Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Conscientiekreet.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Conscientiekreet.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

II. (Slot)

Amsterdam, 16 Jan. 1903.

Niet minder bitter is de klacht, die de oud-hoogleeraar Ds. J. H. Gunning slaakt over de verlaging van het ambt en het ontbreken van de tucht in de Hervormde Kerk.

Als wij naar de inrichting onzer hervormde kerk niet meer Dienaren des Woords maar slechts predikers van den godsdienst zijn, waarin zijn die beiden dan onderscheiden ?

De Dienaar des Woords, allereerst, predikt thans bij ons niet in naam der Kerk, hoewel hij de houding heeft van dit te doen. Hij heeft die houding; want de Kerk stelt hem door haar wettig Bestuur aan, bezoldigt hem, bekrachtigt de verwisselingen zijner arbeidsplaatsen, en heeft, daar een vergrijp tegen de uitwendige orde en goede zeden bij haar meer weegt dan een vergrijp tegen Gods waarheid, i) voor die uitwendige dingen OffêSht en tucht over hem. Hij behoort dus in Naam van Jezus Christus en van de Kerk, die hem riep, te prediken. Maar als hij Gods Woord gelooft, predikt hij alleen in den Naam van Jezus, als zijn Gezant — doch buiten de toch werkelijk bestaande zending der Kerk om. Onze Kerk toch wil feitelijk iets anders, namelijk gelijke bevoegdheid van erkenning en ontkenning van Jezus als den Christus naar de H. Schriften. Maar de Dienst des Woords omvat, ten andere, ook de besturing der Gemeente door herderlijk opzicht en tucht.

Het herderlijk opzicht is in vele gemeenten om haar grooten omvang onmogelijk. Wat er van geschiedt, is een bezoeken van kranken en voorts van hen, met wie de leeraar in aanraking komt om ve'erlei, dikwerf ook bloot stoffelijke redenen. Met hoe veel ijver dat bezoek en die zorgen ook behartigd worden (en menig leeraar verteert er zijn levenskracht aan) het is bloot mdividueele trouw die den Voorganger dringt. Hij kan niet uit naam der Kerk, gelijk zijn Ambt eischt, de Gemeente bezoeken, want de Kerk heeft feitelijk geen belijdenis. In haren naam kan hij dus niets tot de Gemeente zeggen. Ook wordt de Gemeente aan het huisbezoek meer en meer ontwend. Velen ontvangen den leeraar met blijdschap, omdat zij met den toe stand der Kerk niet bekend zijn, en dus nog altijd in den leeraar den afgezant der Kerk zien. Maar velen ook zien vreemd op als de leeraar tot hen komt. Spreekt hij tot hen over het leven met God en het heil hunner ziel, zoo antwoorden velen: „ik ben niet van uwe kerk, ik ben modern" •— of; „ik houd mij hiermede niet op!' als bevreemdde het hun dat iemand tot hen spreken durft over dingen „die zij met hun eigen geweten afmaken." Of wel, zij maken den leeraar een tegenbezoek aan zijn huis of in de kerk (!!), om de beleefdheid te beantwoorden ! Zoo volkomen is de band die alleen door gemeenschappelijke belijdenis gehecht wordt, losgemaakt.

Maar de Leeraaf • - ^ om nu van hem alleen te spreken — heeft ook den dienst des Woords te vervullen. De bediening der heilige Sakramenten brengt ook de tucht met zich. Want het verkondigen van het Evangelie is een spreken in den Naam des Heeren. Door de wet doet dé Voorganger steeds der Gemeente hare zonden inzien; door het Evangelie verkondigt hij haar dat hare zonden haar om Christus' wille vergeven zijn. Want elke ware prediking heeft de vergeving der zonden tot grondslag. Al wordt zij niet altoos genoemd, de prediking moet er toch op rusten. Maar ook, als openbare, voor ieder duidelijke zonden zijn bedreven, moet de gemeenschap der Kerk, met voortgang langs de noodige trappen (Matth. 18, 15—20) uit liefde met zoo iemand tijdelijk verbroken worden. Uit liefde; want hij mag niet in de meening gelaten worden dat, zoolang hij in deze zonde blijft, de vergeving der zonden zijn deel is; en de ergernis, der gemeente gegeven, mag niet onopgemerkt blijven. Dit is het binden, en ook het o n t b i n d e n, het „houden" van de zonde, waarvan de Heer spreekt, en dat tot de roeping des Voorgangers behoort. Immers de Kerk is openbaring van het Lichaam des Heeren.' En deze tuchtoefening is als de in-en uitgaande adem, als de stofwisseling die het leven des lichaams onderhoudt.

„Maar dat kan immers in onte dagen en toestanden niet meer!" zegt men.

