Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het echt Menschelijke.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het echt Menschelijke.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de bibliotheek van Christelijke litteratuur, die de uitgever D. A. Daamen te Rotterdam ons brengt, verscheen onder bovenstaanden titel een populaire studie van Prof. Biesterveld, waarin deze vaardige stylist den roem handhaaft, dat hij in aangenamen vorm en schoone taal veel wat de volle belangstelling verdient onder ons volk weet te brengen.

De titel van dit werk mag op het eerste hooren iets vreemds hebben. Wij gereformeerden worden gewoonlijk voorgesteld als alleen op te gaan in abstracte speculaties, in puriteinsche preciesigheden [en in het zoeken van hetgeen [boven en buiten de menschelijke natuur ligt. ^Voor onze carricatuur-teekenaars is het jecht-gereformeerde en het echt-menschelijke een onverzoenlijke tegenstelling. En het is dan ook volkomen

te begrijpen, dat Prof. Gooszen in de Kerkelijke Courant, die van de Gereformeerde Theologie niet anders dan zulk een karkatuur-voorstelling kent, het hoofd bedenkelijk schudde over het neo-Calvinisme, dat een boek schrijft niet over het supralapsarianisme, maar tot aanprijzing van het echtmenschelijke in den mensch.

Zulk een bitse critiek van een boek, dat door heel onze Christelijke pers met warme ingenomenheid ontvangen werd, toont echter juist, hoe goed het was, dat Prof. Biesterveld dit onderwerp behandelde. Het echt-menschelijke, de ware humaniteit, is niet in strijd met het Christendom en wordt bovenal door het Gereformeerde Christendom niet te niet gedaan. Integendeel, wie begint met voor God te buigen, wie in Christus de verzoening vindt van de raadselen des levens, wie de ordinantiën die God voor het menschelijk leven gaf, weer handhaaft, die zal juist de rijke gave, die God in de menschelijke natuur legde, het best tot ontplooiing doen komen en het heerlijkst ontwikkelen.

Het is deze gedachte, die Prof. Biesterveld in deze studie uitgewerkt heeft. Eerst wordt het vruchteloooze zoeken van het Heidendom geschilderd, dat de ware huma niteit niet vinden kan. Daarna het antwoord getoetst, dat de nieuwere wijsbegeerte op de vraag naar het echt-menschelijke gaf, en dat evenmin aan de aspiratiën van het menschelijke hart voldoet. En eindelijk wordt dan getoond, hoe de ware oplossing alleen door het Christendom wordt geboden en hoe rijk onder den invloed van da Christelijke belijdenis het menschelijke leven wordt.

Ook al zouden we hier en daar, vooral bij de uiteenzetting van Plato's ideeënleer, een vraagteeken willen zetten, toch doet dit niets te kort aan onze waardeering voor deze schoone Apologie van het Christelijke beginsel. Als proeve van het geheel geven wij onzen lezers, wat Prof. Biesterveld over den invloed van het Christendom op de kunst zegt:

Naast de wetenschap staat als tweelingzuster de Kunst.

God de Heere gaf aan de werken zijner hand een rijkdom van schoonheid. Hij zelfde hoogsie schoonheid, is, in volle heerlijkheid blinkende, voor het zinnelijk oog niet te zien. Hij wordt alleen door de bewoners van den hemel, de Serafs en Cherubs voor den troon en de zaligen, onmiddellijk gezien gelijk Hij is. Toch treedt zijne heerlijkheid en schoonheid voor het oog der schepselen op in de dingen, die Hij uit het niet heeft geformeerd. De kosmos is een kunst werk Gods, en ook in het rijk der genade verschijnt God blinkende, als Hij zijne heerlijkheid op zijne uitverkorennen legt, en de gemeente Christi als de bruid zijns Zoons siert met het koningsgewaad en haar met myrrhe en kassie welriekend maakt.

Tegenover die schoonheid staat nu de mensch en zoekt in zijn kunst de gedachten Gods, gelijk die door Hem in de Schepping zijn be lichaamd, weer te geven. Maar dat weergeven moet zijn in idealen zin. E/enals de ziel het aangezicht in glanzen stralen doet, zoo treedt ook het ideale in zichtbare gedaante in de kunstwerken naar buiten, en bereidt de kunst door hare schoone vormen en geestelijk ideaal het aesthetisch genot.

