Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De bezwaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De bezwaren.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

De bezwaren, die tegen het Conceptcontract om tot eenheid van opleiding te komen, publiek zijn ingebracht, mogen niet stilzwijgend worden voorbijgegaan.

Tegen losse geruchten en hetgeen in geheime vergaderingen is meegedeeld, kan men zich moeilijk in het openbaar verdedigen. Maar wanneer broederen, die met ons één geloof deelachtig zijn, die saam met ons in één kerkverband leven, die voor dezelfde belangen strijden als wij, ernstige bedenkingen inbrengen, dan zou de politiek van doodzwijgen een krenking zijn dezen broederen aangedaan, die tot verbittering en scheuring zou kunnen leiden.

Hoe gaarne de Heraut daarom ^Q kerken zelve rustig had laten beslissen, zonder door onnoodig persdebat stof op te jagen, toch willen wij nu de zaak zulk een wending heeft genomen, ons niet onttrekken aan den plicht, dien de liefde tot deze andersdenkende broederen op ons legt.

Daarbij zij echter zoo scherp mogelijk op den voorgrond gesteld, dat de Heraut hierbij niet als orgaan van de Vrije Universiteit optreedt. De Heraut is de heraut der Gereformeerde Kerken. Hoe nauw de band ook zij, die de personen der redactie aan de Vrije Universiteit verbindt, en hoe sterk de redactie ook ijvert voor de universitaire opleiding als eisch van het Gereformeerde beginsel, toch is het «zV/het belang der Vrije Universiteit, maar het belang der Kerken dat ons drijft. i

Wij verhelen daarom geen oogenblik, dat de aanneming van het Ccuicept-contract door de Generale Synode ons ook voor de Universiteit een winste zou schijnen. Eem winstejniet alleen, omdat het college harer hoogleeraren daardoor zou worden uitgebreid met tal van mannen, die met rijke wetenschappelijke talenten door God zijn toegerust. Maar vooral, omdat door de samensmelting van de Theologische School j [met de Theologische faculteit der Vrije Universiteit de sympathie van dat deel onzer Kerken, dat tot dusverre meer voor de „eigen inrichting" was, de Universiteit in haar geheel ten goede zou komen. De belangrijke concessies, die de Universiteit te doen heeft, zal het Contract worden aangenomen, worden naar onze overtuiging door dat voordeel ruimschoots opgewogen. De Universiteit kan niet tot bloei komen, zoolang ze niet de liefde heeft van heel het Gereformeerde volk in ons land.

Toch weegt voor ons dit voordeel voor de Vrije Universiteit niet het zwaarst. Wat ons dreef, om zoo ernstig de aanneming van het Concept aan de Kerken aan te raden, was het belang der Kerken zelf. Men kan ook op de aanstaande Synode het Concept wel ter zijde leggen en den status quo bestendigen, maar het vraagstuk is daarmede niet van de baan. Dergelijke heel het kerkelijk leven beheerschende vraagstukken kan men niet onopgelost laten. Zoolang zij aller harten vervullen, baat het niet ze officieel dood te zwijgen. Het leven zelf verzet zich daartegen. Telkens zal het vraagstuk, zij het dan ook in anderen vorm, van zelf in den boezem der Kerken weer oprijzen. En indien een practische oplossing onmogelijk blijkt, waarbij over en weer concessies worden gedaan, dan zal ten slotte een principieele beslissing moeten genomen worden, waarbij het zeer te vreezen staat, dat geen van beide groepen bereid zal worden gevonden het eigen beginsel prijs te geven en, zoo God het niet verhoedt, scheuring het gevolg zal zijn.

Daarbij komt — en ook hierop hebben wij meermalen gewezen — dat zoolang de opleidingsquaestie domineeren blijft, onze kerkelijke actie op elk ander punt wordt verlamd. Tal van belangrijke vraagstukken, niet minder gewichtig dan de opleiding, vragen om oplossing. De Zending, de verdeeling der groote stadskerken in parochiën, de herziening van Confessie en Catechismus met het oog op de nieuw opgekomen ketterijen, de diaconale arbeid, de vertegenwoordiging onzer kerken in de meerdere vergaderingen, zijn nog slechts enkele punten van het rijk voorziene agendum. Ge behoeft thans over deze quaesties niet eens te spreken. Niemand luistert naar u, wanneer ge daarover het woord voert. Aller hart is vol van de ééne vraag, hoe het met de eigen inrichting gaan zal. Zoolang die vraag niet beantwoord is, staat ook ons kerkelijk leven stil.

