Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„En ging weg.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En ging weg.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En als de menschen sliepen, kwam zijn vijand, en zaaide onkruid midden in de tarwe, en ging weg. Mattheus 13 : 25.

Tusschen onzen persoon en wat we deden, bestaat verband.

Die band moge losser of vaster zijn aangetrokken, maar hij is er altoos; en ook als voor een wijl die band schijnt uitgesleten of vergeten, blijkt hij van achteren toch nog te bestaan en kan hij reeds hier op aarde zoo verrassend helder voor ons bewustzijn opleven. En ook al ware het, dat die b^nd voor veel in ons verleden allengs niet meer trok, wat zal het Laatste Oordeel anders zijn, dan juist het plotseling weer met volle kracht trekken van dien band, die in onze conscientie ligt vastgeknoopt tusschen ons en wat we dedenl

Het verschil is gemeenlijk maar, dat we dien band uit laten komen of verbergen, al naar gelang hetgeen we deden, ons eere of schande brengt.

Wel is er een zedelijke verdorvenheid, zóó diep gaande, dat er óók zijn, die zich beroemen op hun kwaad, en pronken met hun schandelijkheid, maar dat zijn onverlaten, en als regel gaat ook nu nog door, dat men de heugenis aan het goede dat men deed, graag koestert, en omgekeerd, de herinnering aan wat men misdeed, liefst niet ziet opgerakeld. d

Dat zit er bij het kind reeds in, dat hét u graag zien laat, als het op school voldeed, of iets aardigs knutselde, en omgekeerd zijn afgekeurd werk graag wegstopt. En die dubbele trek gaat mee het leven in, bij man en vrouw. Luister maar naar de gesprekken, merk maar op, wat heugenis en verbeelding bezig houdt, en de uitkomst is altoos weer, dat hetgeen men goed en lofwaardigs deed, gedurig wordt aangestipt en weer opgehaald, en dat omgekeerd, wat ons tot oneere strekte, liefst in het hoekje der vergetelheid wordt weggezet.

Het is zoo, er is ook een hooger standpunt. Als men gaat inzien, dat al dat bezig zijn in eigen gedachten met wat men goeds deed, slechts de ijdelheid prikkelt. Als men vromelijk gedenkt, hoe het alleen genade was, die ons tot het goed werk bekwaamde. En als de zelf verloochening allengs zulk een macht in ons wordt, dat we opzettelijk het mijmeren enspre ken over onze goede daden mijden. g

In het gebed voor God op de knieën, als het gebed innig wordt, treedt zelfs veelal de herinnering aan onze goede daden zoo geheel op den achtergrond, dat alleen het schuldbesef over onze verkeerdheden, en de dorst naar verzoening van het bedreven kwaad of nagelaten goed, op den voorgrond komt. a

Maar in het gemeene leven, zoo ge niet op enkele geestelijk hoog staande personen, maar op de breede schare der gewone lieden let, vindt de regel telkens weer bevestiging, dat we den band die ons bindt aan wat we goeds deden, o, zoo gaarne aantrekken, en omgekeerd, den band aan wat we liefst uit onze herinne ring uitwischten, o, zoo gaarne laten verslappen.

Jezus teekent ons dit naar het leven, als hij van den „vijandigen mensch, " die kwaad zaad in den akker gezaaid had, ' er kort bijvoegt: en hij ging weg.

Eerst waren zijn gedachten met niets anders vervuld geweest, dan met het denken aan dien akker van zijn vijand. Hij had er op gezonnen en gepeinsd, hoe hij ongemerkt naar dien akker toe kon sluipen. Met welgevallen had hij uit zijn eigen tuin kwaad zaad opgezameld. En nu wachtte hij maar op het oogenblik, dat de tarwe in den omgeploegden akker gezaaid zou zijn, want dan kon hij er dat kwade zaad over heen strooien.

Zoo oefende die akker dagen lang een ongemeene aantrekkingskracht op hem uit. Hij ging er overdag naar zien, of het ploegen en zaaien nog niet was afgeloopen. En toen hij dat wist, trok die akker hem nog sterker aan, en had hij 's nachts geen rust op zijn leger, maar stond hij op en sloop naar dien akker toe, en liep er over heen, aldoor het kwade zaad naar links en rechts met volle handen uitstrooiend, dat hij in zijn boezelaar had mee­ c genomen.

Maar nauwelijks is aan den boozen lust bot gevierd, en het zaaien van het onkruid afgeloopen, of nu staat hij er omgekeerd voor. En even sterk als tot dusver die akker hem aantrok, even sterk is nu de drang in hem, om van dien akker weg te komen.

Zóó is het booze stuk niet volvoerd, of zijn eerste gedachte is, om snel weg te sluipen, en zich in zijn woning op te sluiten. En om ons dat voelbaar te maken, voegt Jezus er zeer kort bij: „Hij zaaide het onkruid in het midden der tarwe, en ging weg".

En dat korte: en hij ging weg is het kort verhaal van wat alle eeuwen door, in alle landen, steeds na elke misdaad plaats greep.

Als het booze stuk is volvoerd, is de eerste gedachte van den booswicht, om zich uit de voeten te maken, en alle bewijs van zijn booze daad weg te nemen.