Een recht kunstenaar werkt met hand en geest. En dan niet maar zelfzuchtig voor eigen genot of alleen voor een enkele verstaanbaar. De kunstenaar moet ook bij anderen hetzelfde ideaal zoeken te wekken dat hem voor oogen stond, toen hij zijn kunstwerk schiep. God legde voor aller oog doorzichtig zijne heerlijk heid op de Schepping, en als Hij in borst en keel van den vogel de zangkunst legt, dan zingt de gevederde zanger voor aller oor zijn lied, den Schepper ten prijs. Elke kunst moet ook reiniging der ziel bedoelen. Zij is de groet uit de verheerlijkte wereld, die van betere dingen spreekt dan van het lage en zinnelijke, dat zoo dikwerf het leven van den gevallen mensch vervult. De kunst is een heimweeklank uit het verloren paradijs, maar tevens eer. profetes van het herwonnen paradijs, dat zij zelf anticipeert.

Daarom mag de kunst niet in klanken en tinten opgaan, of zich enkel hullen in het gewaad van een onbegrijpelijke symboliek, slechts voor den kunstenaar zelf te verstaan. Dan miskent zij haar wezen en beantwoordt zij niet aan hare heilige roeping.

Heeft de kunstenaar iets verstaan van de heerlijkheden Gods en is de gave zijn deel om dat in schoone vormen uit te spreken door woord, palet of in mnziek, dan moet zijn doel zijn om zóó die heerlijkheden te vertolken, dat ook anderen ze zien, in beteekenis onderkennen, en op hun leven doen inwerken.

Het vernedert de kunst niet om in dezen zin allen te dienen; het maakt haar juist aan de kunst van Hem gelijk, die de schoonin het bloemtapeet bloeien doet voor aller oog, en door het heerlijke van zijne Schepping de ziel stemt tot zijne aanbidding en lof.

Als de kunst zóó hare roeping verstaat, dan zal zij alle valsch realisme weerstaa i en naar de ware realiteit grijpen. Dan zal zij de werkekelijkheid afbeelden, de dingen weergeven, maar gedoopt in de verjongende stroomen van het echte ideaal.

Het realisme, dat in onze overprikkeld-zinnelijke dagen bij velen zoo grooten opgang maakt, is een carricatuur, een spotbeeld van hetgeen de echte kunst heeft te doen. Het gekijf van wasschende en vechtende vrouwen letterlijk weergeven; de onzedelijkheden der moderne maatschappij teekenen, schaamteloos ten voeten uit; een mestvaalt schilderen ofhongergestalten afbeelden, alleen om aan het geroep om leden en werkelijkheid te gemoet te komen — zulk een doen moge toegejuicht worden door een menschensoort aan alle ideaal gestorven, die zich met de zeug wentelen wil in het slijk — echte kunst is het niet. Het is de kunst verlagen tot de veile straatdeerne, de carricatuur van de vrouw, die in liefhebben hare hoogste bestemming zoekt.

Nadat vervolgens getoond is, hoe in de Heidenwereld de kunst aan hare hooge roeping niet kon beantwoorden, en eerst de Christelijke kunst het rechte ideaal greep, wordt kort het aandeel geschetst, dat elk dezer kunsten in deze taak heeft.

Niet het minst schoon is, wat hier over de muziek, het lied en de welsprekendheid gezegd wordt:

Daarmee is uitgesproken, dat de inhoud van de kunst moet zijn de verlossing reeds van de tegenwoordige wereld, die de hope der volmaakte toekomst waarborgt. Die verlossing ligt in bet vrijmaken van de levensverhoudingen. Hare triumfen viert zij in de liefde, die samenbindt, het donkere leven verheldert en beeld is van de eenheid met Cristus. Daarom bekleedt zij in het dichterlijk verhaal zulk een voorname plaats. Zij is de wonderbare macht, die uit het rijk der heerlijkheden stamt. Zulk een macht is de liefde voor volk en vaderland, die de wonderen der zelfovergave werkt, omdat het eigen land ook beeld is van het vaderland dat komt. Welke wonderen verricht niet de moederliefde en de vriendschapsband. Trouw, die den dood niet schuwt, predikt een leven waarover de dood geen macht heeft. De hoogste macht der liefde op aard is die tusschen man en vrouw. Daarom is zij met name de onuitputtelijke bron voor epos en verhaal.

