Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De bezwaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De bezwaren.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Bij de bezwaren, die van verschillende zijden tegen het Concept-contract zijn ingebracht, moet wèl onderscheid gemaakt worden.

Er zijn bezwaren, die niet aan het Conceptcontract zelf ontleend zijn, maar aan dingen, die geheel buiten dit Concept omgaan, met name aan een te wachten Wet op het Hooger Onderwijs, waardoor aan de Vrije Universiteit zekere voordeden zouden geschonken worden.

Er zijn bezwaren, die zich richten tegen enkele bepalingen van het Concept-contract, omdat men meent, dat door deze bepalingen hetzij aan de rechten der Kerken, hetzij aan die der Universiteit schade wordt toegebracht.

En eindelijk, er zijn bezwaren, die zich principieel richten tegen het standpunt door de 25 broeders ingenomen, omdat men van een compromis, een modus vivendi niet weten wil, en acht dat alleen een radicale oplossing van het vraagstuk mogelijk is.

Elk dezer bezwaren zullen wij afzonderlijk bespreken en trachten ze zooveel mogelijk op te lossen.

In de eerste plaats komt

HET SUBSIDIEBEZWAAR.

Het feit, dat de tegenwoordige Regeering van plan was de vrijmaking van het onderwijs op al zijn trappen door te voeren, was uit de Troonrede van 1901 aan ieder bekend. Trouwens, van den premier van het Kabinet, wiens leven voor een groot deel in den schoolstrijd opging, was niet anders te verwachten. Ook wist ieder uit de regeeringsmemories en de gevoerde debatten in het parlement, dat de Regeering met name van plan was, aan de stuitende ongelijkheid op het gebied van het Hooger Onderwijs een einde te maken. Hoe en op wat wijze dit geschieden zou, wist men niet. Maar het feit zelf, dat de Staatsuniversiteiten geheel door het Rijk bezoldigd worden, en de Vrije Universiteit van vrijwillige gaven leven moet, en dat de leerlingen der Vrije Universiteiten verplicht zijn, willen zij het effecttis civilis aan hun doctorsgraad zien toegekend, al hun examens aan de Rijksuniversiteiten over te doen, wees genoegzaam aan, in welke richting de vrijmaking van het Hooger Onderwijs moet gezocht worden. Subsidie der Vrije Universiteiten en erkenning van de door haar verleende graden, werd dan ook algemeen verwacht.

Het kan kwalijk verondersteld worden, dat de broederen die in September te Utrecht vergaderden, zoo weinig meeleefden in onzen politieken strijd, dat zij van deze plannen der Regeering geheel onkundig waren. Toch is op deze vergaderingen noch door Prof. Noordtzij noch door een der broederen hierin eenig bezwaar gezien. Het punt is in de debatten zelfs niet genoemd geworden. Des te meer verwonderde het, dat na de publicatie van het Concept-contract, juist dit bezwaar als het meest principiede en afdoende aan de orde is gesteld.

Indien het juist is, wat wij niet kunnen beoordeden, dat deze bezwaren te danken zijn aan vertrouwelijke medcdedingen na de publicatie van het advies van Andel c.s. geschied, dan hadden de bezwaarde broeders, gelijk volkomBn terecht dezer dagen in de Amsterdamsche Kerkbode werd opgemerkt, de onderteekenaars van het advies behooren bijeen te roepen, hen op het dreigende gevaar behooren te wijzen en met hen maatregelen behooren te beramen om dit gevaar af te wenden. Zonder eenigen twijfel zou dan met goedvinden van alle onderteekenaars besloten zijn zulk een bepaling aan het Concept-contract toe te voegen, waardoor alle gevaar voor de kerken werd buitengesloten.

In plaats van dezen eenig rationeden weg te volgen, heeft men echter van dit subsidiebezwaar een machine de guerre tegen het Concept zelf gemaakt. Wie vóór het Concept was, leverde de kerken over aan den Staat. „De kerken mochten zich niet in dienst laten nemen van de politiek." Daarom was dit Concept onaannemelijk.

