Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De bezwaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De bezwaren.

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

V (Slot).

Nu wij de practische en zakelijke bezwaren, die tegen het concept-contract zijn ingebracht, weerlegd hebben, komen wij thans tot

DE PRINCIPIEELE VRAAG,

of in het aangeboden compromis de beide tegenover elkander staande beginselen, die men kortv/eg als de „universitaire" en de „seminaristische" aanduidt, zijn prijsgegeven. Is deze vraag toestemmend te beantwoorden, dan is daarmede het compromis zelf geoordeeld. Een compromis moet een modus vivendi zijn, d. w. z. een weder zijdsche schikking, waarbij geen der beide partijen haar eigen standpunt loslaat, maar men ter wille van een hooger belang zoo veel voor elkander inschikt, als met behoud van eigen overtuiging mogelijk is. Dat de beginselen van geen van beide partijen daarbij tot hun volle recht kunnen komen, spreekt wel vanzelf. Maar wel is eisch, dat geen van beide partijen gedwongen wordt Jiaar beginsel los te laten. Het moet een schikking zijn om saam te leven, niet om ter wille van den een aan den ander de doodsteek toe te brengen.

Aan dezen eisch alleen mag het Conceptcontract getoetst worden. Het geeft geen principieele oplossing en het wil die ook niet geven, Want wel heeft de Classis Zutfen, van wie de stoot tot deze beweging uitging, verzocht om een principieele oplossing, waarmede alle broeders zich konden j vereenigen, maar wie iets dieper nadenkt, zal ons toestemmen, dat hiermede het onmogelijke gevraagd werd. Een principieele oplossing zou alleen te verkrijgen zijn, wanneer alle broeders eenparig óf voor de universitaire of voor de seminaristische pleiding zich verklaard hadden. Van manen, die heel hun leven lang voor een beginsel estreden hebben en voor wie dit beginsel amenhangt met heel hun opvatting van de heologie als wetenschap, van de roeping er Kerk en de zelfstandigheid der school, an toch kwalijk geëischt worden dat zij lotseling van overtuiging veranderen. Boendien, wat zou het gebaat hebben, of eze broederen tot eenparigheid gekomen aren, zoolang de kerken zelve op dit punt edeeld staan} Aan den leiband van onze oogleeraren loopen onze kerken niet.

Zoo sprak het wel vanzelf, dat alleen en practische oplossing, een compromis, ans van slagen bood. Natuurlijk wist men an te voren, dat zulk een compromis aan eide zijden teleurstelling zou geven. Bij nlk een ernstige worsteling hoopt elke artij in stilte, dat haar beginsel zal zegeieren, en als het resultaat aan deze verwachting niet beantwoordt, dan voelt men zich teleurgesteld. Dit is echt menschelijk. Met elk vergelijk is het aldus gegaan. Het feit, dat het Concept-contract nergens met gejuich is ontvangen, was psychologisch vooruit wel te berekenen en bewijst tegen het Concept niets. Eer zou het tegen het Concept getuigd hebben, wanneer een van de beide groepen van kerken, die in 1892 saamsmolten, in dit Concept haar ideaal had begroet. Dan zou het bewijs geleverd zijn, dat dit compromis geen eerlijk vergelijk was, maar een politieke zet, om onder den schijn van een pacificatie feitelijk aan de eene partij de nederlaag te bezorgen. Het juiste. standpunt bij een compromis moet altijd zijn, hoe paradox het ook klinke: omdat ik in dit vergelijk mijn wenschen niet bevredigd vind, daarom ben ik er voor.

De voorstelling, die door sommigen gegeven werd, alsof in dit Concept van de zijde der Vrije Universiteit alles werd toegegeven en de voorstanders der kerkelijke opleiding volkomen hun zin kregen, werd dan ook van meet af door ons als onjuist bestreden, en de uitkomst heeft ons volkomen in het gelijk gesteld. Een zoo scherpe oppositie als tegen het Concept gevoerd werd juist door de voorstanders der Theologische School heeft wel getoond, dat dit compromis ook van hun zijde zeer belangrijke offers eischt. Al keurt men de wijze af, waarop deze oppositie gevoerd is; al gelooft men, dat allerlei misverstand en onjuiste geruchten aan deze oppositie een afmeting bezorgd hebben, die zij anders niet zou gehad hebben; na aftrek van al deze factoren blijft, vooral bij de eenvoudigen, over een innige gehechtheid aan de Theologische School, het erfstuk der vaderen, waarvoor men eerbied hebben moet.

Aarzelen wij dus geen oogenblik om te erkennen, dat het Concept-contract aan beide zijde offers eischt, de vraag moet beantwoord worden, of met het oog op de beginselen, die hierbij in het spel zijn, zulk een offer mag gebracht worden. Ds. Klaarhamer heeft het openlijk uitgesproken en Prof. Lindeboom nam dit met instemming over, dat het Concept-contract het onmogelijke beproeven wil, omdat de beide tegenover elkander staande beginselen onverzoenlijk zijn. Evenmin als olie en water zich laten vermengen en men een cirkel in een veelhoek kan oplossen, kan men een Theologische school en Theologische faculteit tot ééne inrichting vereenigen. Beide gaan van een geheel ander beginsel uit, streven een geheel ander doel na en volgen een geheel andere methode. Beproeft men de samensmelting van beide toch, dan krijgt men een tweeslachtig wezen, een hybridisch wangedrocht, dat noch een Theologische School noch een Theologische faculteit heeten mag en daarom niemand bevredigt.

