoegdheid van de leden der Vereeniging, (aan wie geen ander kenmerk gesteld wordt, dan dat ze een som van 25 gulden moeten betalen per jaar), om inzake wetenschap of beginsel eene beslissing te nemen ? In elk geval, zou langs dezen weg de souvereiniteit in eigen kring verloren gaan. Of is, wanneer de hoogleeraren met stemmenmeerderheid een besluit genomen hebben, de zaak daarmede uit ? Is iets daarmede alsbeginsel vastgesteld? En wie dan niet mede gaat?

Zeker, wij kunnen ons voorstellen, dat de professoren met onderling goedvinden iets bepalen, wat zij achten Gereformeerde beginselen te zijn, zij kunnen zichzelven daaraan binden, maar wie ter wereld geeft aan de hoogleeraren de macht om een ander te binden aan iets, wat hij niet kan inzien een specifiek Gerefor meerd beginsel te zijn ? Vanwaar ontleent een college van hoogleeraren het recht om iets te decreteeren als beginsel, op grond waarvan men een hoogleeraar, die niet ingaat tegen de belijdenis, kan schorsen of ontslaan ? Wie geeft u voorts een waarborg, dat, een beginsel, dat in een zekeren kring geldt voor Gereformeerd, waarlijk Gereformeerd is ? Deze vragen moeten klaar en duidelijk worden beantwoord.

Wij meenden op deze vragen reeds een duidelijk antwoord gegeven te hebben, maar het schijnt, dat Dr. Bouwman ons antwoord óf te vluchtig gelezen heeft, of dat de inwendige inrichting der Vrije Universiteit hem niet bekend is en hij daardoor ons antwoord niet begreep.

Er zijn hier twee quaesties, die hij dooreenwart; vooreerst, hoe men tot vaststelling zal komen van deze Gereformeerde beginselen uit Gods Woord, de Confessie en de historie van het Calvinisme, en ten tweede wie in concrete gevallen zal beoordeelen, of het onderwijs met deze beginselen overeenkomt of daarmede strijdt.

Op de eerste vraag geven de Statuten geen antwoord. Wij wezen er echter op, dat de School zelve hiervoor het aangewezen orgaan is. Niet in dien zin, alsof de hoogleeraren bij stemmenmeerderheid deze beginselen konden maken; maar zoo, dat de wetenschappelijke arbeid der professoren allengs er toe zal leiden, dat deze beginselen steeds klaarder en helderder aan den dag zullen treden, zoo een communis opinio zal s ontstaan, en de hoogleeraar, die in de toe­ v komst geroepen wordt aan de Vrije Uni­ m versiteit op te treden, dus weten zal, wat t men onder deze „Gereformeerde beginselen" n verstaat.

Op het gebied der Theologie levert dit weinig moeilijkheid op, omdat hier de Gereformeerde beginselen vrij algemeen erkend worden. De Confessie, de Kerkenörde, de dogmatische werken onzer groote Theologen geven een vasten historischen bodem om deze beginselen vast te stellen. De lijnen zullen hier dus van meet af veel scherper kunnen getrokken worden. Maar evenzeer als op theologisch gebied bijv. niemand twijfelt, of het presbyteriale synodale systeem van kerkregeering een echt gereformeerd beginsel is, zoo zal juist door ernstig onderzoek het duidelijk worden, dat er ook zulke beginselen zijn voor de rechtswetenschap, de letteren, de philosophie enz. In den beginne moge het moeilijker wezen deze beginselen juist te formuleeren, omdat dit arbeidsveld nog grootendeels onontgonnen is, en zal daarom te grooter voorzichtigheid eisch zijn in het bepalen van wat Gereformeerd is en wat niet, maar de logische deductie uit de grondbeginselen, die omnium consensu vaststaan, zal getrokken worden, en juist uit den samenhang van het afgeleide beginsel met het wortelbeginsel zal blijken, of men met een gereformeerd beginsel heeft te doen.

Dr. Bouwman acht, dat de hoogleeraren zulk een roeping niet hebben. Ze mogen wel ziek zelf bij gemeen akkoord aan zulke geformuleerde beginselen binden en die als resultaat van hun gezamenlijk overleg publiceeren, maar de hoogleeraar, die het hiermede niet eens is, kan aan deze beginselen niet gebonden worden. Vanwaar de macht en het recht, zoo vraagt hij, om zulk een beginsel vast te stellen en aan een ander r n p v r a a A w o dit beginsel op te leggen, wanneer dit beginsel niet in de Confessie staat?

Ons antwoord hierop is, dat van een absoluut gezag, een de conscientie dwingende macht door niemand gesproken is. Zelfs de Synode en de Confessie bezitten zulk een gezag niet. Gods Woord alleen beslist voor den Gereformeerde. Een hoogleeraar, die meenen zou, dat Gods Woord hem anders leerde dan de School, zou niet alleen het recht maar ook de roeping hebben, om critiek te oefenen en het zuivere tegenover het onzuivere beginsel te stellen.