Zeker kan dit niet meer, wanneer de Kerk niet meer den moed heeft, haren plicht der Belijdenis van den Naam des Heeren te vervullen, en derhalve in dien Naam de tucht der liefde te oefenen. De Kerk staat dus voor deze keuze: zal ik, om den bestaanden toestand, mijn plicht verzaken ? of zal ik, door mij naar den eisch van de belijdenis van 's Heeren Naam in te richten, dien plicht vervullen? De Kerk koos tot hiertoe het eerste; doch daardoor wordt dan ook de Voorganger van Gezant van Christus tot prediker van den godsdienst verlaagd, en de tucht en daarmee verbonden levenskracht der Gemeente gaat te loor. Want indien de Kerk zich niet zoo inricht dat het Woord Gods, ook als tuchtmiddel, in haar zijn loop kan hebben, dan wordt zij, we zagen het, een gewone Vereeniging, gelijk elke andere in den Staat, maar de kracht die zij heeft als toegang banende tot het Koninkrijk der hemelen, gaat te loor. Wij miskennen niet, maar erkennen dankbaar, den grooten zegen dien de prediking des Woords niettemin, ondanks de«e verlaging der kerk, door Gods genade nog heeft. Doch die zegen, hoe heerlijk ook en met hoeinnigen dank ook te roemen, neemt niet weg dat,

i) Dit is niet een te sterke beschuldiging, maar eenvoudige waarheid. Op vergrijp tegen de kerkelijke orde, op dronkenschap, ontuchtof moord volgt schorsing of afzetting; op loochening van hetgeen de Kerk in hare Belijdenis als Waarheid Gods erkent, zelfs op loochening van de kern daarvan de centrale beteekenis van Jezus Christus, volgt geen schorsing noch afzetting. Alle pogingen, sedert 50 jaren er toe aangewend, bleven vruchteloos. Natuurlijk. Want hoe dikwijls ook in beroepsbrief en reglementen verlangd wordt dat men met geest en beginselen der belijdenis zal instemmen, wordt echter negens nader omschreven wat onder dien geest en die beginselen moet worden verstaan. Niet het wegblijven van die schorsing of afzetting wraken wij maar dat de Kerk, door geen beroep op Gods Woord in zich te bezitten, zich verlaagt tot een lichaam dat niet uitspreken kan wat waarheid Gods is en wat niet, omdat zij het niet weet. wanneer de Gemeente als gemeente der Gedoopten, als kinderen Gods, tot het geloot aan de vergeving der zonden die zij heeft, moet aangespoord worden in de prediking, deze prediking dan ook met de tucht moet gepaard gaan; en dat, wanneer die tucht ontbreekt, de prediking zich er toe moet laten verlagen om die schuldvergeving steeds op nieuw aan de „hoorders" aan te bieden, in plaats van, naar Gods Woord, haar tot grondslag te nemen voor de zoo noodige verdere opbouwing der Gemeente. „Prediking" onderstelt het bestaan der Gemeente, onder de noodzakelijke levensvoorwaarden van Belijdenis van 's Heeren Naam, en van tucht. Wordt die voorwaarde niet vervuld, dan moet zich de prediking onvermijdelijk tot evangelisatie verlagen. Helaas! dit is dan ook in onze kerk haar lot. Steeds opnieuw worden de „eerste beginselen" herhaald. Welsprekendheid, persoonlijke hartelijkheid en warmte, rijkdom der „gaven" moet die armoede bedekken en kan toch op den duur de eentonigheid niet weren die velen zich van de prediking doet terugtrekken. Hoog waarderen wij die gaven, en verkwikken er ons aan, zoo ze ons geboden worden. Maar opbouwing van de Gemeente als openbaring van het Lichaam des Heeren zijn ze niet.

Noode onthouden wij ons om meer af te schrijven uit dit woord van den grijzen leeraar, die daarmede toont, hoe waarachtige liefde niet de wonden bedekt, maar ze juist ontdekt, of er wellicht nog genezing zijn mocht.

Zeker, er zijn in deze brochure uitspraken, die voor ons raadselachtig zijn. Zoo begrijpen wij niet, hoe Dr. Gunning, die zoo sterk ijvert voor het heilig houden der Kerk door de tucht, op blz. 30 schrijven kan:

In een Staat moet de Overheidhet gezag van den wettigen Souverein belijden en in zijn naam regeeren : dan kan en moet hij verder allen, die het niet daarmee eens zijn, socialisten en anarchisten, in de Staat laten wonen. Evenzoo en des te meer, daar het gezag van Jezus Christus hooger en heiliger is dan van een aardsch koning, moet de Kerk in haar zedelijke persoonlijkheid, vertegenwoordigd door hare Voorgangers, door den samenhang harer verordeningen den Naam des Heeren belijden; dan kunnen verder allen die het daar niet mede eens zijn, in de Kerk wonen en leeren, want hun disharmonie overstemt dan niet de uiting van den eersten plicht dien de Kerk, gelijk elke andere zede lijkï persoonlijkheid, heeft, namelijk om haren wil, de hoofdstrekking van haar leven, duidelijk te betuigen.