De rondborstige en pertinente verklaring van den Minister van Binnenlandsche Zaken heeft dit bezwaar thans gelukkig uit den weg geruimd. Prof. Bavinck, die het eerst aan de alarmklok trok, verklaarde zich na deze-medededing dankbaar en voldaan. De kerken konden naar zijn overtuiging thans volkomen gerust zijn en het Concept-contract beoor deelen op zich zelf. Om redenen buiten het Concept gelegen, behoefde het niet meer te worden verworpen.

Deze winste achte men niet gering.

De vage geruchten, die na de protestvergadering te Utrecht gehouden, de ronde deden, hadden de kerken zeer in onrust gebracht. „Geen overheersching van de Kerken door den Staat", was het tooverwoord, waarmede de oppositie stormenderhand de harten veroverde. Nu het gebleken is, dat deze geruchten onjuist waren en de Minister er niet aan denkt, aan de Regeering eenigen invloed of zeggenschap over de Theologische faculteit toe te kennen, mag dit zwaar geschut als vernageld worden beschouwd.

Want wel zijn er overbezorgde broeders, die nooit tevreden zijn en die nu de opmerking maken, dat deze ministerieele verklaring nog niet afdoende is, omdat de Minister wel zeggen kan, hoe hij in zijn keuken het gerecht klaar wil maken, maar dat de Kamer straks roet in het eten werpen kan, zoüdat de wet, wanneer zij in het Staatsblad verschijnt, er wel geheel anders kan uitzien dan de Minister beloofde; maar ook dit bezwaar is gemakkelijk genoeg te ondervangen. De wet op het Hooger Onderwijs kan de Vrije Universiteit nooit verplichtingen opleggen, die zij zelf niet aanvaarden wil. De Regeering kan alleen bepalen, dat iedere Vrije Universiteit, die aan die en die voorwaarden voldoet, in de voorrechten eener erkende Universiteit kan deelen. Het zal dus altijd een aanbod worden. En zulk een aanbod kan aangenomen cf verworpen worden. Van eenigen dwang kan hier dus geen sprake zijn. K O b z t b v l

Wanneer de Kerken met de Vrije Universiteit een contract aangaan en ernstige vreeze koesteren, dat de Regeering nu of in de toekomst regelingen zou maken, die de volkomen vrijheid der Theologische faculteit in gevaar zouden brengen, dan kan in i het contract zelf een bepaling worden opgenomen, tvaarbij de Vrije Universiteit zich verbindt van de Regeering geen subsidie of erkenning aan te nemen, wanneer dit de rechten der Kerken over de Theologische faculteit ook maar eenigszins in gevaar brengt. d d a

De Classis Woerden, die met algemeene stemmen het Concept der 25 broeders aannam, deed dit met de volgende bepaling, die ons voorkomt volkomen juist te zijn en daarom ook voor andere dassen aanbeveling verdient:

„de classis Woerden besluit:

de a.s. Prov. Syn. van Z. H. te verzoeken de e.k. Gen. Syn. te adviseeren, de vereeniging van de Theol. school te Kampen en de Theol. Fac. der V. U. ter hand te nemen, op grondslag van het door de heeren van Andel c.s. voorgestelde concept contract, met dien verstande, dat Art. I en II der bijbepalingen ook in het contract opgenomen worden; echter hierbij wakende, dat het contract niet door een eventueel wetsvoorstel van de zijde der Regeering tot zulk een wijziging gedrongen zou worden, waardoor de kerken iets van haar rechten zouden moeten prijsgeven, haar in bovengenoemd contract toegekend."

Trouwens, zijn wij wel ingelicht, dan bestaat het voornemen op de jaarvergadering der Vrije Universiteit te Utrecht een voorstel in dien zelfden zin in te dienen. Indien dit voorstel door de vergadering wordt aangenomen, zal de Vereeniging voor Hooger Onderwijs zich reeds van te voren bereid verklaren een eventueel voorstel van de Generale Synode aan te nemen om in het contract een bepaling op te nemen, waardoor elk gevaar in deze richting wordt afgesneden. Niet de kerken alleen, maar de Vereeniging voor Hooger Onderwijs zelf heeft er belang bij, dat het onomstootelijk vast sta, dat controle op haar Theologische faculteit alleen door de Kerken mag worden uitgeoefend, en niet door den Staat.