Een geheel andere vraag echter is, of in een bepaalden kring vruchtbare saamwerking mogelijk is, wanneer niet over afgeleide stellingen, maar over de beginselen zelf verschil van gevoelen bestaat. Aan de Staatsuniversiteiten is dit zoo. De eene hoogleeraar verkondigt daar beginselen, die lijnrecht staan tegenover wat zijn collega bepleit. Alle ^««/^^/a? van onderwijs ontbreekt er. De School is niet een organische eenheid, die in één richting stuurt, maar een aggregaat van wetenschappelijke mannen, die elk hun eigen weg gaan. De Vrije Universiteit is van oordeel, dat zulk een individualisme met het wezen der School in strijd is en alleen dan van een „school" in hoogeren zin kan gesproken worden, wanneer allen van dezelfde beginselen uitgaan en onder de hoogleeraren ten opzichte van die beginselen eenstemmigheid bestaat.

Vraagt Dr. Bouwman ons welke macht en welk recht de school heeft om deze eenheid in beginsel te eischen, dan luidt ons antwoord: welke macht en welk recht heeft een politieke partij, om niet alleen haar partijgenooten, maar zelfs de afgevaardigden in de Tweede Kamer aan haar program van beginselen te binden? Welke macht en welk recht heeft „Christelijk Nationaal" om al de bij haar aangesloten Scholen met haar onderwijzers te binden aan de beginselen, door haar vastgesteld in haar Statuut?

En indien Dr. Bouwman van oordeel is, dat een politieke partij en een schoolvereeniging hiertoe wel het recht hebben, waarom, heeft dan een Hoogeschool dit recht niet?

Zegt de Apostel Paulus niet tot de Corinthiërs, dat „geesten der profeten den profeten onderworpen moeten zijn." En werd op dien grond niet door een man als Maresius, wiens orthodoxie niemand betwijfelt, als ideaal uitgesproken dat geschillen onder de hoogleeraren over controverse punten in dé eerste plaats door de hoogleeraren zelf moesten worden beslist in hun eigen corpus Academicumf

Intusschen, dit alles raakt nog slechts de vraag, hoe men in den kring der School tot eenheid van overtuiging omtrent de leidende beginselen bij het onderwijs komen zal. Daarvoor is in de eerste plaats de kring der hoogleeraren zelf aangewezen.

Maar een geheel andere vraag is, wie in concrete gevallen beoordeelen zal, of een hoogleeraar voldoet aan den eisch in Art. 2 neergelegd, m. a. w. of hij metterdaad de Gereformeerde beginselen aan zijn onderwijs ten grondslag legt.

Het oordeel hierover komt niet aan het college van Hoogleeraren toe, maar aan degenen, die met de Bestuurshoogheid over de school bekleed zijn, d. w. z. aan Directeuren en Curatoren. Zij treden daarbij op als de organen van de vereeniging voor Hooger Onderwijs, die de school stichtte en in stand houdt. Wel kan de Vereeniging zelve door een Enquête-commisie een onderzoek instellen en een voorloopig oordeel uitspreken, maar het eigenlijke forum Academicum is toch niet de Enquête-commissie, die alleen dienst doet, wanneer Directeuren en Curatoren hun plicht verzuimen, en ook niet de leden-vergadering, gelijk Dr. Bouwman het wil doen voorkomea, maar de Directeuren en Curatoren der Hoogeschool.

Het schijnt, dat Dr. Bouwman ook deze rechtbank wraken wil als incompetent om te oordeelen, of in een concreet geval een hoogleeraar van de Gereformeerde beginelen afwijkt of niet. Maar Dr. Bouwman ergeet aan te wijzen, wie dan oordeelen oet. Hij zal ons toestemmen, dat er ucht aan de School moet zijn, en die tucht iet alleen moet gaan over het leven, maar ok over de richting van het onderwijs. oegegeven nu een oogenblik, dat voor de heologie als de wettige rechtbank de Geneale Synode moet optreden en de hoogeeraren in de godgeleerdheid daarom „subect" moeten zijn aan de Synode, — kan aaruit dan worden afgeleid, dat ook de oogleeraren in de rechten, letteren, wisn natuurkunde en de medicijnen evenzoo ubject moeten wezen aan de Generale ynode? Onze Gereformeerde vaderen heben daaraan nooit gedacht zelfs. En Dr. ouwman, die uitdrukkelijk verklaarde, dat e Kerken geen program van beginselen onden geven voor de niet-theologische aculteiten, zal toch niet van oordeel wezen, at de_ Generale Synode het aangewezen ollege is om een hoogleeraar in de letteren f rechten af te zetten? Welke macht, welk echt, zoo vragen wij op onze beurt, zou en Generale Synode hebben om dit te oen?

Zoo blijft er dus niet anders over. waneer men althans geen Kerkelijke Univeriteit wil, dan dat de Bestuurders der School ls forum Academicum optreden. Een beinsel, dat vroeger zelfs zoo sterk gedreven erd dat de Umversiteiten een geheel eigen echtsspraak, ja een eigen gevangenis er op a hielden en dit als een der hoogste rivilegiën der school beschouwd werd.

