Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Kleeding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Kleeding.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Het kan kwalijk ontkend worden, dat in onze Gereformeerde kringen meestal een zekere minachting ten opzichte van de kleeding gevonden wordt, die, hoe verklaarbaar en verschoonlijk ook, als reactie tegenover de afgoderij met het kleed in de wereld gepleegd, toch voor de rechtbank van Gods Woord niet bestaan kan.

Men klemde zich dan eenzijdig vast aan het woord van Christus, dat een kind Gods niet bezorgd heeft te zijn voor zijn kleeding, omdat de leliën des velds niet arbeiden noch spinnen, en toch God de Heere ze tooit met een heerlijkheid, die het prachtige koningskleed van Salomo wel verre overtreft. Men wees op het ernstige vermaan van den apostel Paulus, dat de vrouwen zich niet zouden sieren met vlechtingen des haars, met goud, met paarlen of met kostelijke kleeding, maar, hetwelk de vrouwen betaamt, die de godvruchtigheid belijden, met goede werken. Men herinnerde aan de strenge boetpredicatie, die Jesaia hield tegenover de welgestelde vrouwen uit zijn dagen te Jeruzalem, waarbij zelfs tot in de kleinste bijzonderheden toe, haar garderobe wordt opgenoemd, zooals «Ie k#us«nbanden, d« netjes, de maiaajes, 'de rcukdoosjes, de kleine ketentjes, de linsterende kleeding, de hoofdkroning, de rmversierselen, de bindselen, de reiikballetjes, de oorringen, de manteltjes, de hoedjes, e huUedoeken en de sluiers. En als ge door dit alles nog niet overtuigd waart, vroeg men ü, of ge dan niet liever met Johannes den Dooper een kemelharen kleed draagt, een armzalige monnikspij, dan de man te zijn met het kostbare kleed en den gouden ring aan den vinger, waarover de apostel Jacobus met kwalijk verborgen minachting in zijn zendbrief spreekt.

Een vroom kind van God, zoo redeneerde men, staat te hoog, leeft te veel in de hemelsche dingen, denkt te zeer aan het geestelijk kleed zijner gerechtigheid, dan dat hij voor het kleed, dat zijn lichaam dekt, nog eenige zorg behoeft te dragen. Het gold dan ook als een teeken van waarachtige bckeering, wanneer een man of vrouw alle sieraad aflegde en in het stemmige zwart zich vertoonde. Er zijn tijden geweest, dat onze boeren de zilveren knoopen van hun vest afsneden, zpodra God zijh werk a^n hëh begonnen had. Èn nog vindt men dorpen in ons vaderland, waar degenen, die zich door God geroepen weten, ook door hun kleeding zich van de anderen onderscheiden. Men is dan een ander mensch geworden en laat deze wereldsche dingen voor de onbekeerden over.

Nu denken wij er in de verste verte niet aan, den ernst, die uit dit alles spreekt, ook maar in het minst te bespotten. Tegenover onze pronkers en ijdele nufjes, die hun beste geld en kostbaarsten tijd aan kleedlj en opschik verkwisten; die geen spiegel kunnen voorbijgaaii zonder er een blik iti te werpen of alles wel netjes zit; vobr wie het kleed den itiah rnaakt, en die den nelis minathtehd optrekkeii voor ieder die niet naar de laatstfe mode gekleed is — hebben deze vromen volkomen gelijk. Het is Gode geklaagd hoeveel geld aan deze ; , kwikken en strikken, " gelijk onze vaderen het noemden, wordt uitgegeven, terwijl er vcor armen en zending, voor school en kerk nauwelijks een cent op overschiet. Wanneer Gods volk hiertegen toornt, dan staat het in zijn volle recht. En wanneerwij later over de zonde in het stuk der kleeding handelen, dan zal niet minder scherp ons oordeel over deze misstanden gaan.

Maar ook al wordt dit alles voetstoots toegegeven, dan volgt daaruit volstrekt nog niet, dat het kleed zoo weinig beteekenis heeft, als deze o vergeestelijke lieden wel willen doen voorkomen, integendeel, wie Gods Woord met aandacht bestudeert, ziet, hofe juist omgekeerd, de Schrift aan het kleed een niet geringe waarde hecht, er voortdurend over spreekt, mét groote nauwkeurigheid den oorsprong der kleeding ons verhaalt en in de wetten aan Israël gegeven, zelfs tot de kleinste bijzonderhedenvan de|kléeding afdaalt.

Het sterkst komt dit uit in de breede beschrijving van het kleed des Hoogepriesters. Minder nog door wat hij doet en spreekt, dan wel door het kleed, dat hij draagt, onderscheidt hij zich van de andere priesters. De witte tulband of priesterlijke hoed, met de gouden olaat, waarop geschreven stond: de heihgheid des Heeren; de kunstig bewerkte efod of rok met de borstlap en de twaalf edelgesteenten; de granaatappelen en klokjes aan den zoom van zijn gewaad, dat alles wordt tot in de geringste bijzonderheden u meegedeeld, opdat het u duidelijk zou, worden, hoe juist in en door dat kleed, een sprake uitging tot Israël van de heerlijkheid dezer hoogepriesterlijke bediening.

En niet alleen van den Hoogepriester en de andere priesters geldt dit, maar ook van den gewonen Israëliet. In de wetten door God aan Israël gegeven, vindt ge slag op slag bepalingen, die het kleed raken; het verbod, dat man en vrouw elkanders kleeding niet zullen verwisselen; dat geen linnen en wol in hetzelfde kleed saam zullen geweven worden; dat het onreine kleed niet mag worden gedragen enz.

