Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„God mijn maker, die psalmen geeft in den nacht.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„God mijn maker, die psalmen geeft in den nacht.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar niemand zegt: aar is God, mijn Maker, die de psalmen geeft in den nacht ? Job. 35 : 10.

De nacht is en blijft in ons leven een mysterie. Jarenlang, soms tot dertig en meer jarigen ouderdom, is de slaap voor verreweg de meeste kinderen der menschen niets andersdan een even uit het leven uitgaan om na zeven a acht uren in het leven terug te keeren. Als ze inslapen, wat ze meest onmiddellijk doen nadat ze het hoofd nederlegden, zijn ze weg, en als de wijzer op de wijzerplaat zeg zeven uur verder staat, staan «e op en nemen weer aan het leven deel. Hoogstens hebben ze een enkel maal herinnering van een droombeeld dat door hun slaap schoof, to"ar overigens weten ze van niets Die zeven uren die ze in onbewustheid nederlagen, zijn ODg^'.crkt opgeteerd, zonder dat ze zelven het uit de herinnering op meer dan ten hoogste twee a drie uur schatten zouden.

Een derde deel van het leven wordt op die wijs feitelijk uit hun existentie weggenomen. Als ze dertig jaar zijn, hebben ze feitelijk maar twintig Jaar geleefd, en zijn de tien overige jaren in den slaap verneveld.

Die slaap was daarom niet doelloos. Wie moede zich ter ruste begaf, staat met nieuwe kracht aangegord op, maar de slaper zelf is voor zijn eigen besef werkeloos geweest. Zijn denken, zijn gevoelen, zijn willen, zijn arbeid, het heeft alles stil gestaan. En er kan bijgevoegd, dat zoo volstrekte stilstand van leven de eigenlijke ordinantie van den nacht is, want zoolang de mensch kerngezond, in de volheid van zijn kracht en niet door zorgen beklemd is, slaapt hij, zoolang niets van buiten hem stoort, zóó en niet anders.

Waarom dit nu zoo verordend is, blijft het raadsel. Want of men al zegt, dat onze kracht na uren arbeids uitgeput raakt en dan rust vraagt om zich te herstellen, zegt niets. Dan toch rijst terstond die andere vraag: Waarom is er uitputting van kracht ? God, onze Maker, naar wiens beeld we geschapen zijn, wordt nooit moede noch mat. De hemelsche heirschare der engelen slaapt niet. En ook van de gezaligden in het nieuw-Jerusalem lezen we, dat „aldaar geen nacht meer zijn zal". Op zichzelf is alzoo een wezen, dat zijn kracht niet gedurig uitput, en alzoo geen slaap behoeft, zeer wei denkbaar. Waarom God, onze Maker, voor ons een Ic/en bestelde met gedurige uitputting van een door slaap te herstellen levenskracht, blijft alzoo een geheimnis.

Zonder doel en wijs bestel is ook deze ordinantie des Heeren stellig niet uitgegaan, maar niemand onzer doorgrondt het.

Een derde deel van onze existentie op aarde wordt in onbewustheid van het gekende leven afgetrokken, zonder dat we weten of verstaan waarom.

Om dan toch de Schrift niet betuigt, dat in den nacht onze nieren ons onderwijzen, en of niet reeds hierdoor de slaap een hoogere beteekenis erlangt ?

Ongetwijfeld! Maar vooreerst kwam dit wel bij David zoo voor, maar grijpt dit volstrekt Biet alzoo plaats bij gewone m«nseh«». En ten anderen, ook al ware dit zoo, voor een o geestelijke onderwijzing in het verborgen onzer o ziel zou een telkens terugkeerende periode van o zeven lange uren buiten alle evenredigheid h vallen. Denk eens in, hoe lang de dag van m 's morgens negen tot 's middags vier uur is. o En toch, ook dat zijn maar zeven uren, en s zulk een lange periode verslaapt ge op elki G etmaal.