Is dit standpunt juist, dan volgt daaruit vanzelf, dat niet alleen dit Concept-contract maar elke poging om het geschil in vredelievenden vorm bij te leggen, van te voren geoordeeld is. Naar dezen maatstaf gemeten, is het gewijzigde Concept-contract, dat Ds. Klaarhamer aanbeval, al even onaannemelijk. Ook aan zijn advies toch ligt de gedachte ten grondslag, dat er voortaan ééne inrichting zal zijn, die tegelijk als Theologische school en als Theologische faculteit dienst zal doen. Het hoofdargument, waarmede Ds. Klaarhamer het Concept bestrijdt, geldt dus eveneens tegen zijn eigen advies. Prof. Lindeboom had waarlijk geen ongelijk, toen hij heel deze redeneering van Ds. Klaarhamer met instemming overnam, om daarmede niet alleen het advies der 25 broeders, maar evenzeer dat van Ds. Klaar hamer zelf te bestrijden.

Nu kan men zeker de beide beginselen zoo scherp tegenover elkander stellen, dat aan een modus vivendi tusschen beide niet te denken valt. Door de voorstanders van het universitaire beginsel wordt dan als eisch gesteld, dat de Universiteit geheel los en onafhankelijk van de kerken moet blijven; dat aan de kerken noch bij de benoeming noch bij het ontslag der hoogleeraar eenig recht van meespreken mag toegekend worden; dat het onderwijs uitsluitend ten doel moet hebben de vorming van wetenschappelijk ontwikkelde mannen, en dat van de collegezalen niemand geweerd mag worden maar ieder als student moet worden toegelaten. En aan de andere zijde stelt men als eisch van de seminaristische opleiding, dat de kerken alleen en uitsluitend over de school mogen te zeggen hebben; dat de benoeming, schorsing en ontslag der hoogleeraren uitsluitend van de kerken moet uitgaan; dat het onderwijs uitsluitend moet ten doel hebben de studenten een practische vorming te geven voor het ambt, en dat aan de school alleen ongelieden mogen worden toegelaten, die belijdend lid zijn van een Gereformeerde kerk. Stelt men de beginselen zoo voor, dan is er niet één punt waar de beide beschouwingen elkaar raken, en dan zou het metterdaad een dwaasheid zijn naar een modus vivendi tusschen beide te zoeken. Maar zóó scherp belijnd staan de beide beginselen in ons kerkelijk leven niet tegen-

over elkander, wanneer men aan beide zijden de ultra's uitzondert. Reeds in 1899, bij de bespreking van het voorstel-Bavinck, wees de Heraut er met nadruk op, dat de Vrije Universiteit volstrekt niet uitsluitend bedoelde de vorming van wetenschappelijke mannen, maar wel degelijk ook de/rac/wt//^ opleiding voor het ambt. De Theologische faculteit is reeds nu een opleidingsschool voor de a. s. predikanten. Zij rekent bij haar onderwijs wel degelijk met de behoeften van het practische leven. En verreweg de meesten harer leerlingen studeeren niet om den wetenschappelijken titel van Doctor in de Theologie te verkrijgen, maar om zich voor te bereiden voor het kerkelijk examen, dat hun den toegang tot het predikambt ontsluit.

En omgekeerd heeft de Theologische School volstrekt niet alleen ten doel om een practische opleiding te geven. Vroeger moge met de wetenschappelijke opleiding te Kampen minder ernst zijn gemaakt, maar sinds Prof. Bavinck optrad, die zelf te Leiden een wetenschappelijke opleiding genoten had, kwam hierin een omkeer ten goede. De gymnasiale opleiding werd deugdelijk georganiseerd en kwam zelfstandig te staan. De propaedeuse werd ingevoerd. De eisch der theologische examens op peil gebracht. De docenten werden hoogleeraren, Het was een metamorfose, die te Dordt begon en te Middelburg voltooid werd en waaraan de gedachte ten grondslag lag, dat de opleiding te Kampen een ivetenschappelijk karakter dragen moest.

