Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Als van.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Als van.”

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN.]

En er geschiedde haastiglijk uit den hemel een geluid, gelijk als van eenen geweldigen gedievenen wind, en vervulde het geheele huis waar zij zaten. En van hen werden gezien verdeelde tongen als van vuur, en het zat op een iegelijk van hen. Handelingen 2 : 2, 3.

Het feit innigheid. van Pinksteren is van groote

Niet aan den omtrek, maar in het centrum, het middelpunt greep het plaats. In het heilige land, in Jeruzalem, in een huis, in een opperzaal.

Binnen den kring van Gods volk en daarin weer binnen dien van Jezus' geloovigen, en onder hen nog weer in een meer intiemen kring, waarschijnlijk denzelfden, dien Lucas ons reeds in zijn eerste hoofdstuk teekent, als hij spreekt van „ongeveer honderd en twintig personen, " en waarvan hij dan met name noemt de apostelen en Maria de moeder van Jezus en zijne broederen.

Het ligt midden in Gods Raad.

Ook dit feit toch is door Hem van eeuwigheid besloten.

En in dat Besluit gaat het, wel niet in den tijd, maar toch in orde vooraf aan dat van den Olijfberg, van Jozefs hof, van Golgotha, van Bethlehem.

Immers wat het eerste is in de Uitvoering, is het laatste in het Besluit, en omgekeerd.

En daarom volgt het in het Besluit, wel niet in tijd maar toch in orde, en gaat er dus aan vooraf het feit, dat in het einde zijn zal: od alles in allen, wanneer de Zoon het Koninkrijk aan God den Vader zal overgegeven hebben (i Cor. 15 : 28, 24); gaat er aan vooraf het komen van Christus om te oordeelen de levenden en de dooden; de opstanding des levens en die der verdoemenis; al wat Christus mi, aan de rechterhand Gods des almachtigen Vaders, gezeten, in het heiligdom der hemelen als haar hoogste Profeet, en Leeraar, als haar eenige Hoogepriester, als haar eeuwige Koning voor Zijn Kerk doet, al de dagen tot de voleinding der wereld.

Zoo ligt het feit van Pinksteren midden in Gods Raad tusschen Zijn Zelfverheerlijking in en door, en Zijn Voorbeschikking over menschen en engelen.

Midden in Gods Raad tusschen de toepassing aan-en de verwerving van de zaligheid door Christus, voor al de uitverkorenen.

En ook zooals het daar voor ons ligt in de Schrift, is het feit van Pinksteren zelf als omsluierd door wat er om heen staat.

Daar wordt ons in die eerste vier verzen van Handelingen twee, eerst verhaald van het Joodsche Pinksterfeest. Van wat in Israël heette het „feest der weken", „het feest der eerstelingen" (Exodus 34 : 22) het „feest des oogstes" (Exodus 23 : lö). Dat feest duurde slechts éen dag en viel op den vijftigsten, dus nadat zeven weken verloopen waren na het Israëlitische Paaschfeest. Wijl nu de vijfstigste dag in het Grieksch/^^/, ? koste heet en het Nieuwe Testament dit Israëlitische feest zoo noemde^ kwam het woord, langs een omweg, als Pinksteren ook in onze ta^l.

Israels Pinkster was dus een natuurfeest, een oogstfeest. In de twee brooden, gebakken uit het meel van het nieuw geoogste graan, dat in de laatste zeven weken door de landbouwers was ingezameld, werd aan Jehova een dankoffer gebracht. Het zijn „de eerstelingen den Heere", die twee inden tempel gebrachte brooden. Israël dankte zijn God, die naar Zijn Scheppingsordinantie de aarde weer had doen uitschieten; had doen voortkomen uit de aarde brood; zijn brood, zijn dagelijksch brood.

Dan was er vreugde in Jerusalem. Men trok op van heinde en verre om voor Jehova op Sion te verschijnen. Men was vroolijk voor het Aangezicht des Heeren en bracht offers, naar mate van den zegen, dien men persoonlijk in zijn oogst had ontvangen, „naardat U de Heere uw God zal gezegend hebben." (Deuternomium 16 : lO).