Wijziging komt daarin Slefehts door krankheid, door klemmende zorg of door ouderdom, drie Oorzaken waardoor de slaap verkort of verstoord of uitgesteld wordt, en er een deel van den nacht buiten slaap doorworsteld wordt. En dan zeer zeker verkrijgt de naeht heel andere beduidenis, maar, helaas, juist daardoor dat de slaap óf niet gevat kaïi •^•orden, óf te dikwijls gebroken, óF té vtoeg beëindigd wordt.

Ook aan deh droom in den slaap mag daarom niet alle beduidenis ontzegd worden. Er kunnen droomen zijn, die zelfontdekkend wer ken. Er kunnen droomen zijn, waaruit een vruchtbare gedachte straks het leven meê ingaat. Er kunnen ook droomen zijn, die ons een oogenblik met onze dooden doen saamleven, en die daarom een weemoedig genot schenken. Zelfs kan God de Heere zich van een droom dienen, om ons iets te openbaren. Maar toch neemt dit alles niet weg, dat de meeste droomen ons ontsnapt zijn bij het ontwaken, en ook waar ze een herinnering achter liete'n, niets dan vage, verdwijnende, verftrardé beelden vóór onzen geest doen voorbij zweven. De bede in den avoüdzAng: Laat mij slapend op U wachten, en wees in den droom mijn lust! bepaalt niet dan uiterst zelden den inhoud onzer droomen.

Dat Gods Geest daarom-, zohder dat wij er iets van merken, ook onderwijl we slapen op ónzen geest ItiWerkt en ons innerlijk leven opbouwt, is daarom allerminst ontkend. Ook in dat opzicht verbergt het, mysterie van ons nachtleven zeker machtige werkmgen Gods. Maar ook hiermede kunnen wij niet rekenen, 'eenvoudig wijl het buiten ons bewustzijn omgaat. Soms moge bij het ontwaken een inzicht bij ons opkomen in moeilijke verwikkelingen, die ons den avond te voren verbijsterden, en wie God vreest zal daar God in zijn lied voor danken, maar ook dat is en blijft dan toch een onbegrepen werk Gods, waarop de psalmregel toepasselijk is: „Wij zien het, maar daprgronden'iniet."

Neen, bewuste beduidenis verkrijgt ons nachtelijk leven eerst, als krankheid, zorge of ouderdom ons den gewonen slaap komen verstoren, en het is diarop dat ook de Schrift doelt, als ze zegt dat „ifl den nacht onze nieren ons onderwijzen, " als de psalmist „in den nacht in zijn hart overleidt", Jesaia den Heere „met zijn ziel begeert in den nacht, " en zoo ook als Job betuigt: „God is mijn Maker die mij psalmen geelt in den nacht."

Doch Juist hier ligt dan ook een leerschool, waarmede meer ernst moet worden gemaakt. Slapeloosheid is een bang verschijnsel, dat heel den dag nawerkt, maar een kwaad, dat of tot zonde wordt, óf tot heerlijkheid opleidt, al naar ons geloofsleven zulke slapelooze uren in den nacht doorbrengt.

Verleidt slapeloosheid u tot niets dan tot sombere, gemelijke klachte op den dag en tot een morrend u om en om wentelen op uw leger in den nacht, dan wordt ze u tot zonde. Wordt daarentegen zulk een ure van wakker liggen op uw leger gebruikt om uw gemeenschap met God te bevestigen, inniger te maken en te versterken, dan ligt er verheerlijking voor het innerlijk zielsleven in. Iets waar dan nog bijkomt, dat het vroom doorleven van zijlk een slapeloosheid medicijn tegen de slapeloosheid zelve is, terwijl juist de morrende onrust de slapeloosheid bestendigt.

Tegen God inworstelen in zulk een ure, stemt tot onrust en benauwdheid, en maakt dat de slaap steeds verder van u wijkt; terwijl omgekeerd het verkeeren met God in zulk een slapelooze ure u rust en kalmte aanbrengt en den slaap u doet naderen.

Toch is dit slechts een bijkomende vrucht; hoofdzaak is dat zulk een slapeloos nederliggen op uw leger; als vanzelf aangewezen is, om in die ure uwen God te zoeken en te maken dat wat de psalmist zong: „Maar 't is mij goed, mijn zalig lot, nabij te wezen bij mijn God, " ook op uwe „uren zonder slaap" van toepassing worde.