Reeds op dit punt is er dus een zeer belangrijke toenadering gekomen. Niet, alsof daarom alle verschil is opgeheven. Bij een Universiteit is het in de eerste plaats te doen om de beoefenittg der ivetenschap. Bij een kerkelijke kweekschool in de eerste plaats om de opleiding. Aan een Theologische school zal men er niet licht toe komen een katheder op te richten voor een vak, dat wel waarde heeft voor de wetenschap, maar voor de practische opleiding weinig nut afwerpt. Terwijl omgekeerd aan een Universiteit de plaats aan de zoogenaamd practische of ambtelijke vakken bij de colleges en examens ingeruimd, naar verhouding altoos geringer zal zijn dan bij een Theologische school. Maarjuist omdat beide methodes ten deele elkaar aanvullen, is een modus vivendi hier wel degelijk mogelijk, mits men voor eigen zienswijze maar niet het uitsluitend bestaansrecht opeischt. Het Concept-contract bepaalt ia Art. 2, dat het normaal getal van hoogleeraren 6 zal zijn, maar dat èn de Universiteit èn de Kerken boven dit normaal getal hoogleeraren voor speciale vakken mogen aanstellen, wanneer zij dit noodig keuren. En evenzoo is in Art. 9 bepaald, dat de Curatoren der Universiteit in overleg met de Curatoren der Kerken de verdeeling der vakken hebben te regelen, zoodat de Kerken harerzijds zorgen kunnen, dat de vakken, die zij voor de practische opleiding noodig keuren, zullen onderwezen worden, en de Curatoren der Vrije Universiteit evenzeer, dat de vakken, die een zuiver wetenschappelijk karakter dragen, niet veronachtzaamd worden. Zooals men ziet, is door deze beide bepalingen in het Contract een practische oplossing geboden, waardoor beide beginselen tot hun recht kunnen komen.

Eenigszins anders staat het met de toelating der studenten. Hier kunnen de beide beginselen elkaar niet aanvullen, omdat zij ten deele tegenover elkander staan. De Heratit heeft steeds bepleit, dat een Universiteit een publieke school is en haar gehoorzalen daarom voor lederen student behooren open te staan. Een kerkelijke kweekschool daarentegen kan krachtens haar beginsel niemand als leerling toelaten, die niet lid is van deze kerk en voor de bediening van het ambt in deze kerk zich voorbereidt. In de practijk is echter het verschil tusschen de Vrije Universiteit en Kampen lang niet zoo groot, als het hier wel schijnt. Te Amsterdam heeft tot dusverre slechts eén student in de Theologie zich voorbereid om predikant in de Hervormde kerk te worden. Ook is in afzienbare toekomst het niet te verwachten, dat een stroom van hervormde, doopsgezinde, remonstrantsche of luthersche studenten zich als student bij onze Gerefor meerde Universiteit zullen aanmelden. Bovendien, een absolute vrijheid heerscht aan de Vrije Universiteit toch ook niet. Wel kan ieder als student worden ingeschreven, maar in het reglement van op'.icht en tucht over de studenten wordt aan den Senaat de macht gegeven, studenten, die een ergerlijk leven leiden of propaganda maken voor verkeerde beginselen, te verwijderen. Ook zonder haar beginsel prijs te geven, kan de Universiteit daarom onder de gegeven omstandigheden wel de practische concessie doen, dat als studenten in de Theologie alleen zullen worden toegelaten degenen, die een goed getuigenis aangaande leer en leven overleggen, mits aan de hoogleeraren de macht wordt gegeven in bijzondere gevallen van dezen regel af te wijken.

Te Kampen wordt deze regel reeds nu volstrekt niet in rigoristischen geest toegepast, en met de veiligheidsklep van de „speciale vergunning" erbij is ook op dit punt in de practijk voorshands weinig moeilijkheid te duchten. Aan beide zijden is men het practisch hierover eens: vooreerst, dat geen studenten mogen worden toegelaten, die óf door hun onzedelijk leven of door propaganda van verkeerde beginselen gevaar voor anderen kunnen opleveren; en ten tweede, dat onder dit voorbehoud er geen bezwaar tegen bestaat, ook studenten, die nog geen lid der Gereformeerde kerk zijn, toe te laten, wanneer dit geval bij uitzondering zich voordoet en bij zulk een student de ernstige begeerte blijkt te bestaan, om nader met de Gereformeerde Theologie bekend te worden. In de theorie moge het verschil dus bijster groot zijn, zoodra men aan de practijk toekomt staat men niet zoover van elkander.

En wat eindelijk het laatste punt betreft, de benoeming, schorsing en ontslag en salarieering der hoogleeraren, zoo is ook hierbij zeer goed een practische oplossing mogelijk, mits men aan beide zijden niet tot de uiterste consequentie het beginsel wil doordrijven.

Op zichzelf is het volkomen waar, dat de kerk mre suo, d. w. z. krachtens eigen machtshoogheid, niets over de Universiteit of haar Theologische faculteit te zeggen heefc. De bewering dat de kerken een heilig, d. w. z. een van God verkregen recht hebben om uitsluitend hoogleeraren in de Theologie aan te stellen, te salarieeren en af te zetten, is door en door Roomsch en heeft met de Gereformeerde beginselen niet alleen niets te maken, maar staat er lijnrecht tegenover. Op dit punt zal de Heraut nooit een onzeker geluid laten hooren, en wanneer de Generale Synode ook tot de dogmatische uitspraak kwam. dat alleen de geïnstitueerde kerk door het ambt de Theologie mag onderwijzen en aan een vrije corporatie dat recht niet toekomt, dan zou de zeer ernstige vraag rijzen, of de kerken, die het Gereformeerde beginsel belijden, bij zulk een uitspraak z'ch zouden kunnen en mogen nederleggen. Dan toch ware een der grondbeginselen aangetast, die heel onze levensbeschouwing beheerschen, en waarbij elke transactie of concessie zonde zou zijn tegen God.