En deze vreugde is te verstaan. Zij is echt menschelijk. Zoo'n oogst toch kan zoo licht mislukken. Door natuurlijke oorzaken. Zeker. Maar ook in die oorzaken werkt God. Regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, het is alles niet bij geval, maar komt ons toe van 's Heeren hand. En dat wist men ook in Israël.

Van het Joodsche Pinksterfeest en van dien kleinen kring van Jezus geloovigen, die op dat feest te Jerusalem, in de opperzaal, bijeen zijn, zoo tegen negen uur in den morgen, wordt ons verhaald. En dan lezen wij verder hoe er haastiglijk, d. i. plotseling, dus zonder dat het gezelschap het verwachtte, en zoo dat het ze dus verwonderde, iets gebeurde. Ze hoorden wat. Een hun vreemd geluid. Van boven, van den hemel kwam het en het liep door heel het huis, en dan ging het n7.ar buiten tot ver in de stad en bracht straks een volksmenigte voor het hui.? . Wat zij eigenlijk hoorden, wisten zij niet. Het was als van een geweldigen, gedrevenen wind. En toch, het was niet het ruischen van een stormwind; het was iets heel anders, wat daar zoo plotseling hun gehoorzenuwen schokte. Het is dan ook maar bij vergelijking, dat er van het geluid van den wind wordt gesproken. Dat als van moet slechts dienen om dat onbeschrijfelijke, machtige geluid een weinig aanschouwelijk te maken.

En in hetzelfde oogenblik worden zij op nieuw geschokt, de jongeren van Jezus in de opperzaal, door wat zij zien. Aan hen verschijnen gestalten als van menschentongen, eerst meer vereenigd, dan verspreid, totdat zich op ieder der geloovigen éene plaatste, om straks weer te verdwijnen. Wat zij eigenlijk zagen, wisten zij niet. Tongen als van vuur en toch niet van vuur, want het brandde niet en zengde niet wat daar zoo plotseling hun oogzenuwen schokte. Het is dan ook maar bij vergelijking, dat er van vuur wordt gesproken en wij de voorstelling krijgen van lichtvlammen. Dat „als van vuur" moet, gelijk straks het „als van een geweldigen gedrevenen wind", slechts dienen om dat onbeschrijfelijk geziene een weinig aanschouwelijk te maken.

Maar het was geen wind en het was geen vuur. Het had met de dingen der zinnenwereld slechts eenige overeenkomst.

En midden in die ontroering gebeurde er nog iets.

Iets heel innigs.

Iets in het innerlijke van hun wezen.

En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen zooals de Geest hun gaf uit te .spreken (vs. 4.)

Dat is het. Het Pinksterfeit. Uitgedrukt in die negen woorden:

En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest.

En die liggen daar tusschen die andere woorden over dat Joodsche pinksterfeest; over dat geluid gelijk als van een geweldigen gedreven wind; over die tongen als van vuur; over dat spreken met andere talen.

Maar dat alles is het niet. Dat komt er maar bij. - En midden tusschen dat bijkomstige ligt het.

Er als door omsluierd. * Zoo, dat gij er haast over heen leest.

En dan verstaat gij wat er op ons Pinksteren is gebeurd, fiiet.

Dan ontgaat u het Pinksterfeit.

Doch als gij er nu niet over heen leest, en bij dat: En zij werden allen vervuld met deti Heiligen Geest, als bij het eigenlijke feit wordt bepaald, en uw ziele het grijpt, dan gaat het haar met de lezing van dit verhaal, als uw oog met de aanschouwing van de schilderij der Geboorte, van Corregio's Heilige Nacht, waarop het van het feit van Bethlehem, van het Kindeke in de Kribbe, ziet uitstralen een schittering van licht.

Als uw ziele het grijpt, er vat aan krijgt, en niet alken maar die negen woorden in uw oogen vallen en uw ziel dan zoo heel even en zoo aan de oppervlakte aandoen.