Wat door sommigen is voorgesteld, dat de Generale Synode het geheele concept zou laten rusten, totdat de wet op het Hooger Onderwijs in het Staatsblad staat en de Vrije Universiteit tegenover deze wet positie heeft gekozen, is daarom geheel overbodig. Een bepaling in het contract tusschen de Generale Synode en de Vereeniging opgenomen, biedt genoegzame zekerheid, vooral wanneer het contract voor een vast aantal jaren wordt aangegaan. Bovendien, niemand kan zeggen, wanneer de Wet op het Hooger Onderwijs verschijnen zal. In de politiek is men geen dag van de toej^ komst zeker. Of de plannen der Regeeririg zullen uitgevoerd worden, hangt af van omstandigheden, die geen mensch in zijn macht heeft. De Generale Synode zou daarom al zeer onverstandig handelen, wanneer zij de afdoening van het geschil, in zake de opleiding, verschoof tot een datum, die zelfs bij benadering niet te berekenen valt. Ze kan op veel gemakkelijker-en veiliger weg hetzelfde doel bereiken.

De vraag, of voor de Vrije Universiteit zelf het aanvaarden van subsidie en van de erkenning der door haar verleende graden voor zoover de niet-theologische faculteiten betreft, bezwaar zou kunnen opleveren, gaat geheel buiten deze quaestie om. Alleen in zooverre hebben de Kerken hier belang bij, dat in geval het vrije hooger onderwijs door de Regeering gesteund werd en gelijke rechten kreeg met de Rijksuniversiteiten, het voortbestaan der Vrije Universiteit daardoor veel sterker gewaarborgd zou zijn.

Meermalen is de opmerking gemaakt, dat de Kerken door een contract met de Vrije Universiteit te sluiten, een sprong in het duister waagden. De Vrije Universiteit, die van de vrijwillige gaven van ons volk leven moest en haar studenten bij die der Rijksuniversiteiten zag achtergesteld, bood geen genoegzame waarborgen aan, meende men, dat haar bestaan in de toekomst verzekerd was.

In deze opmerking school zeker een element van waarheid. Maar juist daarom moet het voor de Kerken zelve van belang zijn, dat de Vrije Universiteit door erkenning van Overheidswege een veel sterkere krachtsontwikkeling zal kunnen toonen, dan tot dusver het geval was. Hoe sterker de Vrije Universiteit staat, met des te meer vertrouwen zal de Generale Synode haar Theologische school met de Theologische Faculteit kunnen verbinden.

In dit opzicht is de lucht dus geheel opgeklaard. Wie nu nog donderkoppen meende te bespeuren, zou toonen al een slecht weerprofeet te zijn.

Even gemakkelijk is het, de bezwaren weg te nemen, die aan enkele formeele bepalingen van het contract ontleend zijn, en die voor een groot deel op misverstand berusten.

Het eerste bezwaar geldt

DE BENOEMING DER HOOGLEERAREN.

Tegen het artikel, dat over deze zaak handelt, is bezwaar geopperd door Ds. Fernhout en Ds. Klaarhamer eenerzijds, en anderzijds door Prof. Noordtzij en Lindeboom, op grond dat de formuleering van de beide alinea's van dit artikel niet woordelijk gelijkluidend is.

De artikelen zelf luiden:

Art. 2 .Het normaal getal der Hoogleeraren in de Theologie zal zes bedragen. Ingeval, hetzij de erken, hetzij de Vereeniging voor Hooger nderwijs, het wenschelijk mochten achten, oven dit normale getal eene benoeming te doen, al hierover vooral overleg worden gepleegd usschen de wederzijdsehe Curatoren; en de enoeming daarna geschieden met inachtneming an het bepaalde in artikel 3

Art. 3. De benoeming van eenen nieuwen Hoogleeraar in de Theologie geschiedt aldus, dat deze Hoogleeraar zoowel door de Kerken als door de Vereeniging voor Hooger onderwijs aangesteld wordt.