Maar hoe sterk wij dit ook op den voorgrond stellen, aan de andere zijde heeft de Heraut nooit geaarzeld te erkennen, dat een verband tusschen de Theologische Faculteit en de Gereformeerde kerken gewenscht en nuttig was. Waar de kerken i**. de opleiding harer a. s. predikanten aan deze Theologische faculteit toevertrouwen en het diploma van het afgelegd candidaatsexamen eischen bij het praeparatoir examen; . 2C. de hoogleeraren in de theologie als adviseerende leden op de Generale Synode uitnoodigen; 3". voor de Theologische faculteit een niet onbelangrijk bedrag door collectes bijeenbrengen; daar eischt de billijkheid, dat aan de kerken het recht van controle geschonken worde, opdat de kerken kunnen nagaan, of de hoogleeraren, die voor het onderwijs in de Theologie benoemd worden, ook metterdaad op den grondslag der belijdenis staan.

Vandaar, dat er tusschen de Universiteit en de kerken een contractueel VQX\> ZX\.6.VÜ.O? gelegd worden. Juist in den vorm van het contract ligt uitgesproken, dat dit geen souverein recht der kerk is. Een Overheid sluit met haar onderdanen geen contract. Was de kerk metterdaad de eenige souverein over de hoogleeraren in de Theologie, dan had ze eenvoudig te eisehen, dat dit Goddelijk recht door de Universiteit erkend werd en had deze aan dien eisch zich te onderwerpen. Een contract daarentegen wordt gesloten tusschen twee partijen, die zelfstandig tegenover elkander staan en nu over en weer elkander zekere rechten schenken.

Geheel afgezien van de vraag, of de Theologische School en de Theologische faculteit zullen saamsmelten of niet, heeft de Heraut er op aangedrongen, dat het verband tusschen de Theologische faculteit en de Gereformeerde kerken meer normaal zou gemaakt worden. Naar het ons voorkwam, deed men daarbij het beste, met terug te gaan tot de wenschen, door de Dordtsche Synode uitgesproken: i". dat de Curatoren der Universiteit lid der Gereformeerde kerk moeten zijn; 2''. dat onder de Curatoren een zeker aantal predikanten moeten opgenomen worden; 30. dat niemand tot hoogleeraar in de Theologie mag benoemd worden, dan met toestemming der Synode; 4». dat de professoren in de Theologie lid moeten zijn der Gereformeerde kerk; 5°. dat de professoren in de Theologie de belijdenisschriften der kerk moeten onderteekenen; 6". dat de hoogleeraren beloven moeten, alle bedenkingen tegen de belijdenis aan het oordeel der Synode te zullen onderwerpen. Maar hoe men zich ook de normale verhouding denke tusschen de kerken en de Theologische faculteit, in ieder geval staat vast, dat er een zekere band tusschen beide behoort te bestaan.

Wij stellen dit met zooveel nadruk voorop, omdat Ds. Klaarhamer in zijn advies telkens klaagt, dat de voorstanders der Vrije Universiteit Vi aan de kerken hebben toegestaan en nauwelijks Vs hebben overgehouden voor de Vrije Universiteit. Bij den eersten oogopslag schijnt dit zoo, maar in werkelijkheid deugt deze berekening niet. Wil men de concessies berekenen, die van de zijde der Vrije Universiteit gedaan zijn, dan zou men eerst moeten beginnen met vast te stellen, hoe het normale verband tusschen de Theol. faculteit en de kerken is, en eerst daarna zou men door vergelijking kunnen uitmaken, wat in dit Conceptcontract nog bovendien is toegestaan. Eerst zóó zou een zuivere berekening mogelijk zijn. En dan zou het blijken, dat een verhoudingscijfer van 'ik stellig niet met de werkelijkheid overeenkomt.

En hier komt in de tweede plaats bij, dat de _ kerken tegenover de bestaande Theologische School historische rechten bezitten, waarmede men rekenen moet. Door de Heraut is nooit ontkend, dat de kerken het recht hebben een opleidingsschool te stichten. Integendeel, met besUstheid is door onze redactie in 1899 bij de bespreking van het voorstel-Bavinck op den voorgrond gesteld, dat de kerken evengoed als een particuliere vereeniging het recht hebben een Theologische school, ja zelfs een geheele Universiteit, op te richten, mits men daarbij maar vasthoude, dat de kerk dit dan niet doet krachtens een goddelijke roeping, of omdat de kerk alleen hiertoe de bevoegdheid heeft, maar omdat de kerk evenals elke corporatie ook buiten haar eigen kring handelend kan optreden. Een diaconie kan een apotheek voor de armen oprichten en een docter voor haar zieken benoem.en; een kerkeraad kan een school met den Bijbel stichten voor de kinderen der gemeente; in 1566 hebben onze consistoriën zelfs wel een verbond gesloten om geld bijeen te brengen voor den oorlog tegen Spanje. Het feit, dat de Christ. Gertf. kerk in 1859 een theologische opleidingsschool stichtte, is dus op zichzelf volstrekt niet ais een oiiuctlige daad af te keuren, maar moet historisch worden geëerbiedigd en is door de toen bestaande omstandigheden zelfs volkomen gewettigd.