En nu moge het waar zijn, dat dit alles ten deele symbolisch is bedoeld en daarom met de bedeeling der schaduwen voor ons zijn rechtstreeksche beteekenis heeft verloren, maar ook buiten deze ceremonieele wetten om, vestigt de Schrift telkens uw aandacht op het kleed. Wisselkleederen behooren tot de geschenken, waarmede men onder Israël hooge gasten eert. Het kleed deelt in de vreugde en smart van het menschelijk leven en geeft uiting aan de stemming van het hart. In dagen van rouw wordt het kleed gescheurd en zit men in zak en asch; bij bruiloften en feestelijke gelegenheden wordt het feestkleed aangelegd, de bruidegom draagt een priesterlijk kleed en de bruid siert zich met haar gereedschap. Het kleed is niet maar een los aanhangsel, een bedeksel alleen der naaktheid, maar het is een stuk van het menschelijk leven zelf. Het geeft het onderscheid aan tusschen priester en volk, tusschen koning en onderdaan, tusschen man en vrouw. Van het kleed gaat heel een sprake uit, vertolkende de stomme smart der ziel of de blijdschap die het hart vervult. Er is een gewaad des treurigen, maar ook een gewaad des lofs.

Het is dan ook opmerkelijk, hoe de Schrift, die ons schier nooit iets mededeelt'van de gestalte, van het gelaat, van de kleur van haar of oog van Gods heiligen, daarentegen vrij uitvoerig is in haar mededeelingen omtrent het kleed, dat zij droegen. Wij zouden, juist omgekeerd, bij een belangwekkende persoonlijkheid, het eerst denken aan het gelaat en het laatst aan de kiceding. Maar in de Schrift is dat zoo niet. Wij weten, dat Jozef een veelkleurige rok droeg, dat Elia en Johannes de Dooper een kemelsharen kleed hadden; maar van hun persoon lezen we niets. Zelfs van onzen gezegenden Heiland meldt ons de Schrift niet één trek, die ons in staat stelt, zijn heilig gelaat voor onze verbeelding op te roepen. Maar wel deelt de Evangelist ons mede, dat Hij een kleed droeg uit één stuk geweven, zonder

naad, een stuk zoo kosttaar, dat de soldaten bij Golgotha's kruis het niet wilden scheuren, maar het lot wierpen, wie het zou bezitten. En nog sterker, in het aangrijpende roepingsvisioen van Jesaia, waar hij de Hetrielen geopend ziet en God zittende o; zijnen troon, wordt met geen enkel woord gewag gemaakt van de hoog-heerlijke gestalte, waarin God zich aan des zieners oog openbaarde, maar lezen we wel van het koningskleed, dat deze gestalte omgaf en welks zoomen afdaalden tot den tempel te Jerusalem en dien vervulde.

Eerst wie dat verstaat, begrijpt ook, waarom heel de Schrift vol is van geestelijke beeldpraal, die juist aan het menschelijk kleed ontleend is. Wie het kleed zonder eenige beteekenis acht, zal er ook niet aan denken, om het kleed juist als symbool te gebruiken voor het geestelijk leven. In onze beeldspraak, voorzoover ze niet aan de Schrift ontleend is, speelt het kleed een zeer bescheiden rol. Veel meer aan huis en hof, aan handel en nijverheid, aan scheepi/aart èn akkerbouw, dan aan ónze kleeding, ontleenen wij het beeld, waar onze gedachte zich in uitspreekt. Maar in de Schrift is dat niet zoo. De heerlijkste profetie van Christus' borgtochtelijk karakter als Hoogepriester wordt ons geschonken in Zacharia III in Jozua den Hoogepriester, die met vuile kleederen bekleed voor Gods aangezicht treedt, door Satan wordt aangeklaagd, dat hij zoo geen priester zijn kan en nu op bevel van den Engel des Heeren wordt bekleed met reine kleederen en een reinen hoed. Onze gerechtigheden worden bij Jezaja vergeleken bij een , jWegwerpelijk kleed." Van den Messias heet het, dat hij komt om den treurigen Sions te beschikken een , ige-Waad des lofs." Als hij optrekt tegen Gods vijanden, staat er dat hij bekleed is met „de kleederen der wrake; " en als hij roetrit in de gunste zijns Gods, klinkt het van zijne lippen: , ; Hij heeft mij bekleed met de kleederen des heils, en den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan." En zoo gaat het heel de Schrift door. De apostel Paulus spreekt van den ouden mensch „afleggen" en den nieuwen mensch „aandoen, " wat een beeld is, aan het afleggen en aandoen van ons kleed ontleend. Elders wenscht hij liever „overkleed" dan „ontkleed" te worden. En Johannes ziet in de Openbaringen de verlosten uit alle natiën en tongen, die „hun kleederen op aarde niet bevlekt hebben" nu bekleed „met lange witte kleederen, gewasschen in het bloed des Lams.”

Genoeg om te doen zien, hoe het kleed in de Heilige Schrift volstrekt niet voorkomt als iets, vt^at nauwelijks de aandacht van den geestelijken niensch verdient, maar hoe juist integendeel, zoowel in Oud als in Nieuw Testament, zoowel in het menschelijke leven als in de geestelijke beeldspraak, aan het /eleed een beteekenis wordt toegekend, die juist met deze o vergeestelijke minachting van het kleed lijnrecht in strijd is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 november 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Onze Kleeding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 november 1902

De Heraut | 4 Pagina's