Ge moet er kennis aan hebben.

Kennis aan het feit van Pinksteret!.

Aan dat: En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest.

Aan de zaak die in deze negen woorden is uitgedrukt.

Door dat dit feit niet buiten u staat, en gij niet buiten dit feit.

Kennis als van den edelen, in den beker fonkelenden en parelenden wijn, die gij eerst krijgt wanneer gij niet maar dien beker beziet of er zelfs even de lippen aan zet, maar er met volle teugen uit drinkt.

En die kennis aan het Pinksterfeest heelt een kind des Heeren.

Hij alleen.

De wereld niet.

Want ook hierirj is dit woord waarachtig, dat de natuurlijke mensch niet begrijpt de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden, (i Cor. 2 : 14).

Alleen maar, die kennis van het kind des Heeren is, als het feit zelf, van groote innigheid.

Zij is allereerst een zaak in het hart. Want daar, in het binnenste van uw we­ zen, ligt in wat God de Heere er wrocht, de aanknooping tusschen u en het feit van Pinksteren.

Het gelijke v/ordt door het gelijke gekend.

En het gelijke is hier het geestelijke en hemelsche. leven, wat Gods uitverkorenen gegeven wordt in de „tweede geboorte."

Gegeven door God den Heiligen Geest, met Wien in de opperzaal allen werden vervuld.

Deze kennis is allereerst bevindelijke kennis.

Gewaarworden van oneindige blijdschap; genieten van zaligheid; gevoel van weelde. Maar toch, zij moet ook in woorden kunnen gebracht.

Niet alleen uw hart moet genieten en uw mond het uitjubelen in vreugdeklanken, maar ook uvv hoofd moet er bij denken, en uw mond er van spreken in woorden, die uitdrukken wat gij begrijpt.

Want daarvoor zijt gij mensch.

Want daardoor verheldert gij wat in uw bewustzijn omgaat; want daardoor kunt gij er ook tot anderen over spreken, zoodat ook zij u verstaan; „woorden met uw verstand, opdat gij ook anderen moogt onderwijzen."

Maar zie, dat nu is juist bij het Pinksterfeit zoo moeielijk.

Om te denken toch, moeten wij eerst hebben waargenom.en.

Waargenomen met onze zinnen.

Gij kunt niet denken over wat gij nooit hebt gezien, of waarvan gij nooit hebt gehoord ; of althans door anderen is gehoord of gezien.

Want om te denken, moet gij eerst aanschouwen, moet gij voorstellingen hebben.

Moet u de stof door de zinnen zijn toegevoerd.

En dat gaat nu nog wel bij het feit van Bethlehem, want daar kunt gij u voorstellen Maria's Kindeke; en ook bij het feit van Golgotha, want daar kunt gij u voorstellen den Man van Smartec op Zijn Kruis. Moeielijker wordt het al bij het feit van Paschen, want de Verheerlijkte is niet voor te stellen, en alle uitbeelding daa, rvan in marmer ol op doek is dan ook onbevredigend; maar toch, ge hebt nog te doen met het menschelijk lichaam van uw Heiland, met Zijn vleesch en bloed. En zelfs bij het feit van Hemelvaart kunt gij u nog iets voorstellen bij dat „Hij werd opgenomen, daar zij het zagen en een wolk nam Hem weg uit hunne oogen."

De Schrift teekent en schildert u dat alles in Woorden, die met behulp van wat gij vroeger gezien hebt, bepaalde voorstellingen in u wekken.

En bij den zinnelijken kant, die aan al die feiten is, onderwijst de Schrift u dan omtrent hun geestelijken zin.

Maar zie, bij Pinksteren ontbreekt die zinnelijke kant nu geheel.

En zij werde7i alle7i vervuld met den Heiligen Geest.

Dat is niet voor te stellen.

Niet te aanschouwen; niet uit te houwen in marmer, niet uit te beelden met verven en penseel.

Want, of ge nu al een Jeruzalemsche opperzaal teekent, met mannen en vrouwen er in en een vlam op hun hoofd, daarmee hebt ge het feit van Pinksteren niet.