Het is daarom dat de Heraut zich zoo van harte verblijdde in het te Utrecht bereikte resultaat. Niet, omdat wij het getroffen compromis de meest ideale oplossing achten. Veel liever ware het ons geweest, wanneer, geheel afgescheiden van de vraag, hoe de beide scholen vereenigd konden worden, eerst principieel de vraag was besproken, wat de normale verhouding tusschen de Theologische faculteit eener Universiteit en de Kerken naar het Gereformeerd beginsel behoort te zijn. Het is dat vraagstuk, dat van de dagen der Dordtsche Synode af als een open vraagstuk voor ons staat. Wanneer mannen van dege studie en breeden blik de gegevens hadden verzameld, die de historie hiervoor aanbood, en dan op grond van deze gegevens en van de beginselen, die in Gods Woord liggen opgesloten en in onze Confessie en Kerkenorde nader zijn uitgewerkt, tot een eenparig resultaat waren gekomen, dat èn door de Synode èn door de Vereeniging voor Hooger Onderwijs was aanvaard, dan zou naar onze overtuiging de zaak een zuiverder verloop hebben gehad en de saamsmelting der beide scholen van zelf als rijpe vrucht de Kerken in den schoot gevallen zijn.

Intusschen, het leven laat zich niet dwingen. Op de vergaderingen te Utrecht is men dien weg niet ingeslagen. Op grond van practische motieven meende men een dergelijke principieele oplossing niet te moeten zoeken. Men wilde terstond het eindresultaat bereiken. En toen degenen, die dusver het meest beslist tegenover elkander hadden gestaan, elkaar de hand der verzoening reikten en hun naam gaven voor een advies, dat aller instemming had, scheen de eenheid van opleiding bereikt zijn.

Deze schoone droom werd echter te Utrecht zelf reeds verstoord. Aan wie hiervan de schuld te wijten is, staat ons niet te beoordeelen. Maar het feit zelf, dat bij het eindresultaat een drietal broederen om des beginselswille niet mee kon gaan, toont, dat reeds op deze vergaderingen de volkomen harmonie niet meer werd gevonden.

Ds. Klaarhamer heeft in zijn pas verschenen „Toelichting bij de adviezen van meerderheid en minderheid inzake de vereeniging van Theologische Faculteit en Theologische School" de geschiedenis dezer vergaderingen kort meegedeeld. Men vindt daar het oorspronkelijke concept, dat ook de goedkeuring van de hoogleeraren Noordtzij en Lindeboom wegdroeg evenals van Ds. Klaarhamer zelf. Nu deze ruwe schets, die al de kenmerken draagt van een voorloopigen arbeid, toch publiek eigendom is geworden, nemen wij haar hier op, opdat ieder oordeelen kan in hoeverre de bezwaren, die thatts tegen het Concept-contract worden ingebracht in zijn eind-redactie, reeds destijds bij de bezwaarde broederen werden gevonden:

Art. I. De eenheid van opleiding kan op die wijze gevonden worden, dat de Theologische School worde tot Theologische Faculteit — en de Theologische Faculteit worde tot Theologische School.

Art. II. Deze eenheid der beide inrichtingen is niet anders dan in de personen der Hoogleeraren te vinden.

Art. III. Dat de Hoogleeraren der beide inrichtingen moeten dragen eene dubbele qualiteh.

Art. IV. Dat daarom voor de eerste maal de Professoren van de Theologische Faculteit benoemd worden tot Hoogleeraren aan de Theologische School en de Hoogleeraren der Theologische School tot Hoogleeraren aan de Theologische Faculteit. Het normale aantal Hoogleeraren zal 6 zijn.

Art. V. De Professoren zullen de Formulie ren van Eenigheid onderteekenen volgens een door de Kerken vast te stellen formulier.

Art. VI. Dat de Kerken door hare Curatoren toezicht houden op het onderwijs der Profes .oren in de Theologie, zoowel wat aangaat de zuiverheid der leer als de geschiktheid van dit onderwijs tot de Opleiding voor den Dienst des Woords. j

Art. VII. De schorsing en het ontslag van de Hoogleeraren om reden van onzuiverheid in de leer en ergerlijken wandel blijft het recht der Kerken voor zoover aangaat hun qualiteit van kerkelijk Hoogleeraar, terwijl de Universiteit zich verbindt, deze schorsing en ontslag ook te doen gelden voor hen in hun qualiteit van Hoogleeraar aan de Theologische Faculteit.

Art. VIII. Tot de lessen dezer School worden alleen zulke leden van een der Gereformeerde Kerken toegelaten, die na onderzoek blijken in staat te zijn, de lessen te volgen, en die vanwege hun Kerkeraad goed getuigenis van hun belijdenis en wandel kunnen overleggen.