Dr. Bouwman zal vermoedelijk tegen'deze ierschaar geen bezwaar hebben, maar de echter bij zijn uitspraak willen binden niet an de Gereformeerde beginselen, maar lleen aan Gods Woord en de Confessie, nders, zoo meent hij, zou deze rechter el eens als ongereformeerd kunnen verordeelen wat de Kerk als een Gereformeerd t v j v z o t d beginsel belijdt en zoo een conflict tusschen de Kerk en de School kunnen ontstaan.

Op zichzelf bestaat deze mogelijkheid, ook al is ze voor de niet-theologische wetenschappen uiterst gering en al zal het bestuurscollege eener Gereformeerde Universiteit zich niet licht wagen aan een afzettingsvonnis van een hoogleeraar, die op de Confessie der Kerk zich beroepen kan. Maar zulk een conflict tusschen Kerk en School kan op protestantsch standpunt toch nooit vermeden worden. Alleen wie aan een onfeilbare Kerk gelooft, zal de School in absoluten zin afhankelijk van de Kerk willen maken. Wie gelooft, dat de Kerk dwalen kan, moet oojc de mogelijkheid aannemen, dat de School geroepen kan worden tegenover de Kerk de zuivere waarheid te handhaven. Wittenberg's Universiteit met Luther aan haar hoofd heeft den strijd met de Roomsche Kerk aangebonden, en Dr. Bouwman zal toch zeker niet beweren, dat in dien strrjd de School voor de Kerk had moeten buigen ?

Maar bovendien, ook op het door Dr. Bouwman ingenomen standpunt, is een conflict met de Kerk niet uitgesloten. Gesteld al, dat men den rechter, als norma om te oordeelen, niet de Gereformeerde beginselen, maar alleen Gods Woord en de Confessie geeft, dan zal de rechter toch in elk concreet geval een interpretatie van Gods Woord en de Confessie moeten geven. Wanneer bijv. een hoogleeraar in de rechten op zijn colleges het staatssocialisme ging verdedigen, en hij deswege aangeklaagd werd, dan zou niet een beroep op een of ander artikel van de Confessie, maar een logische deductie uit de beginselen der Confessie moeten aantoonen, waarom dit juridisch systeem met de Belijdenis in strijd is. Gods Woord en de Confessie zijn nu eenmaal geen wetboeken van strafrecht, waarbij men eenvoudig naar dit of dat artikel verwijzen kan, om een vonnis te rechtvaardigen. Wie waarborgt Dr. Bouwman, dat zulk een interpretatie van — en logische deductie uit de Schrift en de Confessie met het oordeel der Kerk overeenstemmen zou? En indien de Kerk het dan op dat punt niet met de School eens bleek, moest dan de School, eenvoudig omdat de Kerk anders oordeelde, haar vonnis herroepen en een hoogleeraar dulden, die naar haar overtuiging tegen Gods Woord en de Confessie inging?

Hiermede besluiten wij deze repliek.

Het heeft ons verblijd, dat Dr. Bouwman verklaard heeft, dat zijn critiek op Art. 2 geen aanval tegen de Vrije Universiteit bedoelde, en hij van harte hoopte, dat zij groeien en bloeien mocht.

Ook heeft het debat ongetwijfeld gediend, om over en weer menig misverstand weg te nemen, dat reeds geruimen tijd hangende was.

De verkregen winst is, dat nu door Dr. Bouwman erkend is:

1. dat de beginselen voor de wetenschap niet alleen in de Confessie zijn te vinden, maar ook in het object der wetenschap zelf als de „idéé Gods.”

2. dat de Kerk niet geroepen is om een program dezer beginselen met dwingend gezag aan de School voor te schrijven.

3. dat de Confessie, voor zoover daaruit de Gereformeerde beginselen gekend kunnen worden, niet als petrefact moet genomen, maar in verband met heel de historische ontwikkeling van het Calvinisme.

Het gevaar van een kerkelijke overheersching der wetenschap en een star confessionalisme is daarmede principieel overwonnen.

Moge deze nadere uiteenzetting aan Dr. Bouwman en aan degenen, die tegen Art. 2 der Statuten van de Vrije Universiteit bezwaar hebben, de overtuiging hebben geschonken, dat met de daar genoemde Gereformeerde beginselen niet anders bedoeld wordt dan de beginselen, die Gods Woord ons geopenbaard heeft, en die in den kring der Gereformeerden in hun belijdenis, daden en geschriften het zuiverst zijn tot openbaring gekomen, — dan zal daarmede het scherpe antitethische karakter, dat de strijd eerst dreigde aan te nemen, overwonnen zijn, en de klacht niet meer worden gehoord, dat wij de Kerk willen knechten onder de School, of de vrijheid der wetenschap willen opofferen aan de particuliere opinies van een kring van geeerden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 maart 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Dr. Bouwman’s Repliek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 maart 1902

De Heraut | 4 Pagina's