Want dat feit greep plaats binnen-in die menschen, in hun ziel, en die ziel kunt gij u niet voorstellen en veel minder nog den Heiligen Geest, met Wien zij toen vervuld werden.

Het is een feit van groote innigheid.

Evenals het leven.

En toch, gij kent het leven en als gij een kind des Heeren zijt, kent gij ook het geestelijk leven. • „

Doch zie, nu komt de Geest ook hierin onze zwakheden te hulp, dat Hij ons niet slechts in de Schrift omtrent den geestelijken zin van het Pinksterfeit onderwijst, maar er ons ook van spreekt in symbolische taal.

Het symbool werpt of brengt twee dingen saam.

Het geestelijke en het zinnelijke, en wel zoo, dat het zinnelijke tot een teeken wordt van het geestelijke, van de dingen die het oog niet ziet en de hand niet tast en het oor niet hoort.

Zoo is onder menschen een scepter en een zwaard symbool van de heerschappij; de opgeheven hand bij den eed, van zijn God tot Getuige roepen; de handslag van zijn belofte; de ring van zijn trouw.

Het symbool is algemeen menschelijk, omdat in den mensch de tweeërlei wereld vereenigd is.

Symbolen in ons gezellige leven, in ons handelsleven, in ons rechtsleven, waar zij zelfs hebben doen spreken van „de poësie in het recht."

Bovenal in het leven der religie heeft het symbool zijn plaats,

In de valsche religie der volkeren, maar ook in de religie van Israël.

Israel's tabernakel en tempel en priesters en offers waren symbolen.

En wel vielen in het Christendom de scha dtiweti, - weg, toen het lichaam gekomen was, maar ook hier wordt toch het symbool niet gemist.

In de heilige Sacramenten heeft de Kerk zeer zeker zegelen van het verbond der Genade, maar tevens ook teekenen. In het water dat verkwikt en reinigt, symbool van het nieuwe leven der geestelijke geboorte; in den wijn die verheugt, in het brood dat voedt, symbool van de geestelijke voeding.

En Jezus gelijkenissen waren symbolen. Hij bracht er in saam het zinnelijk-aardsche en het geestelij k-hemelsche. Hij spreekt van het koninkrijk der hemelen als van een za.a.ier die uitging om te zaaien; «/.f z/i? » een mensch die goed zaad zaaide in zijn akker; als van een mosterdzaad; als van een zuurdeesem. In die van de verloren penning; van het verloren schaap; van den verloren zoon, spreekt hij ons over God, als van een vrouw, een herder, een vader, die zoekt, die smart heeft over het verlorene.

En zoo doet nu ook de Heilige Geest, waar Hij ons in de Schrift spreekt van het Pinksterfeit.

Het was niet toevallig, dat dit feit plaats greep, toen de dag van het Joodsche Pinksterfeest vervuld was.

Dit zinnelijk-tijdelijke feest van den oogst is thans zinnebeeld, symbool van het geestelij k-eeuwige, van den oogst, die alleen komen kon, die nu gekomen is, op het met tranen zaaien van uw Heiland; op het stellen Zijner ziele tot een schuldoffer; (Jes. 53 : 10); op het in de aarde vallen en sterven van het tarwegraan, dat juist dan veel vrucht voortbrengt. (Joh. 12 : 24).

Op dit Pinksterfeest was er blijdschap voor de engelen Gods als van een Israëliet, die zich verblijdt ten dage van den oogst, want toen stonden daar die mannen en vrouwen in de opperzaal, als in zonlicht badende halmen, met volle, rijpe vrucht. Want het nieuwe leven in hun ziel kon slechts komen uit Hem; uit dé organische gemeenschap met Hem, met Wien zij een plante zijn geworden, een gemeenschap als van een graankorrel en een uit haar oplevende halm.

En gelijk God altijd inwerkt in dat uitschieten van de plant uit het zaad, is het God de Heilige Geest, Die inwerkt wanneer uit uw Jezus in uw ziel het geestelijk leven uitschiet en uitstroomt.