Zoo brengt de Christelijke kunst voor een tijd, als uit deze booze wereld in een wereld zonder verwarring, waar de klacht wordt tot muziek en de tranen tot paarlen. Het leven komt onder den ban der eeuwigheid, en vangt hier aan het Sabbathswetk, dat den inhoud van het leven der toekomst ten volle uitmaken zal.

Elke kunst nu heeft haar eigen aandeel in deze taak.

Aan de bouwkunst, geboren uit de noodzakelijkheid om in tenten en straks in vaste huizen bescherming te vinden tegen het woeden der elementen, is om dezen haren oorsprong wel eens een plaats in de rij der schoone kunsten betwist. Te meer omdat zij allereerst practisch optreden moet, en aan het doel waartoe het gebouw dienen moet, al het andere ondergeschikt rekenen-Toch is dat der architectoniek onrecht gedaan. Zij staat als tegenover den chaos van het graniet, en weet hieruit een kosmos vol van schoone lijnen, eenheid, orde en harmonie te scheppen. De bouwkunstenaar werkt met het massale en toont hoe des menschen geest heerschen kan over het groote, om het te dwingen, naar de lijnen zich te voegen, die in des kunstenaars geest ontworpen zijn.

Vooral hier komt de eigenaardigheid uit van ieder volk en zelfs van lederen tijd.

De Grieksche bouwstijl heeft den drager, de zuil, rechtopstaande, omkrullend bij het kapitool, de nabootsing van den boomstam, rechtopgaande naar omhoog. Het is het land der vrijheid, waar deze bouwstijl bloeit. Maar toch zijn voorts alle lijnen vlak, recht, horizontaal. Met al zijn poëzie blijft Griekenland met dit leven tevreden, en kent het geen hooger zedelijk ideaal.

De Romein schept den koepel, den boog, het gewelf met ronde lijnen, nabootsing van het hemelrond. Het is het volk der wereldheerschappij, dat zijn schaduw op de volkeren werpt, en uit dit leven opkomend zich naar deze aarde weer buigt, met haar bezit voldaan.

De Gothische bouwstijl, bij het Christendom, geboren, kent geen drukkenden last. Den spitsboog vond hij en siert de kerken met torens, wier tinnen wijzen naar omhoog. Het is het jagen van het Christendom naar het ideaal dat zal zijn, het zoeken van hetgeen boven is.

De beeldhouwkunst is door sommige Chris tenen uit een verkeerde opvatting van het tweede gebod ten eenenrnale afgekeurd. Toch ten onrechte. Daar wordt wel het maken van beelden van God verboden, en het hebben van beelÖen in het algemeen, om die goddelijke eere te bewijzen. Maar niet het doen voortleven van schoone vormen in marmer, of het bewaren van gehefde gelaatstrekken in buste of beeld. Indien we het maar niet eeren als of in de plaats van God.

Het is een hooge, heerlijke kunst, die als het ware staat naar de heerschappij over den dpod, om hetgeen straks zich ontbindt voor de geslachten in het onverslij tbaar marmer te bewaren.

De schilderkunst weer toont met name hoe de mensch zelfs over afstand en ruimte heerscht; hoe hij in zijn kunst weet te idealiseeren en den geest der dingen zoekt weer te geven. En in dit haar doen is zij onbeperkt. De beeldhouwer ziet zich als van zelf zijne onderwerpen aangegeven. De schilder beweegt zich vrij in heel de schepping van God; toovert water en lucht, boom en dier en mensch op zijn doek; ontleent zijn onderwerpen aan historie en aan verbeeldingskracht; aan het dagelijksche leven en aan de geestelijke wereld.

De muziek is in de christelijke kringen gewoonlijk meer populair dan de andere schoone kunsten. Het orgel deed in een groot deel van onze christelijke gezinnen zijn intrede, en het psalmgezang en het christelijk lied ruischt daar zoo liefelijk ter eere van God. In de samenkomsten der gemeente klinkt het volle accoord in het machtig koraal, en stemmen de geloovigen saam in des Heeren lof.