Waar het Concept-contract nu beoogt, niet om de Theologische School op te heffen en te vervangen door de Theologische faculteit, maar om beide te vereenigen, daar mogen deze historisch verkregene rechten niet miskend worden. De kerken hebben thans de benoeming, schorsing en ontslag en de salarieering der hoogleeraren aan de Theologische School geheel in haar macht. Een regeling, waarbij deze macht van de kerken op de Vrije Universiteit alleen werd overgebracht, zou dus niet billijk tegenover de kerken zijn geweest. Evenmin als, omgekeerd, mag geëischt worden, dat de historisch verkregene rechten der Vrije Uriversiteit zullen vi/orden opgeofferd en de kerken alleen het zeggenschap over de saamgesmclten inrichting zullen hebben.

De vraag, of hierbij een practische schikking mogelijk is, hangt van één woord af, n.l. van het woord uitsluitend. Stelt men aan de zijde der kerken den eisch, dat de benoeming, salarieering, schorsing en ontslag uitsluitend aan de kerken moet toekomen, dan is geen vergelijk mogelijk. En omgekeerd, eischt men van de zijde der Vrije Universiteit, dat zij alleen de hoogleeraren mag benoemen, salarieeren, schorsen en ontslaan, dan behoeft men over een compromis niet te spreken. Dan staan hier twee eischen tegenover elkander, die elkaar uitsluiten en daarom niet te vereenigen zijn.

Daarin hgt dan ook het antwoord op hetgeen Prof. Noordtzij nu reeds herhaaldelijk in Bazuin van ons vroeg. Wanneer de vergadering der protesteerende broederen te Utrecht zich eenstemmig verklaarde voor den eisch, door de Hoogleeraren der Theologische school 22 Maart 1901 gepubliceerd, dat „de Gereformeerde kerken met niet minder tevreden mogen zijn, dan dat bij haar beruste de benoeming, salarieering, schorsing en ontslag van de Hoogleeraren in X de Godgeleerdheid", dan behoeft Prof. Noordtzij ons niet te vragen, hoe wij over dien eisch denken, want de Heraut heeft terstond na de publiceering dezer stellingen daarop een zeer duidelijk antwoord gegeven.

Wanneer met dezen eisch bedoeld wordt, dat principieel aan de kerken alleen toekomt het recht om de hoogleeraren in de Theologie te benoemen, te salarieeren, te schorsen en te ontslaan, dan zal de Heraut tot het einde toe tegen dit beginsel blijven protesteeren, omdat dit Roomsch en niet Gereformeerd is. beginsel

Zoo kan het dan ook door de Hoogleeraren Bavinck, Biesterveld en Noordtzij niet bedoeld zijn. Toen dat beginsel in 1893 door hun ambtgenoot Lindeboom verdedigd werd, hebben zij juist principieel er zich tegen verzet, en verklaard het met dit beginsel niet eens te zijn. Want of men nu al zegt, dat destijds de strijd ging over de tegensteUing van de seminaristische en de universitaire opleiding, doet niets ter zake. Het seminaristische beginsel is juist, dat de Theologie als wetenschap principieel van elke andere wetenschap onderscheiden is, en alleen van de geïnstitueerde kerk mag uitgaan, omdat aan de Kerk, waaronder men dan in strijd met het verband in Rom. 3 : 2 de geïnstitueerde Kerk verstaat, „de woorden Gods" toebetrouwd zijn. En wat wil dit anders zeggen, dan dat de Kerk alleen de bevoegdheid heeft de hoogleeraren in de Theologie aan te stellen, te bezoldigen en te ontslaan?

Wij weigeren daarom vooralsnog, zoolang de betrokken hoogleeraren zich op dit punt niet duidelijk verklaard hebben, hun zulk een bedoeling toe te dichten. Wil men hen niet van de grofste inconsequentie beschuldigen, dan kan de gestelde eisch niet anders beteekenen dan dat het zelfstandig bestaan der Theologische school niet mag worden prijsgegeven, tenzij de kerken verzekerd zijn, dat zij bij de benoeming, salarieering, schorsing en ontslag der hoogleeraren in de Theologie haar historische verkregen rechten behouden zullen. In de genoemde verklaring is, naar het ons voorkomt, met groote voorzichtigheid juist vermeden het woord uitsluitend te gebruiken. Indien dat woord er in stond, zou elke onderhandeling vruchteloos zijn geweest. Nu dat woord ontbreekt, mag het door Prof. Noordtzij er niet ingelascht worden. Hij, die exegeet is, weet te goed, dat men den tekst moet nemen, , zooals hij er staat, en er geen woord van'eigen vinding aan mag toevoegen. Wie dat doet, zondigt tegen de eerste wetten der hermeneutiek.