Het is met het Pinksterfeit als met een graanveld ten dage van den oogst.

De halmen waren reeds lang verbonden met het zaad, dat in de aarde viel en stierf, om uit den dood - het leven te brengen. Niet plotseling, maar op Gods tijd rijpten zij en werd het leven opgestuwd uit het zaad in halm, aar en vrucht. En zoo ook was de ziel dezer menschen reeds lang aan Jezus gebonden. Zij waren reeds wedergeboren, zij geloofden reeds met een oprecht geloof, zij hadden zich reeds bekeerd met eene waarachtige bekeering, vóór dat de dag van het Pinksterfeest vervuld werd.

Want dat alles kan een mensch niet, zonder dat de Heilige Geest in hem is en in hem werkt.

En zij iverden allen vervtild met den Heiligen Gee. t, wil dus iets anders zeggen, dan dat zij, neem Petrus bij voorbeeld, eerst op dien morgen in de opperzaal werden wedergeboren, tot geloof, tot bckeering kwamen, — want dat alles was reeds geschied.

Het is als van een graanveld. Eerst als groene grasscheutjes, dan halmen, dan de schitterende korrel, „de velden wit om te oogsten."

Genade voor genade.

Waarbij God van oogenblik tot oogenblik werkt.

Het was niet alleen om de aandachtvan de Jeruzalemsche burgers en vreemdelingen, van Joden en Jodengenooten te trekken, dat geluid uit den hemel als van een geweldigen gedrevenen wind.

Het geschiedde om allereerst de mannen en vrouwen in de opperzaal, maar ook om u te doen verstaan het Pinksterfeit.

De Heere, Die overal is, komt.

De Alomtegenwoordige daalt neder.

Met Hem die alles vervult, voorden vervuld allen in de opperzaal.

Dat zijn voor ons tegenstrijdigheden.

De Schrift lost ze ten deele op.

De Kerk van Christus heeft dat geformuleerd in hare Belijdenis.

Niet de Vader, niet de Zoon, maar de Heilige Geest, de derde Persoon uit het céne aanbiddelijk Wezen heeft dus allen vsrvuld.

Toch blijft er mysterie.

En de Schrift spreekt er dan ook van in symbolische taal.

Met het komen van en vervuld worden met den Geest paart zich dat geluid.

Een geluid uit den hemel.

Daar zijn geluiden ook in den henis'.

Ook in dien hemel zult gij hooren.

Maar een hemelsch geluid kunt gij u hier niet voorstellen. Daarom gebruikt de Schrift symboliek en zegt u, dat dit geluid was als van een geweldigen gedreven wind, vervullend het huis waar zij zaten.

En nu wordt dat teeken van het geluid, dat gij u niet kunt voorstellen, door een tweede teeken, een uit de zinnenwereld, u verduidelijkt.

Bij dien geweldigen wind wordt u de , voorstelling geboden van kracht, en gij verbindt daar vanzelf aan Jezus' belofte aan de elven: lijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan worden met kracht uit de hoogte. (Luc. 24:49).

Niet, alsof de Heilige Geest zelf die/^r^i^/^^ was. Immers Hij is een Persoon en van Hem gaan krachten uit. Maar wat ons hier wordt geleerd is, dat bij dit vervuld met den Heiligen Geest, de geloovigen aangedaan worden met geestelijke krachten, waarover een menschenkind nooit te voren had beschikt. Waarbij al het vroegere zich verhield als beekjes tot rivieren.

En dat dit zoo is, weten wij uit Jezus' prediking op Israels Loofhuttenfeest, toen Hij de belofte gaf: Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stroomen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien.

Een woord, dat ons Johannes nader verklaart met de woorden: n dit zeide Hij van den Geest, denwelken ontvangen zouden, die in Hem gelooven, want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was. (Joh. 7 : 38, 39).

Het was niet alleen om hen te ontroeren, om hun opmerkzaam te maken, dat van hen werden gezien die verdeelde tongen dat hemelsch gezicht, dat zich paart met het komen van en vervuld worden met den, Geest.

