Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ongeoorloofd.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ongeoorloofd.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat de benoeming van de heeren Bavinck en Biesterveld, tot hoogleeraren aan de Vrije Universiteit, de voorstanders der Theologische School met smart vervullen zou, was te voorzien.

Beide hoogleeraren-waren een sieraad voor de School. Niet het minst door hun naam werden de studenten getrokken. Aan hun invloed was het mee te danken, dat de School in 1896 gereorganiseerd werd en het onderwijs op zooveel hooger peil kwam te staan. Het feit, dat zij thans de School verlaten om hun beste krachten aan de Vrije Universiteit te wijden, is daarom geen gering verlies voor de Kamper School. Al moge de zwartgallige profetie van sommige broeders, dat de School nu aan de vliegende tering sterven zal, o. i. niet juist zijn, toch verstaan en eerbiedigen we de rouw, die de liefhebbers der School om dit ernstige verlies dragen.

Indien in de geprikkeldheid, die uit dit smartgevoel voortspruit, soms een min vriendelijk woord aan het adres der Vrije Universiteit gevonden wordt, zal men wijs doen, met hierover geen te hard oordeel te vellen. Hier althans geldt: tout comprendre c'est tout pardonner. Wie in den toestand dezer broederen zich verplaatst, kan het verstaan en vergeven, dat men thans dingen zegt en schrijft, die bij rijper nadenken, stellig zouden verzwegen zijn.

Toch mag men daarom niet elke oordeelvelling, die publiek wordt uitgesproken, zonder protest laten voorbijgaan. Wat een enkele persoon in een Kerkbode zegt, staat niet gelijk met wat een breede schare van broederen, die ook wij hoogachten, in een publiek stuk, met hun aller naam onderteekend, als aanklacht tegen de Vrije Universiteit inbrengt. Vooral niet wanneer deze aanklacht inhoudt, dat het de bedoeling en toeleg der Vrije Universiteit zou wezen, om de Theologische School af te breken, en dat daarom alleen de heeren Bavinck en Biesterveld aan de Vrije Universiteit zouden benoemd zijn.

In het stuk, een vorig maal door ons in De Heraut opgenomen, wordt met zoovele woorden gezegd:

dat zij protesteeren tegen het gewelddadig ingrijpen in de zaak der Opleiding door de in gang zijnde benoeming van de Hoogleeraren der Theol. School Dr. H. Bavinck en P. Biesterveld tot Hoogleeraren a/d Vrije Universiteit, welke blijkbaar ten doel heeft de Theol. School af te breken, in strijd me©het besluit der Generale Synode om de Theol. School te handhaven, en te doen wat in de tegenwoordige omstandigheden tot handhaving van deze School vereischt wordt;

Tegen deze leelijke insinuatie kan niet ernstig genoeg door ons worden geprotesteerd.

De beschuldiging, dat de Vrije Universiteit door deze benoeming in strijd zou gehandeld hebben met de besluiten der jongste Synode, laten we daar. Een besluit der Synode bindt de kerken, maar de Vrije Universiteit niet. En in elk geval klinkt deze beschuldiging al zeer vreemd van de lippen van broeders, die zelf pertinent geweigerd hebben, op de Generale Synode zich met een besluit dier Synode te conformeeren en daarmede een zeer droef exempel voor de toekomst hebben gegeven.

Toch gaat ons protest niet hiertegen, maar wel tegen het feit, dat deze broeders zich hiermede vermeten een oordeel uit te spreken ovef de verborgen bedoelingen en intention van het menschelijk hart.

Onder ons Gereformeerden gold dusverre als regel: de intimis non judicat ecclesia. De kerk kan oordeelen over woorden en daden, maar niet over de gedachten en overleggingen des harten. God alleen, de Alwetende, die hart en nieren proeft, weet de bedoelingen van den mensch, maar noch de kerk, noch een groep van broeders, mag over die bedoelingen een oordeel uitspreken. Wie dit toch doet, stelt zich in de plaats van God en zondigt tegen het woord van Christus: Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.

Dat de broeders openlijk uitspreken, dat de benoeming der beide hoogleeraren voor de Theol. School nadeelig is, is hun goed recht. Dat zij op hun standpunt de Vrije Universiteit van die benoeming een grieve maken, kunnen wij begrijpen. Maar wat hun niet en geen mensch voegt is, openlijk aan deze benoeming den toeleg en het doel toeschrijven, om de Theologische School af te breken. Geen dezer broeders heeft de beraadslagingen, die aan deze benoeming voorafgingen, bijgewoond. De motieven, die er toe geleid hebben, konden zij dus alleen fissen. En op een bloot vermoeden, een gissing, zulk een oordeel te gronden, is de lichtvaardigheid zelve.

Te meer moet dit lichtvaardig oordeel worden afgekeurd, omdat het met de feiten, die ieder weet, in flagranten strijd is. Indien de Theologische faculteit der Vrije Universiteit overcompleet was en Directeuren dan plotseling zonder eenige noodzakelijkheid twee hoogleeraren der Theol. School hadden benoemd, dan kon de schijn van een min edele concurrentie niet ontkend worden.

Maar gelijk wij reeds een vorig opmerkten, dit is niet zoo.

Doordat Prof. Kuyper Sr. hoogleeraar op non-activiteit werd, leed de Theologische Faculteit een ernstig verlies. Het drietal hoogleeraren, dat overbleef, — aan de Theologische School is het normale getal vijf, — was met arbeid overladen. Reeds een jaar geleden werd over nieuwe benoemingen ernstig gedacht, - gelijk door ons in de Heraut van 13 October 1901 werd meegedeeld. Alleen de destijds in gang zijnde onderhandelingen met de Theol. School hebben verhinderd, dat toen een benoeming is geschied. Nu deze onderhandehngen tot geen resultaat hebben geleid, moest men wel tot versterking der Theologische Faculteit overgaan.