Vraagt men nu, of in dien zin als door ons werd aangegeven, aan den gestelden eisch door het Concept-contract voldaan wordt, dan kan het antwoord niet moeilijk zijn.

Om met het laatste te beginnen. Wat de schorsing en ontslag aangaat, staat in Art. 4, 7 en 8 uitdrukkelijk, dat de kerken dit recht uitoefenen deels door middel van hare deputaten, deels rechtstreeks in de Generale Synode. De Vrije Universiteit verbindt zich in dat geval ook harerzijds deze schorsing en dat ontslag toe te passen op de hoogleeraren in hun qualiteit van hoogleeraar aan de Vrije Universiteit. Het eenige recht, dat de Vrije Universiteit zich voorbehoudt, is : I. dat ook hare Curatoren toezicht mogen houden en, ingeval dit noodig blijkt, bij kerkelijke Curatoren een aanklacht mogen indienen; 2. dat zij, wanneer een schorsingsvonnis van kerkelijke Curatoren hun onrechtvaardig toeschijnt, mogen appelleeren op de Provinciale Synode. Daartegenover verbindt de Vrije Universiteit zich, de hoogleeraren niet zelfstandig te schorsen en te ontslaan buiten de kerken om. De kerken hebben dus bij het tuchtrecht alle macht in handen.

Evenzoo staat het met de salarieering. De kerken betalen thans fl. 3000 per hoogleeraar en zullen deze zelfde som ook in de toekomst aan alle hoogleeraren uitkee ren. (Art. 5.) De Vrije Universiteit voegt aan deze som alleen toe, wat thans de hoogleeraren aan de Vrije Universiteit meer ontvangen. Nu zal Prof. Noordtzij noch iemand toch zoo dwaas zijn om te beweren, dat een hoogleeraar geen extra-toelage boven zijn salaris mag ontvangen. Prof. Noordtzij is zelf een tijdlang lid van de Tweede Kamer geweest en kreeg toen boven zijn salaris fl. 2000 meer. Prof. Bavinck ontvangt als redacteur van de Bazuin een extra-toelage. Welk bezwaar bestaat hiertegen.' Als morgen een vereeniging wordt opgericht, die het salaris der Kamper hoogleeraren te laag vindt en daarom uit eigen middelen een surplus geeft, zullen de Professoren dit dan weigeren ? En mag dan alleen de Vrije Universiteit dit niet doen.' De bedoeling van den eisch, door de hoogleeraren te Kampen gesteld, kan geen andere zijn, dan dat de kerken altijd de zekerheid moeten hebben, dat bij verbreking van het contract het noodige geld om de salarissen uit te keeren, aan de zijde der kerken niet ontbreekt. En juist deze zekerheid wordt in het contract geboden, doordat het normale, door de kerken vastgestelde, salaris voortaan voor alle hoogleeraren in de Theologie door de kerken zal worden uitgekeerd.

En eindelijk, evenzoo staat het bij de benoeming. Geen enkel hoogleeraar in de Theologie zal kunnen optreden zonder een benoeming te hebben van de kerken. Het staat niet zoo, dat de helft der hoogleeraren benoemd wordt door de kerken en de andere helft docr de Universiteit, maar alle hoogleeraren moeten een dubbele benoeming hebben, eenerzijds van de Vrije Universiteit, anderzijds van de kerken. Ze dragen daarom een dubbele qualiteit; ze zijn hoogleeraren van de kerken en ze zijn hoogleeraren van 'de Vrije Universiteit. En daarbij kunnen de kerken nooit gedwongen worden een hoogleeraar te benoemen, die haar minder wenschelijk voorkomt, want de Generale Synode heeft in elk geval de eindbesHssing. Zonder de toestemming der kerken kan de Vrije Universiteit niet één hoogleeraar aanstellen. Metterdaad rust de beslissing, of iemand benoemd zal worden, dus feitelijk bij de kerken.

Allien de keuze der hoogleeraren staat niet uitsluitend in de macht der kerken. Voor de helft der hoogleeraren heeft de Vrije Universiteit het recht om te kiezen. Prof. Noordtzij is echter veel te goed thuis in de politiek, om niet te weten, dat keuze en be noeming niet hetzelfde zijn. Als de Koningin aan iemand opdraagt een Kabinet te vormen, dan kiest de Kabinets-formateur de ministers, maar de ^^«Ö«; «? «^ geschiedt door de Koningin. Als er een president voor de Tweede Kamer moet benoemd worden, dan kiest de Kamer, en de Koningin benoemt. En zoo is het op elk gebied. Telkens komt het voor, dat degenen die benoemen, daarbij in hun /è^«^f^ beperkt zijn. Het benoemingsrecht en het recht van keuze zijn twee.

