Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Buiteuland

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buiteuland

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Duitschland Een belangrijk stuk over 't kerkrecht.

De hoogleeraar Rieker te Leipzig, hield een voordracht over de beteekenis van het bestuur der kerk door den heer des lands. Deze voordracht is overgedrukt in de A. E. L.Kirchenz. Aan het artikel ontleenen wij het volgende:

Vele Christenen houden het voor iets raadselachtigs, om niet te zeggen dwaas, als men stelt, dat de heer van het land, ook bestuur moet hebben over de kerk. Het z.g. landsheerlijke kerkbestuur bestaat hierin, dat de Overheid, ten opzichte van de Evangelische kerk haars lands, niet alleen de drager is van het jus circa sacra, het recht omtrent de heilige dingen, maar ook het jus in sacra, het recht over de heilige dingen heeft, zoodat de Oi^erheid in een veel nauwer verband tot de Evangelische, dan tot de Roomsche kerk van haar partij staat. Zoo staat b.v. aan het hoofd van de landskerk van het hertogdom Saksen Altenburg de regent, welke het recht van oppertoezicht, en de verplichting tot bescherming der kerk heeft. Dit is zoo overal in alle kerken in Duitschland. In Saksen is de koning, doordat hij tot de Roomsche kerk behoort, verhinderd, om het kerkbestuur uit te oefenen, maar in plaats van door hem, wordt dit uitgeoefend door het college ministers. In Beieren daarentegen oefent de koning, tegenwoordig de prins-regent, al behoort hij tot de Roomsche kerk, het bestuur over de Evangelische kerk zelf uit.

Zoo bestaat in Duitschland zonder uitzondering, de instelling van het kerkbestuur, uitgeoefend door den heer des lands. Wanneer, en hoe is die ontstaan, zal men vragen.

Gewoonlijk meent men, dat de heeren van het land, toen zij zagen, dat de Roomsche bisschoppen over 't algemeen zich tegen de reformatie der kerk, volgens Luther's denkbeelden^ verzetten, in hunne plaats als een soort van noodbisschoppen zijn opgetreden. Daarom noemt men nog wel den keizer van Duitscliland als de opperste bisschop van de kerk. Deze opvatting kan echter niet voor de rechtbank der historie bestaan. Immers, wanneer door de reformatie het bestuur der kerk in handen van den heer des lands is gekomen, hoe komt het dan dat reeds vóór de reformatie, in menig deel van Duitschland, een soort van kerkbestuur door den landsheer uitgeoefend werd? Men denke aan datgene, wat in Saksen, Brandenburg en elders, de heeren des lands in de lode eeuw tot verbetering der kerkelijke toestanden in hunne landen gedaan hebben. Hoe is het ook te verklaren, dat in rijken, waar de Roomsche kerk de overhand heeft, in de i6de, 17 de en i8de eeuw, de heer van het land eenzelfde macht had over de Roomsche kerk, als in denzelfden tijd de landsbeeren in rijken, waar de Evangelische kerk den boventoon voerde. Wanneer de heer des lands in Dtiitschland op de plaats van de bisschoppen ging staan, omdat er geen bisschop meer gevonden werden, hoe komt het dan, dat in andere Protestantsche landen, als Engeland, Zweden, Noorwegen, Denemarken, benevens het ambt van bisschop, de heeren van het land ten opzichte van kerkelijke zaken eenzelfde positie innamen als de vorsten van Duitschland? Hoe komt het, dat Melanchton, die verklaart, dat een bisschoppelijke kerkorde alleen past op de Evangelische kerk, tegelijk tracht een wetenschappelijk betoog te leveren van het goede van den heer des lands, om de kerk te besturen, te verdedigen.

Nu pleegt men, om de gewone opvatting te verdedigen, zich te beroepen op het z.g. Episcopale systeem, dat in de tweede helft van de 16Je en in de eerste helft van de 17de eeuwbloeide. Volgens dit stelsel waren door den Augsburgschen godsdienstvrede van 1555, de bisschoppelijke rechten over de Evangehschen overgedragen van de Roomsche bisschojpenop de Evangelische landsoverheid, evenwel met dit beding, dat zij slechts de uitwendige macht zouden uitoefenen; zij moesten de macht over de inwendige zaken aan de consistoriën, superintendenten en predikanten overlaten.

In de bepalingen van genoemden vrede staat echter daarvan geen woord.

