Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

GRIEKSCH.

IV.

De jonkman naderde met tamelijk onvasten tred de toonbank en sprak:

„Geef me een borreltje.”

Er werd namelijk bij den kruidenier ook sterke drank verkocht.

Heinrich ging naar de tapkast en de ander vervolgde huiverend:

„Dat zal me goed doen.. Mijn keel isdorsiig, en 't is zoo koud als in geen jaren.”

Nu, dat de man het koud had, was te begrijpen. Hij zag er zeer sjofel uit, zijn kleeren waren blijkbaar niet voor winterdracht gemaakt en voorts hier en daar gescheurd. Daarbij kan een dronkaard veel minder tegen kou en hitte dan een nuchter mensch. Heel het voorkomen van den jongen man bewees echter nog, dat hij beter dagen had gekend, maar ook, dat hij zijn leven verliederlijkte. De zonde zet ten slotte op den mensch een stempel, zoo niet op zijn gezicht, dan op zijn wezen en doen; de genade ook.

Met bevende hand nam de bezoeker het glaasje aan, en leegde het in een teug.

Heinrich zag hem vragend aan. De ander begreep dit en zei:

„Ja vriend, geld heb ik niet op 't oogenblik. Ik ben platzak. Je moogt het voor mij betalen als je wilt, of anders, schrijf het maar op, fe weet wel, mijn vader is er goed voor, ”

Dit laatste was zoo, Heinrich had het al vaak van zijn meester gehoord, en zou zich anders wel gewacht hebben, den „verbummelten" jongen mensch te tappen.

De bezoeker leunde met zijn ellebogen op de toonbank, terwijl Heinrich het winkelboek van de plank nam, en beproefde te schrijven. Maar dat ging niet gemakkelijk. Hij deed het niet veel; zijn handen waren wat vereeld en bovenal door de koude gezwollen; rechte „winterhanden.”

De ander grinnikte, terwijl hij den jongen zoo zag tobben, en zei:

„’t Schrijven gaat je niet best af, vriendje, maar wat heb je ook geleerd? "

Heinrich keek den drinker nu juist niet vriendelijk aan. Deze ging voort:

„Nu ja, ik mag het je wel zeggen. Toen ik zoo oud was, zat ik niet tusschen krenten en

bakolie, maar ik leerde Franscb, Latijn, GriekscÜ! Wat blief je? Dat 's wat anders hè."

„Maar v. zijt dan nu toch geen professor of zoo? "

„Neen, kan ik het helpen ? Als die gemeene leeraars me niet van 't gymnasium hadden gejaagd, was ik thans een flink student en zou 'k zeker een knappe bol worden, waar iedereen tegen opzag."

Heinrich stond verlegen, bij zooveel groote woorden van iemand, die 't zoo ongelukkig getroffen had. Hij zei treurig:

„Ik ben maar drie maanden op het gymnasium geweest."

„Ook weggejaagd."

„Neen, maar vader kon het niet langer voor me betalen. We zijn met ons zessen kinderen, weet u. Ik had ook wat graag talen geleerd, Fransch en Engelsch en I^atijn en "

„Maar de mooiste taal is en blijft toch Grieksch, " zei de ander, terwijl hij 't laatste slokje uit zijn glas dronk. „Zoo? "

„Ja, wis en zeker. Wil je eens hooren. Ik kén nog een paar verzen van Homerus; 't is over de geschiedenis van Troje, moet je weten. Maar och, daar heb je toch nooit van gehoord."

Heinrich wou dat tegenspreken, maar de geleerde drinker zei:

„Stil, laat me zien of ik 't er nog goed afbreng."

Hij hief zich op, bezon zich een oogenblik en begon toen met krachtige, welluidende stem de heerlijke verzen van Homerus, den grooten dichter, op te zeggen. Zijn bleeke wangen kregen nu kleur. Blijkbaar was 't niet alleen de sterke drank, die dat voor een oogenblik uitwerkte, maar ook de geestdrift, die den jongen man aangreep, toen hij de schoone woorden herhaalde, die hij in beter dagen had geleerd. Ja, de herinnering aan dien tijd zijner jeugd, bleek hem te machtig. Toen hij eindigde stonden hem tranen in de oogen.

Heinrich, al verstond hij van de beteekenis geen woord, luisterde, als hoorde hij de schoonste muziek. Dat was nu de taal der Grieken, die Troje hadden ingenomen, de taal van Helene en Menelaus! Hoe schoon en heerlijk klonk het!

De spreker hield op, maar zijn hoorder was nog niet voldaan.

„Och nog meer, ga voort, " riep hij.

„Ik weet niet meer, " was 't antwoord.

„Zeg het dan nog eens op!"

Maar de geestdrift was bekoeld, de herinnering verdwenen. Alleen de dranklust was gebleven en de jonkman sprak:

„Nu goed, nog tweemaal, maar dan moet ik nog een borreltje hebben, en gratis hoor je, of als je dat niet verstaat, voor niemendal. Je moet dan voor me betalen."

Heinrich had weinig zakgeld. Doch hij gaf het er met vreugd voor. Nog tweemaal mocht hij de verzen van Homerus hooren. Toen ging de dronkaard weg. 't Begon tijd te worden!

„Och, mocht mij de Heere God de genade verleenen, dat ook ik nog eens Grieksch leerde, " sprak de kleine kruidenier bij zich zelf. „Wat zou ik het graag kennen. Maar wat zou het mij hier baten? "

Doch een gedachte ging hem door 't hoofd, 't Was die aan zijn oude plannen. Wilde hij die uitvoeren, dan natuurlijk moest hij Grieksch kepnen, om alles te weten wat van de Grieken en van Troje te weten was. Dan eerst zou hij aan het ontgraven kunnen gaan

En al wegende en verkoopend, bleef hij denken tot het bij hem vaststond;

„Ik moet hard werken, veel geld verdienen, dan Grieksch leeren. Is het zoo ver, dan ga ik naar Troje en graaf op wat in den grond zit. De Heere geve het!"

Hij sprak er met weinigen over. Die het hoorden glimlachten. We zullen zien of ze het met recht deden.

AAN VRAGERS.

In verband met een antwoord in ons vorig No. over „menschen en hangooren, " meldt ons de heer J. B te G (dien we vriendelijk dank zeggen) dat hij eens vond, hoe de uitdrukking „eerst menschen dan hangooren, " verklaard wordt uit Markus 7 : 27b, waarin de Heere wel een verkleiningsvorm „hondeke bezigt", doch dit meer doet, om het harde der benaming wat te temperen. Eerst aan de kinderen des koninkrijks en dan aan de honden (die buiten staan),

HOOGENBIRK

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juni 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 juni 1902

De Heraut | 4 Pagina's