Trouwens, te Kampen zelf is het nu reeds sinds jaren zoo, dat de benoeming éiOxYioo^leeraren niet meer uitsluitend door de kerken geschiedt. Wanneer een nieuwe hoogleeraar aangesteld moet worden, dan geschiedt dit door een vergadering, bestaande uit i". de deputaten-curatoren benoemd door de provinciale Synode; 20. afzonderlijke deputaten uit iedere provincie, door de Synode aangewezen; 3". de hoogleeraren der Theologische School. Ook de laatsten hebben bij de benoeming eeji beslissende stem. En wie eenig besef heeft, hoe het in zulke vergaderingen toegaat, kan vooruit wel begrijpen, dat het praeadvies van de hoogleeraren, dat vóór de benoeming wordt uitgebracht, in bijna alle gevallen den doorslag geeft.

In zooverre geeft het Concept-contract dus een veel zuiverder toestand voor de kerken zelve. De hoogleeraren mogen een voordracht doen, maar de kerkelijke deputaten handelen zelfstandig. Ze staan niet onder den machtigen invloed, die van de Hoogleeraren op een gecombineerde vergadering uitgaat. Ze beoordeelen geheel in eigen college de voordracht van de hoogleeraren, of de voorloopige benoeming van de Vrije Universiteit. En bij elk geschil, dat tusschen curatoren der Kerken en de Vrije Universiteit ontstaat, geeft de Generale Synode de eindbeslissing. Voor de Kerken is deze regeling dus eer een winst dan een nadeel te achten.

Wanneer Prof. Noordtzij en met hem de protesteerende broederen verklaren, dat het Concept-contract onaannemelijk is, omdat aan den eisch, door de Kamper hoogleeraren gesteld, niet voldaan is, en dit zelfs het rincipieele bezwaar wordt genoemd, dan moet dit derhalve op misverstand berusten. In het Concept-contract worden de benoeming, salarieering, schorsing en ontslag immers zoo geregeld, dat

I°. geen hoogleeraar in de Theologie kan optreden zonder een benoeming van de kerken ontvangen te hebben, en de kerken nooit gedwongen kunnen worden zulk een benoeming te doen tegen haar zin;

2°. dat de kerken aan eiken hoogleeraar uitkeereii het salaris door de hoogleeraren te Kampen tot dusverre genoten;

3°. dat de kerken het recht hebben eiken hooglèeraar te schorsen en te ontslaan zonder dat de Vrije Universiteit het recht heeft harerzijds dit tuchtrecht uit te oefenen of een hoogleeraar te behouden, die door de kerken is veroordeeld.

Met andere woorden, juist datgene wat in de verklaring der Kamper Hoogleeraren werd gevraagd.

Metterdaad heeft de Vrije Universiteit op deze punten zeer belangrijke concessies gedaan. Deze eischen vloeien zeker niet voort uit het normaal verband tusschen de kerken en de Theologische faculteit. Ze konden alleen toegestaan worden, omdat de Theologische faculteit met de Theologische school zou saamgesmolten worden en daarom met het oog op het in 1892 voor de ineensmelting der beide kerkengroepen gestelde beding en de historisch verkregen rechten der kerken ten opzichte van haar school, de Vrije Universiteit tot het uiterste wilde gaan.

In plaats dat de voorstanders der eigen inrichting deze hand der verzoening, die hun toegestoken werd, dankbaar hebben aanvaard, moet van deze zijde nog het eerste woord van waardee/ing voor de inschikkelijkheid der Vrije Universiteit gehoord worden. En in plaats dat men staan blijft bij de eischen in Maart 1901 geformuleerd, gaat men thans veel verder en stelt geheel andere en veel zwaardere eischen dan toen. Wat de protesteerende broederen thans verlangen is:1**. dat niet alleen de benoeming, maar ook de keuze der hoogleeraren en dat uitsluitend aan de kerkelijke Curatoren zal staan; 2". dat de hoogleeraren van niemand eenig salaris zullen mogen aannemen dan van de kerken alleen; en 30. dat bij schorsing en ontslag de Universiteit niet eens het recht zal mogen hebben een klacht over een hoogleeraar bij de kerkelijke Curatoren, in te dienen.

In de verklaring der Hoogleeraren van Maart 1901 is van dit alles geen woord te vinden. Trouwens, het afdoende bewijs, dat deze verklaring dit niet bedoeld heeft, ligt wel daarin, dat de hoogleeraren Bavinck en Biesterveld, die deze verklaring in Maart 1901 onderteekenden, in Februari 1902 onder het Concept-contract hun naam hebben gezet en het bij de kerken hebben aanbevolen.