Tegenover deze voorstelling zet Prof Dr. Rieker de stellirg, dat de Evangelische landsoverheid van Duitschland in de i6de eeuw niet in de plaats der bisschoppen trad; het besturen van de ketk door de Overheid, is veeleer eene werkzaamheid, die bij de regeermacht van de Overheid behoorde.

In de oudheid en in de middeneeuwen gold de voorstelling, dat de Staat niet alleen eene gemeenschap voor wereldlijke burgerlijke aangelegenheden, maar ook voor godsdienstige zaken was. Het aankweeken van den godsdienst, als de onzichtbare grondslag van den Staat, was daarom geen private zaak, maar eene openbare aangelegenheid, ja de zorg voor de religie behoorde tot de atlergewichtigste bemoeiingen van de Ov^erheid.

De hoogleeraar toont dit aan wat de Grieken en Romeinen aangaat en betoogt ook, dat toen het Germaansche rijk het Christendom aannam, overal Germaansche lands-en staatskerken gevormd werden, die eerst een Ariaansch, later een Roomsch stempel droegen. De kerk van het Merovingische rijk, de kerk van het Angel-

Saksische rijk waren landskerken. Onder de Karolingers wordt de landskerk rijkskerk. De Duitsche keizer heerschte niet alleen over de uitwendige belangen der kerk, maar hij regeerde haar geheel. En dit niet bij wijze van machtsoverschrijding, maar als zijn recht en plicht. In de middeneeuwen hield men staat en kerk niet voor twee onderscheidene lichamen, maar wel streden twee machten, de overheid en de geestelijkheid, om den voorrang.

In de iide en 12de eeuw trad eene nieuwe gedachte op, vooral door Hildebrand, later paus Gregorius VII, voorgestaan, namelijk dat de kerk in de uitoefening van hare rechten vrij en zelfstandig was en dat 'dus de overheid niet bevoegd was in het bestuur en de wetgeving der kerk in te grijpen. De overheid had enkel als wereldlijke arm in kerkelijke aangelegenheden te handelen. Ook dit stelsel past in de middeneeuwsche denkwijze; immers wilde Hildebrand het geheele leven in één verband saamvatten; maar niet de staat, doch de kerk zou alle macht uitoefenen.

In plaats van eene Rijkskerk kwamen in den loop van de tweede helft der middeneeuwen verschillende landskerken, en het z.g. landsheerlijk kerkbestuur is niets anders dan de voortzetting van het bestuur, door de heeren des lands vóór de reformatie uitgeoefend.

De wortel van de gedachte dat de heer van het land ook bestuurder is van de kerk, is dus gelegen in de overweging, dat de Godsdienst eene publieke aangelegenheid is, een zaak van de gemeenschap, en dat de Overheid van rechtswege verplicht is voor den goeden stand der religie in haar land te zorgen.

Gaat deze opvatting door, dan is het met alle gewetensvrijheid gedaan, dan heeft de overheid te zorgen, dat niet alleen de tweede, maar ook de eerste tafel der Goddelijke wet gehandhaafd blijft. Alle Luthersche kerkenordeningen huldigen echter het denkbeeld, dat de overheid niet alleen geroepen isvoor het tijdelijk maar ook voor het eeuwig welzijn der burgerij te zorgen. In de Eszlinger kerkenordening van 1534 lezen wij:

„Wij (de overheid van deze stad) zijn op grond an het bev^l Gods en van ambtswege schuldig, niet alleen vaders te zijn voor onze onderdanen, niet enkel om het tijdelijke, maar ook om der wille van het zielenheil, zoodat zooveel mogelijk alle valsche leer uitgeroeid, alle Godslastering afgeschaft en ieder tot erkentenis der waarheid gebracht worde".

Nu besluit Dr. Rieker zijn betoog met de opmerking, dat da reformatoren — hij bedoelt natuurlijk de Luthersche — deze denkbeelden beaamden en meenden, dat als de heer van het land tegtüjk bestuurder was van de kerk, daarin der kerk waarborg gegeven werd tegen het verwereldlijken der kerk.

Wij zijn er den Heere dankbaar voor, dat de reformatoren die de geestelijke vaders werden der Gereformeerde kerken, er anders over dach ten. Ook meenen wij dat het betoog van Dr. Rieker niet geheel juist is, al komt het in het gevlei van den Duitschen Keizer.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 november 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Buiteuland

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 november 1902

De Heraut | 4 Pagina's