Een hemelsch gezicht.

Ook in den hemel zult gij zien.

Maar dat hemelsche zien kunt gij u hier niet voorstellen.

En daarom ook hier de symboliek.

Als van vuur.

Zoo is het ook bij Thabor.

Zijn kleederen werden wit als sneeuw; zijn aangezicht blinkt gelijk de zon.

En ook hier wordt het teeken der tongen, het hemelsch licht, dat gij u niet kunt voorstellen, door een tweede teeken, een uit de zinnenwereld, u verduidelijkt.

Tongen als van vuur, en het zat op een iegelijk van hen.

En bij dat vuur wordt u de voorstelling geboden van gloed, van warmte, van de warmte der overtuiging, van den gloed van getuigen, en gij verbindt daar vanzelf aan Jezus' belofte op den Olijfberg: n gij zult Mijne getuigen zijn zoo te Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria, en aan het uiterste der aarde. (Hand. i : 8).

Tongen als van vuur.

Het biedt u de voorstelling van „spreken" en gij verbindt haar als vanzelf met die van „andere talen, " waarin straks de Joden en Jodengenooten, de Galileërs uit de opperzaal, hooren verkondigen de groote werken Gods.

Reeds zoo straalt u — mits uw ziel aan die kracht en die warmte van overtuiging, en dien gloed om te getuigen, en aan dat spreken over de groote dingen Gods niet vreemd is — een schittering van licht uit het verhaal van het Pinksterfeit tegen.

Maar de Schrift doet er nog rijker licht voor u over opgaan. .

Zij spreekt u, sedert den Pinksterdag, van den geloovige als van een tempel, een huis, een woning des Heeren, en onderwijst u dus hiermede, dat God de Heilige Geest sedert

in den mensch woont. En nu verstaat gij het eigen woord des Heeren: k woon in de hoogte en in het heilige en bij dien, die van een verbrijzelden en nederigen geest is. (Jes. 57 : 15).

God in ons.

En zij spreekt u sedert den Pinksterdag niet slechts van den geloovige, van den eenling, maar ook van alle geloovigen te zaam, van de gemeenschap, als van een gebouw, een tempel, een huis des Heeren, waarin Hij woont, en zij onderwijst u hiermede, dat God de Heilige Geest door te wonen èn in ieder kind des Heeren èn in allen te zaam, ze allen met elkander verbindt tot één gemeenschap der heiligen; tot één menschheid, verkoren uit de in Adam gevallenen en verlorenen.

Een nieuwe menschheid.

Zij spreekt u van die gemeenschap als van een lichaam.

Het lichaam des Heeren.

Het mystieke lichaam van Christus.

En dan, Hij het hoofd en Zijn geloovigen de leden.

En tusschen Hem en Zijn leden en tusschen die leden onderling een medegevoel in vreugd en smart, een met elkaar meeleven als van hoofd en voet en hand en oog en oor. En de Schrift onderwijst u hier mede, hoe de inwoning van God den Heiligen Geest in het verborgen lichaam van Christus is als van een ziel in een menschelijk lichaam.

Die gemeenschap, deze tempel, dit lichaam is de ééne, heilige, katholieke of algemeen Christelijke Kerk.

Als zoodanig voorv/erp des Geloofs en niet der Aanschouwing.

En Pinksteren is haar geboortedag.

Indien gij u zelf kent als een levendig lidmaat — en dat is een zaak van groote innigheid — zult gij u verblijden over het feit van Pinksteren.

Zal bij de overdenking daarvan gesterkt worden uw kracht; uw warmte van overtuiging; uw gloed tot getuigen; uw spreken van de groote werker Gods; uw heilige liefde voor clen Heert en al wat des Heeren is, voor de gemeenschap der heiligen, voor de éene. heilige, katholieke Christelijke Kerk.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 mei 1902

De Heraut | 4 Pagina's

„Als van.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 mei 1902

De Heraut | 4 Pagina's