Terwijl in speciale (bedoeld is: andere) gtwsX len hst recht der beslissing aan de Theologische Faculteit blijft. (Oorspronkelijk had hier gestaan: In andere gevallen kan 't recht, om als auditor de lessen te volgen door de Theologische Professoren worden verleend).

Art. IX. Dat de Hoogleeraren in de Theologie verplicht zijn, toezicht te houden op leer en leven der studenten.

Art. X. De Hoogleeraren geven les in de vakken bij hunne benoeming door de Curatoren der Kerken hun opgedragen. Zij hebben zich voorts te houden aan de Series Lectionum door de Universiteit vastgesteld.

Art. XI. Over de plaats der vestiging (bij voorkeur noch Kampen noch Amsterdam) wordt nader onderhandeld door de Kerken en de Vereeniging.

Art. XII. Dat de Professoren in de Theologie een salaris en pensioen ontvangen van de Kerken tot het bedrag, dat thans door de Kerken is vastgesteld voor de School; het ontbrekende tot aan het salaris en pensioen van de Professoren der Vrije Universiteit wordt aangevuld door de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag.

Art. XIII. De benoeming geschiedt aldus, dat de Professoren zoowel door de Kerken als vanwege de Universiteit worden benoemd.

Het initiatief gaat daartoe de eenemaal uit van de kerkelijke Curatoren, die van debenoe ming kennis geven aan de Universiteit, welke dan van hare zijde de benoeming bekrachtigt.— En de andere maal gaat het initiatief uit van de Universiteit, die van de benoeming mededeeling doet aan de kerkelijke Curatoren, en de benoeming gaat dan niet door, wanneer bij deze Curatoren bezwaar bestaat op grond van afwijking van de belijdenis of van ongeschiktheid tot de opleiding, behoudens appèl op de Generale Synode, die beslist.

In elke benoeming wordt eerst de Faculteit (dat zijn de gezamenlijke Hoogleeraren) gehoord.

Art. XIV. Het aantal Curatoren en hunne benoeming wordt bepaald door de Generale Synode.

Wanneer men deze losse punten vergelijkt met het Concept, dat als advies aan de Kerken werd aangeboden, dan is er zeker verschil. Maar of dit verschil zoo principieel en ingrijpend is, dat daardoor de thans gevoerde oppositie gewettigd mag heeten, zal zeker niet licht worden toegestemd.

Ook de hoogleeraren Noordtzij en Lindeboom, evenals Ds. Klaarhamer, hebben met dit eerste advies hun instemming betuigd, i) Volgens hen — en alleen daarop willen wij thans wijzen — bestond er dus geen principieel bezwaar tegen, dat de eigen inrichting der Kerken haar zelfstandig karakter verloor, en met de Theologische faculteit der Vrije Universiteit werd saamgesmolten tot ééne inrichting, die tegelijk als Theologische school èn als Theologische faculteit dienst zou doen.

En evenmin bleek er principieel bezwaar tegen te bestaan, dat de benoeming der hoogleeraren in de Theologie geschiedde beurtelings op initiatief van de Vrije Universiteit en van de Kerkelijke Curatoren, mits het recht van eindbeslissing in geval van geschil tusschen beide colleges aan de Generale Synode verbleef.

Wanneer thans als hoofdbezwaar tegen het Concept-contract wordt aangevoerd, dat daardoor het „beding" van 1892 wordt geschonden, omdat de Theologische school volgens dit concept hdt, ax zelfstandig htstSLzn zou prijsgeven en de benoeming der hoogleeraren niet uitsluitend van de Kerken zou uitgaan, daar kan ditzelfde bezwaar met evenveel recht tegen het eerste concept worden ingebracht.

Dit bezwaar kan dan ook niet uit den weg worden genomen.

Wanneer men principieel het standpunt inneemt, dat de eigen inrichting zelfstandig moet blijven bestaan en alle zeggenschap over deze inrichting geheel en uitslnitend aan de Kerken moet toebehooren, dan is alle compromis, elk vergelijk onmogelijk.

Dan kan er van eenheid van opleiding geen sprake zijn.

Niet alleen het thans voorgestelde Concept-contract, maar elk concept, hoe het ook luiden zou, is dan onaannemelijk.

De Theologische School moet dan zelfstandig, d. w. z. geheel afgescheiden van de Theologische faculteit, blijven bestaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 mei 1902

De Heraut | 4 Pagina's

De bezwaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 mei 1902

De Heraut | 4 Pagina's