Daarom kunnen wij nog niet gelooven, dat dit „principieele" bezwaar ernstig gemeend is. Er moet ook hier bij de broederen een misverstand in het spel zijn. Maar indien metterdaad de bedoeling is, niet dat aan de Kerken het beslissende zeggenschap bij de benoeming, schorsing en ontslag der hoogleeraren moet toekomen —• want dat geeft het Concept-contract — maar dat dit zeggenschap ook zoo exclusief moet wezen, dat de Vrije Universiteit bij dit al'es niets meer te zeggen mag hebben, ja selfs van de daden der kerkelijke deputaten niet eens in appèl zal mogen gaan bij de Generale Synode, dan is er geen pacificatie mogelijk.

Men ziet dus, dat wij volkomen het recht hadden om te zeggen, dat alles afhangt van het eene woord uitsluitend. Wie of van de zijde der Vrije Universiteit, èf van de zijde der Theologische School, dat woord tot shibboleth kiest, verklaart daarmede tegelijk, dat hij van geen verzoening weten wil.

Onze bespreking van de bezwaren, tegen het Concept-contract ingebracht, is hiermede afgeloopen.

Van alle persoonlijke polemiek hebben wij ons onthouden. Onheilig vuur mag niet op het altaar worden gebracht. En al is er menige daad geschied en menig woord gesproken, dat voor ons gevoel kwalijk te rijmen viel met mannentrouw en vastheid van karakter, wij hebben het oordeel daarover overgegeven aan Hem, die rechtvaardig oordeelt. Niet de broederen te bestrijden, maar hen te winnen, was ons doel.

Het verwijt, dat de Heraut gezwenkt is en de kerken daarom dubbel op haar hoede moesten wezen voor ons woord, was dan ook wel het smartelijkste verwijt, dat tot ons is gericht geworden. Staande vooreen breeden stroom van bezwaren, hebben wij gepoogd elk misverstand op te helderen, en een weg aan te wijzen, waardoor gewettigde bedenkingen tegen het Conceptcontract konden worden weggenomen; maar hoe conciliant onze houding ook was, op niet eén principieel punt is door ons afgeweken van hetgeen in het Concept-contract over en weer als eisch was gesteld.

Slechts één bezwaar hebben wij met opzet onbesproken gelaten. Het raakt de onderteekening van Art. 2 van de statuten der Vrije Universiteit, dit bezwaar geldt echter niet de Kerken; het heeft met haar rechten en hoogheid niets te maken; het is een persoonlijk bezwaar van de hoogleeraren Noordtzij en Lindeboom. Daarom lieten wij dit punt in het publieke debat buiten bespreking.

Opmerkelijk is het, dat noch Prof. Noordtzij noch een der bezwaarde broederen, op onze weerlegging van de „principieele, zakelijke en practische bezwaren, " tegen het Concept-contract ingebracht, iets geantwoord hebben. Alleen onze becijfering van de finantieele voordeden aan de samensmelting der Theologische Faculteit en de Theologische School verbonden, lokte tegenspraak uit. Indien ook hier de regel geldt, dat wie zwijgt, toestemt, dan mag dus geconstateerd, dat alleen het finantieele bezwaar bestaan bleef, en dat bezwaar mag in Christus Kerk niet den doorslag geven, waar de hoogste geestelijke belangen op het spel staan.

Het oordeel der Provinciale Synoden wordt door ons rustig afgewacht. Dat het Conceptcontract op sommige punten gewijzigd zal moeten worden om aller instemming te vinden, staat nu reeds vast. Maar de vraag, waarom het alleen gaat, is, of deze wijzigingen den grondslag van het compromis zelf zullen aantasten, dan wel alleen verandering bedoelen in den architectonischen bouw. Wie het eerste wil, snijdt alle kans op een bevredigende oplossing niet alleen nu, maar voor goed af. Hij drage dan de verantwoordelijkheid, dat de gedeeldheid van opleiding, die in onze Kerken zoo nadeelige gevolgen heeft, ook in de toekomst blijft bestaan. De eenheid van opleiding, die de

duidelijke wensch van schier alle kerken is, komt er dan bij het thans levende geslacht niet.

Aan de broederen, die ter Provinciale Synode hun stem zullen hebben uit te bren gen, zij daarom "wijsheid en voorzichtigheid toegebeden. Aan rechtmatige bezwaren kome men zoo veel mogelijk te gemoet, teneinde een eenstemmig advies aan de Generale Synode te kunnen geven. Maar aan de andere zijde ga men ook niet uit den weg voor een onverzoenlijke oppositie, die in onze kerken wat getalsterkte betreft, uiterst gering is en met den dag aan invloed slinkt. En bovenal, men spreke kloek en mannelijk zijn eigen overtuiging uit. Als men zelf voorde aanneming van het Concept-contract is, omdat daarin een goede oplossing geboden wordt, dan late men zich door geen vrees voor scheuring of oppositiegeest verleiden om tegen het Concept-contract te stemmen. Vrees is altoos een slechte raadgeefster. En hier zou het achteraf juist blijken, dat nien uit overbezorgdheid in de hand had gewerkt, wat men, door tegen eigen overtuighig in te handelen, wilde voorkomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juni 1902

De Heraut | 6 Pagina's

De bezwaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juni 1902

De Heraut | 6 Pagina's