Het initiatief daartoe gaat de ééne maal uit van de Curatoren der Kerken, die eerst het j.raeadvies van de gezamenlijke Hoogleeraren in de Theologie inwiniien en daarna tot eene voorloopige benoeming overgaan. Zij geven van deze voorloopige benoeming kennis aan de Curatoren der Vrije Universiteit, die hunnerzijds het recht hebben, bij gemotiveerd schrijven binnen twee maanden bezwaar tegen deze benoeming in te brengen. Indien dit bezwaar niet bij minnelijke schikking uit den weg te ruimen is, brengen de Curatoren der Kerken de zaak ter eindbeslissing op de Generale Synode. Ingeval geen bezwaar bestaat, dan gaat de benoeming van wege de Curatoren der Kerken door, en wordt zij gevolgd door eene benoeming van wege de Directeuren der Vereeniging voor Hooger Onderwijs.

De andere maal gaat het initiatief uit van de Directeuren der Vereeniging voor Hooger Onderwijs, die vóór de benoeming overleg plegen met de Curatoren der Kerken. Indien bij deze Curatoren bezwaar bestaat, dan geven zij bij gemotiveerd schrijven binnen twee maanden van dit bezwaar kennis aan de Directeuren van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs; en indien het bezwaar niet bij minnelijke schikking uit den weg te ruimen is, gaat de benoeming alsdan niet door, behoudens het recht van appèl op de Generale Synode, die over het ingebrachte bezwaar bes'ist. Ingeval geen bezwaar bestaat, of het ingebrachte bezwaar door de Synode ongegrond wordt verklaard, gaan de Directeuren tot de benoeming over en laten de Curatoren der Kerken daarop hunnerzijds eene benoeming volgen.

Ds. Klaarhamer en Fernhout achten het onbillijk, dat de Kerkelijke Curatoren een voorloopige benoeming zouden kunnen doen, wanneer het initiatief aan hen is, terwijl bij de Directeuren der Vrije Universiteit dit zelfde woord niet gebruikt wordt, maar gezegd wordt, dat zij vóór de benoeming overleg hebben te plegen met de Curatoren der Kerken. De Kerkelijke Curatoren, heeft men hieruit afgeleid, mogen dus een voorloopige benoeming doen, die aan den betrokken persoon wordt medegedeeld, allicht zekere publiciteit krijgt, en juist deswege door de Universiteit moeielijk zal te wraken zijn, zonder persoonlijke gevoeligheden op te wekken. Terwijl de Directeuren alleen een voordracht mogen doen en deze voordracht eerst na de goedkeuring der Kerkelijke Curatoren haar beslag zal krijgen.

Op soortgelijk verschil in bewoordingen, berust eveneens het bezwaar, dat door de protesteerende broederen te Utrecht is gemaakt, en door Prof. Lindeboom met vette letters in zijn bijblad van. „Wat zegt de Schrift.'" No. 2 wordt afgedrukt. In de derde alinea staat, zoo zeggen deze broederen, dat de benoeming, van de zijde der Universiteit zal doorgaan, wanneer de Generale Synode het bezwaar, dat door Kerkelijke Curatoren is ingebracht, ongegrond acht. In de tweede alinea daarentegen staat wèl, dat het bezwaar van de Directeuren tegen een benoeming van de zijde der Kerkelijke Curatoren ter eindbeslissing op de Generale Synode moet worden gebracht, maar wordt niet verklaard, dat de Universiteit, wanneer de Synode dat bezwaar verwerpt, de benoeming aanvaarden zal. Hieruit leidt men af, dat de Universiteit, trots de eindbeslissing der Synode, toch het recht zou hebben, de benoeming te weigeren.

Nu is het ons psychologisch een raadsel, hoe broeders, die zelf de vergaderingen hebben bijgewoond, deze bedenkingen kunnen maken. Het woord eindbeslissing is juist met opzet gekozen, om aan te duiden, dat de Generale Synode de zaak finaal heeft af te doen en de Vrije Universiteit zich bij deze beslissing zal neerleggen. Omdat het woord eindbeslissing zelf dit aanduidt, achite men het onnoodig er opzettelijk aan toe te voegen, dat na deze beslissing der Synode de benoeming een feit was.

