Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zijne wortelen doen inwortelen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zijne wortelen doen inwortelen”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij hebt de plaats voor ham bereid, en zijne wortelen doen inwortelen, zoodat hij het land vervuld heeft. Psalm 8o: l0.

Het groot gebouw van Gods schepping deelt zich voor ons menschehjk besef van zelf in drie verdiepingen. Er is een „op de aarde", een „onder de aarde", en er is een „boven de aarde." Daarbij rekent men dan, echt menschelijk, van de aarde af. Immers dat middenvlak „op de aarde", schijnt voor ons de hoofdzaak, en ^djaxonder is dan het verborgene en 6id, ^xboven is het heerlijke, en tusschen die beide in ligt de breede oppervlakte van ons tegenwoordig, gewoon, tijdelijk leven. Van daar, dat in dieperen zin terecht „oppervlakkig" heet, wie noch met v/at boven, noch met wat beneden is rekent, en alleen vraagt naar wat hij, gewoonweg in het leven, gelijkvloersch op die aarde ziet en waarneemt.

Tegen zoo oppervlakkig bestaan dient nu de Schrift één doorloopend protest in. Als er een huis staat, leert de Schrift u naar de fondamenten van dat huis vragen; als er een boom bloeit, wijst de Schrift u op zijn wortel; en het is onder de gestadige en telkens' nieuw opgevatte beeldspraak van & & fondamenten en de zvortelen der dingen, zoo geestelijk als stoffelijk, dat God in zijn Woord u altoos dieper onder de dingen leert zien, omdat onder het huis zijn vastigheid, en ouder de plant de bron van haar kracht schuilt.

Ons kost het moeite, om ons aan die Schriftuurlijke opvatting te wennen. Zelfs in het stoffelijke leven is het tien tegen één, dat de bewoner van een huis, eer het te betrekken, met den huiseigenaar de vastigheid der fondamenten zal hebben besproken; en ook als in de kelders een deel der fondamenten in het gezicht komt, is het bijna zeker dat de bewoner in die kelders, zoo hij er in komt, naar alles behalve juist naar den grondslag van zijn huis zal hebben rondgezien.

En in de plantenwereld is het al weinig anders. Uit de schoolboeken, ja, leert men van den wortel en zijn spreiding; soms bewondert men in het woud een machtigen wortel voor zoover hij boven den grond uitkwam; maar in den regel verheugt men zich in zijn tuin over het plantsoen dat men ziet en over de takken die omhoog gaan; maar de kleine wereld van wortelen onder den tuin, duikt bijna nimmer in onze verbeelding op.

Voor verreweg de meesten zijn fondamenten en wortelen hoogst ernstige namen, maar het huis waarin ze wonen en de boom die hen overschaduwt, is de wezenlijke zaak.

Waar het nu zóó reeds staat met de gewone, stoffelijke dingen, wie zal daar anders dan „oppervlakkigheid" durven verwachten, zoodra men komt op dat onzichtbare deel van ons menschelijk leven, dat in het gezin, in de maatschappij, in het vaderland, of sterker nog in Gods kerk en in de ziel voor God doorleefd wordt?

Men pleegt, zoodra men daaraan toekomt, minder beeldspreukig, niet van wortelen of fondamenten, maar van beginselen te spreken, of ook van drijfveren en verborgen kraehten. Maar de zaak blijft één. Wat we zien, wat we waarnemen zijn de verschijnselen, de levensteekenen, de gebeurtenissen aan de oppervlakte, en wat we niet zien, maar er bij doorgronden moeten, zijn de verborgen oorzaken, waaruit dat alles, even als een plant uit haar wortel, opkomt. En nu helpt geen tegenspraak, maar moet met schaamte beleden, dat verreweg de meesten tot dit doorgronden niet komen, voor dien verborgen ondergrond geen oog hebben, verzuimen die oorzaken na te speuren, en daarom van de beginselen, die het leven beheerschen, zoo weinig verstaan.