Wat in het drukke leven ons gedurig van God aftrekt en vervreemdt, is de drukke bezigheid, is de veelheid van het gedruisch om ons heen, is het gedurig verkeer met ons toesprekende personen. Maar juist dat alles valt in die nachtelijke ure weg. De doodschheid om ons heen maakt dat het oog rust. De nachtelijke stilheid stelt ons oor buiten arbeid. Geen arbeid dringt of perst. Voor het jagen en drijven is kalmte in de plaats getreden. Er is niets dat ons aftrekt. Er is niemand die ons vermoeit of ophoudt. Juist alle voorwaarden zijn dus aanwezig om het stil gemoed in stilheid met zijn God te doen verkeeren. Meer dan eenige andere ure is het zulk een ure in den nacht, die ons als uitnoodigt om in Gods tente in te gaan. Er is in het nachtelijk uur iets van het plechtig stille van den Sabbath.

Ingeleid en ingeluid wordt die stilte door uw avondlectuur uit Gods Woord, en door het avond gebed, wanneer ge op de knieën uw ziel voor uw God hebt uitgestort. En nu rust ge, en is uw eenige strijd, om de zorgen en nooden, die ge uit den dag mee op uw leger bracht, óf van u te zetten, óf zoo in uw gemeenschap met uw God op te nemen, dat Hij ze draagt voor u.

Toch hebt gij hierover geen zeggenschap.

Het is toch niet genoeg dat gij zelf aan uw God wilt denken, en tot hem naakt. Gemeenschap moet van beide zijden komen, en zoo uw God niet tegelijk tot u nadert, kunt gij zijn zielsinnige gemeenschap niet genieten.

Te denken: God staat altoos gereed, en op mij te wachten, zoodat het alleen van u zou afhangen, of gij Hem ontmoeten wilt, is niet aihankelijk, niet vroom genoeg gedacht. Te denken aan God is nog niet zijn gemeenschap smaken. Gemeenschap is iets nog veel innigers, en zoo dikwijls u de gemeenschap met uw God ten deel valt, geschiedt u genade, wordt u een weldaad bewezen, en hebt ge daarvoor te danken. Het is niet, dat gij dan zoo goed, en zoo vroom, zijt om wel u tot uw God te willen opheffen, maar het is dan zijn Goddelijk ontfermen dat tot u nederdaalt, om u met de bevinding zijner nabijheid te verrijken en te zegenen.

Het is reeds zooveel gewonnen, als vóór het inslapen uw laatste bevinding een genieten van de teederheid des Heeren raag zijn, en als ge 'b morgens bij het ontwaken weer uw eerste bewuste gewaarwording naar uw God voelt uitgaan. Dit went aan God, en bereidt voor op het heengaan in den nacht van het graf, om dan door niets meer in uw gemeenschap met uw God gestoord te worden,

In den nacht, op ons leger, als we niet slapea k«am«B, zijn we kltitt, VMI Idciner aUm verdag, als ons kleed ons siert, als ons woord nzen invloed doet gelden, als we strijden om nze plaats in het leven te winnen of te beouden. We liggen op ons legei: en staan niet eer Overeind. We zijn roerloos en bewegen ns niet. En juist die kleine, die nietige getalte maakt ons vóór de ontmoeting van onzen od geschikter. i n a p p w

En dan wordt onze God voor ons zoo groot. z an voelen we wat het zegt, dat Hij ente e aker is. Dan treden zijn getroUwigheden voor w ns. De armen der eeuwige ontferming onder angen en öülvatt'en óns. Vreugde verdrijft de v droevige stemming der ziel; blijdschap de ngstige zorge. We geraken in de stemming der aanbidding van Gods eeuwige liefde, en als dan zijn Geest ons inwendig aanraakt, dan rijst de toon des lofs ook uit ons binnenste op, en wordt het letterlijk aan ons waar gemaakt, dat God, onze Maker, ons psalmen geeft in den nacht!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 november 1902

De Heraut | 4 Pagina's

„God mijn maker, die psalmen geeft in den nacht.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 november 1902

De Heraut | 4 Pagina's