Precies hetzelfde geldt van het bezwaar van Ds. Klaarhamer en Ds. Fernhout. Ook hier is het ve» schil in bewoording alleen te danken aan stylistische oorzaken en ligt er geen de minste bedoeling in, om aan de kerkelijke curatoren een hooger privilegie toe te kennen dan aan de directeuren der Vrije Universiteit.

Ten einde volkomen zeker te zijn, dat het hier geen subjectieven indruk gold van onze redactie, maar dat wij juist de bedoeling weergaven van de opstellers van het Concept-contract, is door ons persoonlijk bij verschillende broederen geïnformeerd en hun eenparig antwoord was, dat men aan de geïncrimineerde woorden een beteekenis heeft gehecht, die geheel tegen de bedoeling der onderteekenaars ingaat en h.i. door de formuleering zelf zoo beslist mogelijk is afgesneden.

Intusschen, nu dit bezwaar geopperd is, bestaat er geen de minste reden om de beide alinea's niet volkomen gelijkluidend te maken. Aan fraaiheid van stijl wint het artikel dan niet, maar elke aanleiding tot wantrouwen zal dan zijn weggenomen. Een voorstel in dien zin op de Generale Synode gedaan, zal zeker bij niemand eenig bewaar ontmoeten.

Veel ernstiger is de bedenking, die tegen het laatste artikel van het Concept-contract gemaakt is, omdat zij niet de redactie maar den inhoud van dit artikel geldt. Dit bezwaar raakt

DE ONVASTHEID VAN HET CONTRACT.

Het artikel luidt:

Het contract van de Kerken met de Directeuren der Vereeniging voor Hooger Onderwijs

zal van weerszijden opzegbaar zijn, mits hiervan één jaar van tevoren kennis gegeven worde.

Ook bij dit artikel houden wij ons aan hetgeen publiek gezegd is. De insinuaties, die men heimelijk rondstrooi t, achten virij te beleedigend om 2e zelfs te weerleggen. Er zijn beschuldigingen, waarop een man van karakter niet antwoorden kan.

De bedenking, die publiek is uitgesproken, is, dat door deze slotbepaling de geheele regeling op losse schroeven wordt gesteld. Het contract kan elk oogenblik worden opgezegd. Indien een der beide contractanten, hetzij de Generale Synode of de Vereeniging voor Hooger Onderwijs, na korten tijd spijt kreeg van de gedane concessies en het contract opzei, zou de mede-contractante daardoor in niet geringe moeilijkheid kunnen komen. Elke scheiding van wat met zooveel moeite is saamgebracht, zou niet alleen op finantieele, maar op moreele offers komen te staan. Het was daarom veel beter, dat het contract voor een vasten tijd werd gesloten, bijv. voor den tijd van vijftien jaar, met de bepaling dat eerst na dat tijdsverloop wijzigingen in het contract zouden kunnen aangebracht worden.

Natuurlijk is dit gevaar aan de aandacht der broeders die het concept onderteekend hebben, niet ontgaan. Zonder onbescheiden te zijn mag wel worden meegedeeld, dat Prof. Noordtzij, die dit bezwaar in de Bazuin opperde, reeds op de vergadering te Utrecht een voorstel in dien geest had ingediend. Dat de onderteekenaars van het advies met dien voorslag niet zijn meegegaan, was geenszins omdat men dit gevaar niet inzag, maar omdat tegenover den voorslag van Prof. Noordtzij niet minder bezwaren bleken te bestaan.

Vooreerst bracht men het kerkrechtelijk bezwaar in, dat een Generale Synode moeilijk een besluit kan nemen, waardoor de volgende Generale Synodes in rechten zouden gebonden zijn. Een contract, stel voor vijftien jaar gesloten, zou vier achtereenvolgende Synodes binden. Ook al oordeelde een volgende Generale Synode, dat het contract voor de Kerken nadeelig was, dan zou deze Synode het contract niet kunnen wijzigen of opzeggen, dan met goedvinden der Vereeniging. Een Vereeniging, die, indien we ons zoo mogen uitdrukken, een doorloopend bestaan heeft, kan een contract voor jaren sluiten. Maar een Generale Synode, die, zoodra haar zittingen zijn afgeloopen, ophoudt te bestaan, kan dit eigenlijk niet.