Zelfs onder hen, die den mond steeds van het woord beginsel vol hebben, en terstond gereed staan, u voor beginselloos té verklaren, is de soort menschen lang niet zeldzaam, die wel van beginselen in het afgetrokkene weet, maar aan de levensbeginselen geheel vreemd is.

Te klagen hebben we, vergelijkenderwijs, in onze kringen zeker niet.

Door de Schrift geleerd, ziet men in Christelijke kringen gemeenlijk iets dieper onder het huis, dan in kringen, die aan de Schrift ontwend zijn. Ook mag zonder schijn van zelfverheffing uitgesproken, dat het Calvinisme ten deze een sterk opvoedende kracht oefent, en dat beginselvastheid onder Gereformeerden een verre van onbekend sieraad is.

Dit belet intusschen niet, dat ook in onze kringen het leven, en met name het geestelijk leven, o, zoo onnadenkend en oppervlakkig doorleefd wordt.

Zooals op een mailboot de passagiers op het dek zich vermeien, zonder zich veel te bekommeren om de stokers die in het ingewand van het schip den gloed van het vuur ^Otseeren, om de schroefas levendig te houden, zoo ook glijden verreweg de meesten op de zee van het leven voort, zonder zich af te vragen, waar en hoe de stuwkracht van het leven gewonnen en geregeld wordt.

Eigenaardig is het hierbij, dat vrome zin nog wel naar boven, maar, o, zoo zelden naar onder doet zien.

Het besef is niet vreemd, dat die geheimzinnige hemelsche kracht, die we den zegen noemen, ons voor het slagen en gedijen onmisbaar is, en dien zegen roepen we in van boven.

Ons gebed, meer of minder „in geest en waarheid", is altoos een opzien naar den hemel, om het te verwachten van den troon der genade.

In de donkerheden van ons hart moet de lichtstraal van boven weer helderheid scheppen.

Het opheffen van de ziel tot God, in het paleis zijner heiligheid, is het medicijn tegen zielsverslapping.

En wie zou daarop iets willen afdingen, wie niet eer danken en loven, dat zin voor wat boven is in veler hart nog overvloediglijk tiert.'

Alleen maar, zonder meer, ontkomt dit inroepen van de krachten van boven nog niet aan het euvel der oppervlakkigheid.

De vraag is toch niet alleen, of ge naar boven roepen zult, en of het u van boven zal toekomen; maar veel meer en veel dieper nog, of het u van boven zal zegenen rechtstreeks aan tak en blad, of wel, dat de kracht van boven eerst in den wortel zal afdalen, om eerst daaruit door stam en stengel en tak, uw blad en bloesem te bereiken.

Juist in verband hiermede wijst de Schrift er u scherpelijk op, dat de wolken niet rechtstreeks de kracht in bloesem en vrucht inbrengen, maar dat ze een regen doen nederdalen, die tot aan den wortel raakt, en dat eerst de verlevendiging van den wortel de half verdorde plant herleven doet.

De malsche droppen mogen onder het vallen het blad van stof zuiveren en verfrisschen, toch dringen ze niet in het blad rechtstreeks in, maar glijden van het blad af naar beneden, om den wortel op te zoeken; door de vezelen van die wortelen laten ze zich opzuigen; en zoo Idimmen ze uit dien wortel in den stam op, om zich langs de takken en twijgen naar blad en bloesem te begeven.

God zorgt in de eerste plaats voor den wortel, en door den wortel voor de plant.

Als er dan ook staat, dat God den wortel had doen imvortelen ligt hierin klaarlij k uitgesproken, dat God niet maar zon en regen van boven geeft, om voorts het leven in den wortel aan zichzelf over te laten, maar dat omgekeerd de gunste Gods zich rechtstreeks op den wortel van het leven onder ons richt, om van onder uit, uit den wortel, ons leven te verrijken en te zegenen.

Dit raakt, heel ons leven.