De vrucht van zijn booze daad heeft men nog een tijdlang lief, maar de daad zelf poogt men in diepe vergetelheid te begraven.

Zooveel het kan snijdt wie misdeed, den band aan wat hij deed af.

Slechts vergist ge u, zoo ge denkt, dat het zoo alleen den eigenlijken booswicht vergaat.

Natuurlijk, bij hem komt het 't sterkst uit. Hij weet en voelt, dat de straffende gerechtigheid hem op de hielen zit; dat de wrake hem dreigt van wie hij aanrandde in zijn goed of eer; en na de misdaad wordt in hem een prikkel der conscientie wakker, die hem geen rust gunst, maar ontzet en voortjaagt.

Maar toch valt geheel hetzelfde te bespeuren bij de gewone lieden, die zondigen in het klein. Bij kleine en bedekte oneerlijkheid. Bij gepleegde valschheid of bedreiging. Als er gelasterd of geachterklapt is. Als men zich schuldig maakte aan grof egoïsme. Als men in drift zich vergat en in zijn trots anderen gekrenkt heeft. Als men tegen de liefde inging, en zeer deed of krenkte. Of ook als men zich door zijn zinlijketflust liet vervoeren, en zich te buiten ging en onteerde in eigen oog.

Bij al dat duizenderlei kwaad, dat dag aan dag in onze gezinnen en in onze kringen tegen God en den naaste gezondigd wordt, ziet ge altoos weer hetzelfde verschijnsel, dat men, alshet kwaad bedreven is, het van zich poogt af te scheiden, door het stil te houden, door het te ver bergen, door te ontkennen dat men het gedaan heeft, door er zich op allerlei wijs van los te maken, en als het kan een muur op te trekken tusschen onze ziel en onze zonde.

Hoe erger het kwaad was, en hoe meer we vooruit weten, dat het ons in anderer oog verlagen zou, des te sterker werkt die drang, om er van af te komen. En ook, hoe fijner ons zedelijk gevoel werkt, hoe meer het ons hin dert als de heugenis van wat we misdeden, ons naloopt en vervolgt.

Toch merken we gedurig, hoe ijdel al zulk pogen is, zoo we niet enkel vragen naar wat de menschen van ons weten, maar zoo we allereerst met den vrede onzer eigen ziel rekenen, en rekenen met den heiligen God.

Of wie kent niet die oogenblikken, dat als bij het flikkeren van een bliksemstraal, plotseling een lang vergeten zonde uit zijn verleden in al haar klaarheid, als werd ze pas bedreven, weer voor u staat?

Wie weet niet, hoe in oogenblikken als ernstige krankheid ons overvalt, of harde ramp ons treft, of doodsgevaar voor oogen staat, een onzichtbare hand plotseling onze conscientie omwoelt, en ons schrik aanjaagt door het weer oproepen in onze conscientie van wat we voor God en menschen misdreven? Het Belzasars schrift aan den wand.

Begraven helpt niet bij de heugenis van het kwaad waarin we gezondigd hebben. Dat graf van vergetelheid wordt telkens op het onverwachts weer ontsloten, en dan staat het alles weer even levend en versch voor ons, alsof er geen tijd tusschen lag, en werpt het zich op ons, om ons met zoo bitteren nadruk te oen gevoelen, dat het ónze zonde was en ónze zonde blijft, en dat die oude zonde ons blijft anklagen voor God.

Dat slijt met geen jaren.

Eer schijnt het, of het met het klimmen der aren nog sterker macht over ons krijgt, en ns rusteloos dreigt met de profetie, dat dit lles nog slechts voorweeën zijn van het vree selijke dat dan eerst komen zal, als we allen voor den rechterstoel van Christus verschijnen, m te ontvangen naar hetgeen we gedaan heben, hetzij goed hetzij kwaad, zoodat we zelfs ekenschap zullen geven van elk ijdel woord dat we gesproken hebben.

Dan ging wie zondigde wel vele jaren van zijn zonde weg, maar in het eind heeft die oude zonde hem toch weer achterhaald, en ligt de ewonde ziel onder de schuld van heel een leven verpletterd.

Hier is slechts één redding.

Niet gij kunt van uw zonde weg. Al wat ge u daarvan inbeeldt is slechts schijn. De geheimzinnige draad, die u aan uw zonde en uw zonde an u bindt, kunt ge zelf nu noch in eeuwigheid doorsnijden.

Die dat alleen kan, is de Zone Gods, die den vloek der zonde gedragen heeft.

Hij heeft toegang tot ons hart. Hij doezelt uw zonde niet in de vergetelheid uit, maar neemt ze op zich, neemt ze van u over, scheidt er u van af, en maakt dat geen vezel u meer aan uw zonde bindt.

En daarom, hier is de ruste voor de ziel die door haar zonde gejaagd wordt. Hier is de vrede voor wie de gerechtigheid ducht.

Niet gij kunt van uw zonde weg gaan of ze van u weg werpen. Alleen Jezus kan ze van u weg nemen.

Mits gij dat wilt, en dat te willen is uw geloof.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1902

De Heraut | 4 Pagina's

„En ging weg.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1902

De Heraut | 4 Pagina's