In de tweede plaats achtte men, dat er geen gering bezwaar tegen bestond, het contract telkens na vijftien jaar weer geheel op losse schroeven te stellen. Zooals de bepaling thans luidt, loopt het contract van zelf door. Het is, als men zoo wü, een huwelijkssluiting voor het leven. Niet licht zal of de Vereenigingof de Generale Synode er aan denken een contract, dat met zooveel moeite is tot stand gekomen, te verbreken. Daarentegen, wanneer na vijftien jaar het contract afloopt en hernieuwd moet worden, zal men van zelf aan beide zijden gaan vragen, of er geen andere condities te bedingen zijn. Het loven en bieden zal opnieuw aanvangen, en de onverkwikkelijke strijd, die thans gestreden wordt, dreigt dan telkens weer uit te barsten.

Maar het ernstigste bezwaar is, dat de Generale Synode door zulk een vijftien-jarig contract belet zal worden voor de zuiverheid van het beginsel zorg te dragen. Gesteld, dat aan de Vrije Universiteit onder de niet-theologische hoogleeraren een man opstond, die bedenkelijke leerstellingen verkondigde; dat zulk een hoogleeraar invloed kreeg op de hoogleeraren in de theologie en de studenten, en de Vrije Universiteit weigerde Eulk een hoogleeraar te ontslaan, dan zou de Generale Synode haar theologische school, zooveel jaren als het contract nog duurde, aan dien verderfelijken invloed moeten blootstellen en het contract niet kunnen verbreken.

Niet in het belang der Vrije Universiteit, maar in het belang der kerken is deze bepaling daarom gemaakt, zooals zij thans luidt. Met dezen sleutel in handen blijven de kerken altoos meester van haar Theologische school. Zoodra eenig gevaar dreigt, moet de generale Synode kunnen doortasten. Haar door een contract voor vijftien jaar te binden, zou daarom stellig niet in het belang der kerken zijn.

Hoewel naar onze overtuiging het slotartikel dus kerkrechtelijk alleen juist is en het meest in het belang der kerken, neemt dit echter niet weg, dat wanneer een belangrijk deel der kerken van oordeel bleek, dat het contract niet kan worden aangenomen, wanneer er geen zekerheid is, dat men over en weer gedurende de eerste vijftien jaren geen pogingen zal aanwenden om nieuwe concessies te verkrijgen of de gedane concessies weer teniet te doen door opzegging van het contract, — getracht zou kunnen worden aan dit bezwaar tegemoet te komen. Van de zijde der vereeniging voor Hooger Onderwijs zal er wel geen bezwaar tegen bestaan, het contract voor een zeker aantal jaren vast te leggen. Wanneer de Vrije Universiteit, gelijk de meerderheid der onderteekenaren het wenschelijk oordeelde, niet te Amsterdam bleef, maar naar elders verplaatst werd, dan zou dit zulke belangrijke fitiancieele offersjeischen, dat de Vereeniging zeker niet gaarne aan het gevaar zou bloot staan, dat een volgende Generale Synode het contract verbrak en daarmede al de verkregen winste voor de Theol. faculteit weer verloren ging.

Het wantrouwen, alsof in dit slotartikel de hefboom zat, waardoor de Universiteit, nadat de saamsmelting der beide inrichtingen een, feit was, de Kerken zou kunnen dwingen het contract te wijzigen in voor haar voordeeligen zin, is niet alleen krenkend voor de mannen, die aan de Universiteit de leiding hebben, maar ook geheel ongemotiveerd. Maar nu dit wantrouwen eenmaal is opgewekt, zal men wellicht beter doen met een vaste tijdsbepaling in het contract op te ; nemen, gedurende welke geen wijzigingen ! in het contract kunnen worden aangebracht : dan met wederzijdsch goedvinden. Het recht : om het contract zelf te verbreken, wanneer ' principieel gevaar dreigt, zal echter voor • beide partijen altijd moeten gehandhaafd i blijven. Trouwens, dit recht behoeft niet ; eens in een artikel omschreven te worden. , Het spreekt vanzelf. Nood breekt altoos wet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 mei 1902

De Heraut | 4 Pagina's

De bezwaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 mei 1902

De Heraut | 4 Pagina's