Het geldt in zaken. Slof slof zijn zaken laten loopen, en dan bidden om zegen van boven, is miskenning van de ontegenzeggelijke waarheid, dat een zaak alleen uit haar wortel kan bloeien, en dat als we dien wortel saploos laten, bankeroet of ondergang voor de deur staat. Zegen, ongetwijfeld, is u noodig, maar die zegen moet juist daarin bestaan, dat de wortel inwortelt.

Zoo is het met de opvoeding van uw kinderen. Bidden om zegen van boven, is uitnemend, en uw kind zelf leeren bidden, treflijk, maar vergeet niet, ook de opvoeding heeft een diepen wortel, waaruit ze tieren moet, en als ge dien wortel verdorren laat, verbenrt ge den zegen, want de zegen der opvoeding kan niet anders komen, dan zoo God den wortel die het hier doen moet, doet inwortelen.

Zoo is het met uw land en volk. Dat het van boven verwacht wordt is kostelijk, en in het ootmoedig en nooit aflatend gebed is volksbehoud; maar wee onzer, zoo we als burgers van het land ons aan mystieken schijn vergapen, en niet inzien dat ook het leven van volk en staat uit een eigen wortel opkomt, en dat God ons niet kan zegenen, tenzij die eigenaardige vezelen en krachten, die het staatsieven saamhouden en bloeien doen, uit den door God verrijkten wortel in alle vertakkingen van het volksleven indringen.

Zoo is het met het leven van uw gezin. Dat ook uw gezin den zegen van boven niet derven kan, spreekt vanzelf, en dat ge dien zegen inroept, is natuurlijk. Maar toch zal het in uw gezin misgaan, zoo ge mystieke bloemen aan de twijgen van uw huislijk leven vastknoopt, in plaats van gezonde vrucht uit den wortel zelf van het gezinsleven te doen opkomen, en zoo ge niet verstaat, dat de z; egen Gods voor uw huis juist daarin openfaaat moet worden, dat Hij, uw God, de natuurlijke wortelen van het gezinsleven bij u doet inwortelen.

En om niet meer te noemen, staat het niet evenzoo met uw kerkelijk en geestelijk leven?

Kerkelijk. Want of ge al een gespannen, onnatuurlijke overgeestelijkheid in uw Kerk voedt, en van uw God de vrucht der bekeeringen afsmeekt, hoe zal ooit een vast en duurzaam kerkelijk leven hieruit voortkomen, zoo ge den wortel van Christus' Kerk en de wortels waaruit de Kerk haar leden verrijken moet, voorbij gaat, om van den mystieken nevel het heil te verwachten.' Ook hier komt de rijke, de volle, de vruchtbelovende zegen van uw God dan eerst, zoo God zelf de wortels van uw Kerk doet inwortelen, en daaruit het levenssap toevoert aan de zielen.

Niet alsof de Geest niet ook u persoonlijk bewerkte. Juist die persoonlijke bewerking van Vader, Zoon en Heiligen Geest is uw heilig privilege. Doch ook hier dreigt weer hetzelfde gevaar.

Wacht ge dien zegen des Geestes als malsche droppen die uw takken besproeien, dan is er ja verfrissching voor een oogenblik, maar geen innerlijke opbouw van uw geestelijk wezen. En tot die innerlijke opbouwing van uw persoon in u komt het dan eerst, als het God belieft, de wortels zelf van uw innerlijk leven aan te raken, uw innerlijke vermogens, uw verborgen drijfveren, iiw schuilende genegenheden, alle persoonlijke krachten, die uw zielsleven in beweging zetten, zoo te besproeien, dat die wortels zelf inwortelen, en daaruit opkomen de bloesem en straks de vrucht, die Hem, uw God, verheerlijken kan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 augustus 1902

De Heraut | 4 Pagina's

„Zijne wortelen doen inwortelen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 augustus 1902

De Heraut | 4 Pagina's