De muziek ontleent nog meer dan de reeds genoemde schoone kunsten hare motieven ook aan de onzienlijke wereld. Hare grondtoonen en variatiën kunnen veelmeer nog dan bij penseel en beitel, de trillingen van de diepste zielesnaren weergeven. Hoe kan het majestueuse orgel het stormen doen, maar ook de zonnestraal in natuur en gena doen schitteren en glanzen. Zelfs in het Nieuwe Jeruzalem, de stad met de straten van goud en de paarden poorten, heeft de toonkunst een plaats. De engelen steken de bazuinen bij het driemaal heihg, dat ruischt over de glazen zee. En vooral het lied!

Daarbij geen ander instrument noodig dan wat God den mensch gaf in zijn stem. Die stem, van welke Da Costa zong:

Gij. koninklijkst geschenk van Hem, die Adam schiep ten wereldkoning!

Het lied dat hymne of klaagzang, der ziele jubel of des harten smart weet te vertolken; dat in de gemeente op aarde en in het midden der zaligen ruischt ter eere van God en het Lam. In de gave van het lied blinkt uit des menschen heerlijkheid. Terwijl immers de vogelen wel uitbreken in heerlijke toonen, maar toch slechts in klanken hun jubel doen hooren, zingt de mensch, welbewust en in woorden, die bij het maatgeluid en den zilveren klank van de stem het diepste des levens vertolken.

Hooger nog dan de muziek staat de kunst der poëzie. Dan is de mensch poëet, dich.er, d. i. schepper. Het eenig instrument is de taal en daarmee weet hij te woekeren om te schilderen, te beeldhouwen, te zingen, alle kunsten in de zijne vereenigd en ze doopend in het bad des geestes. Lyriek, epiek, drama, allen vragen zij:

Gevoel, verbeelding, heldenmoed, Tot ééne ondeelbre kracht verbonden

Al wat van de schoone kunsten in het algemeen is gezegd, geldt met name van de dichtkunst. Zij geeft weer in rijk en vol ideaal; zij vereeuwigt zelfs de vluchtigste aandoeningen, ook die het leven der ziel zich een oogenblik doen rimpelen; zij geeft sprake aan alles rondom ons en in ons; zij zal zijn het Sabbathswerk der eeuwigheid.

Nog ééne knnst moet genoemd, waarin de macht van het woord evenals in de poëzie zoo helder aan het licht treedt, nl. de kunst der welsprekendheid. Wij zagen het dat de mensch spreken kan, omdat hij is het beeM van Hem, die altijd spreekt; die door het Woord dé dingen in het aanzien riep en door het vleesch gewor den Woord zijne uitverkorene gemeente verlost; die door het gepredikte Woord de gekochten ten leven verzamelt en voor de toekomstige heerlijkheid bereiden wil.

Goed te spreken is eene hooge, een goddelijke kunst. Helaas, ook hier weer zooveel misbruik om de hartstochten der menigte op te zweepen, of in dienst der zonde als het zinnelijke, de lusten prikkelende lied. Doch als deze kunst in dienst staat van het hoogste ideaal, als zij er naar staat den mensch te leeren wat goed is, en te bewegen tot het doen van Gods wil, dan is zij een rijk instrument tot volvoering van 's Heeren raad, en eene volle openbaring van de machtige gave, hierin den beelddrager Gods geschonken.

Met name komt dit uit in de Bediening des Woords, gelijk die in de samenkomsten der gemeente plaats heeft. Door alle poorten van hel zijn heeft de prediker in te dringen in het menschelijk leven. Hij moet het verstand onderwijzen en den wil bewegen. Naar inhoud en vorm het edelste bieden. Alles, stijl en gedachte, stem en gebaar in den dienst van den Heere, die tot zoo heilige roeping hem afzondert.

Wie zoo de taal smeedt, heeft de kunst van God ontvangen om het oor te streelen en het hart te boeien. En wij begrijpen, dat de Nederlander naar aanleiding van dit werk schreef: „Gelukkig zij, die onder zijne leiding staan. Zij kunnen in ieder opzicht veel van hun leidsman leeren."

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 oktober 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Het echt Menschelijke.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 oktober 1902

De Heraut | 4 Pagina's