Even natuurlijk als het feit van nieuwe benoemingen is, even gemakkelijk laat zich verklaren, dat de keuze op de beide Kamper hoogleeraren viel. Voor de Dogmatiek was Prof. Bavinck omnium consensu de aangewezen man. De Vrije Universiteit had hier de oudste brieven. Reeds lang vóór de Synode der Chr. Geref. kerk hem tot docent aan haar School benoemde, had de Vrije Universiteit hem een leerstoel aangeboden. Later was deze aanbieding nog eens herhaald. En het sprak wel vanzelf, dat nu de catheder voor de Dogmatiek onbezet was, aan hem in de eerste plaats werd gedacht.

Eenige meerdere toelichting behoeft de benoeming van Prof. Biesterveld, daar de ambtelijke vakken en de Exegese van het Nieuwe Testament reeds bezet waren. Wie echter weet, dat de Exegese van het Nieuwe Testament slechts tijdelijk als hulpvak door Prof. Geesink werd waargenomen en de plaats van Prof. de Hartog nog steeds vacant was, zal verstaan, waarom de Vrije Universiteit aan Prof. Biesterveld juist dit vak opdroeg tegelijk met de ambtelijke vakken, die hij dusverre te Kampen onderwees. De Exegese is een der voornaamste vakken en eischt daarom een hoogleeraar, die zijn volle kracht daaraan wijden kan.

Hierbij kwam, en ook dit kan thans openlijk worden uitgesproken, dat de Vrije Universiteit wist, dat deze beide hoogleeraren na te de Arnhem gevallen beslissing hun positie aan de Theologische School onhoudbaar achtten. Naar hun oordeel had de Theologische School opgehouden de School der kerken te zijn en was zij de School eener fractie geworden. De Generale Synode, d. w. z. de Gereformeerde kerken, hadden de School met de Theologische Feculteit willen vereenigen, maar de minderheid had door haar verzet de uitvoering van dit besluit onmogelijk gemaakt. De hoogleeraren, die het meest voor dit nieuwe voorstel hadden geijverd, waren daardoor in een zeer moeilijke positie gebracht. Reeds vóór de Synode wees Prof. Bavinck op de onhoudbaarheid van dien toestand in een artikel, dat destijds ieders aandacht trok. Wie hoogleeraar is aan een School, zoo schreef hij, is krachtens zijn ambt verplicht voor haar belang te ijveren. Een huis kan niet tegen zichzelf verdeeld zijn. Het viel dus niet moeilijk te gissen, wat na de Arnhemsche Synode zijn besluit wezen zou. Het eerste artikel na deze Synode in de Bazuin ^bewees, dat de teerling geworpen was.

Wie deze beide feiten saam neemt, eenerzijds dat de Vrije Universiteit dringend behoefte had aan versterking harer Theologische faculteit, en anderzijds; dat de hoogleeraren Bavinck en Biesterveld feitelijk verklaard hadden, dat zij de Theologische School niet langer konden dienen, zal toestemmen, dat de uitgebrachte benoeming, het natuurlijke gevolg is van hetgeen te Arnhem is geschied en dat niemand het recht heeft dezen loop van zaken aan de Vrije Universiteit euvel te duiden.

Indien de Theologische School door dit alles schade lijdt, dan mag de schuld hiervan noch aan de Vrije Universiteit, noch aan de heeren Bavinck en Biesterveld geweten worden. De broeders, die te Arnhem de vereeniging der beide scholen verhinderd hebben, waren van te voren gewaarschuwd en wisten wat op het spel stond. Desniettegenstaande bleven zij in hun verzet volharden en daarmede zijn zij zelf oorzaak geworden, dat de School twee harer hoogleeraren verliest.

Slechts ongaarne en noodgedrongen hebben wij deze inlichtingen gegeven. Maar nu deze broeders den droeven moed hadden openlijk de Vrije Universiteit te beschuldigen van de school der Kerken te willen afbreken, diende tegenover zoo krenkende verdachtmaking de juiste toedracht der feiten in het licht te worden gesteld. Het zijn deze broeders zelf, die door hun houding op de Synode aanleiding hebben gegeven, dat twee hoogleeraren, die de school met ijver dienden en haar liefhadden, thans de school zullen verlaten.

Wij duiden dat dezen broeders niet euvel. De vrijheid van ieders overtuiging wenschen wij^ tenvolle te eerbiedigen. Toen Prof. Lirtdeboom op de Synode verklaarde, dat hij eiken morgen God bad, dat de vereeniging van de School met de Vrije Universiteit niet gelukken mocht, konden wij dit op zijn standpunt verstaan. Wie met ware overtuiging voor een beginsel strijdt, kan vati geen transactie weten en moet bereid zijn, desnoods het liefste wat men op aarde heeft voor dat beginsel ten ofifer te brengen. Maar wat niet mag, wat in strijd is met den eisch van recht en waarheid, is dat men nu achteraf de schuld van de schade, die de School lijdt, werpen gaat op de Vrije Universiteit.

Te Arnhem hebben de broeders, die weigerden met het besluit der Synode mee te gaan, de volle verantwoordelijkheid voor de gevolgen daarvan op zich genomen.

En als mannen hebben zij thans voor die verantwoordelijkheid te staan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 oktober 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Ongeoorloofd.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 oktober 1902

De Heraut | 4 Pagina's