En evenmin is het ons duidelijk, hoe Dr. Gunning kan verklaren, dat hij in de Hervormde Kerk blijft tot het einde toe, nietfegenstaande deze Kerk in plaats van een lichaam van Christus geworden is een „wereldsch genootschap". Wanneer hij zegt, dat al deze misstanden alleen raken de uiterlijke verschijning der Kerk, maar niet haar eigenlijk wezen, dan geldt deze zelfde verontschuldiging voor degenen die in de i6a eeuw niet met de Reformatie der Kerk zijn meegegaan, daar ook in de Roomsche Kerk het mystieke lichaam van Christus, gelijk Dr. Gunning ons zal toestemmen, toch niet geheel ontbrak.

Maar niettegenstaande deze inconsequenties, die, om de eigen woorden van Dr. Gunning over te nemen, alleen te wijten zijn aan een „conservatisme, dat tegen ingrijpende veranderingen opziet" en uit valsche behoudzucht niet breken wil met hetgeen lijnrecht tegen Christus ingaat, brengen wij Dr. Gunning onzen dank voor dit ernstig woord.

Na de Doleantie scheen het een tijdlang, alsof elke actie in de Hervormde Kerk tegen de ongoddelijke synodale organisatie hoogverraad was. Om het blijven in de Synodale genootschapskerk te dekken, werd over de zonde en gruwel van een belijdenislooze kerk, die Christus heerschappij vernietigt en van Zijn tucht niets weten wil, de mantel eener alles vergoelijkende liefde gehangen.

Dr. Gunning heeft althans den moed met dit bedriegelijk spel te breken. Hij spreekt het openlijk uit, dat de Hervormde Kerk als zoodanig geen belijdenis heeft:

Dit nu geschiedt niet in onze hervormde Kerk. Deze belijdt als Kerk den Naam des Heeren niet; want elke overtuiging, ook die welke de heerschappij van Jezus Christus zooals die naar de H. Schriften is, ontkent, heeft naar den samenhang harer reglementen in de Kerk gelijk recht; dus de Kerk betuigt geen eenheid van levensstrekking, geen wil; d. i. zij verlaagt zichzelve tot onpersoonlijkheid. Er is geen enkele overtuiging denkbaar waarvan de verkondiger, als hij betuigt de Kerk met haar te willen dienen, zou kunnen gekenmerkt worden als loochenaar van de heerschappij des Heeren. Dit bewijst duidelijk dat deze heerschappij in onze Kerk niet authentiek kan worden bepaald: want een bepaling die haar tegendeel niet uitsluit, is geen bepaling. Nu moet men niet zeggen, dat onze Kerk als Kerk wel niet belijdt, maar dat ieder Voorganger in haar individueel zijn eigen belijdenis kan doen hooren. Dit zou zoo wezen, als ieder Voorganger op zich zelf stond. Maar dit is zoo niet; hij is door de Kerk aangesteld, predikt in naam van de Kerk en geniet dan ook op dien grond de zedelijke voorrechten, aan deze positie verbonden. Hij neemt dus op zich, d. i. hij belijdt allereerst — de belijdenis der Kerk. Wat belijdt nu feitelijk onze Kerk? Den Naam des Heeren Jezus? Neen, want zij keurt als Kerk de loochening van dien Naam niet af; die loochening is in haar oog slechts een andere „richting, " die feitelijk dezelfde bevoegdheid heeft en uitoefent als zij, die dezen Naam belijden. Wat belijdt onze Kerk dan feitelijk? Haar feitelijke belijdenis luidt; „niet Christus, maar ieders meening omtrent den Christus."

En nog duidelijker geschiedt dit in een noot op pag. 32 :

Het is een drogrede te zeggen: „onze hervormde Kerk belijdt zelve niet, „maar laat iedere belijdenis vrij." Want elk levend wezen belijdt, of het wil of niet, zijn eigen aard. Het kan niet anders. De golf belijdt hare rondheid door de stuwkracht harer beweging: zij kan er niets aan doen, want belijdenis is bij elk levend, bewegend wezen noodzakelijk de openbaring naar buiten van haar nnerlijk bestaan. De roos belijdt door bladeren en geur dat zij roos is. Engeland belijdt door de ontvouwing van zijn innerlijk bestaan zijn imperialistischen aard. Zoo belijdt ook onze Kerk niet niets, maar een feitelijk gelijkstellen van elke overtuiging op geloofsgebied. Dit kan in détails met belijdenis van den Naam des Heeren gepaard gaan; gelijk toen onze Kerk, zeer juist, weigerde de Doopsformule facultatief te stellen of het zoogenaamd „recht der minderheden" uit te spreken. Maar deze juiste houding in détails wordt door haar algemeene houding overschaduwd. Wat iemands aard is, weet men niet door afzonderlijke daden van hem; want daarin kan hij inconsequent zijn, beter of slechter dan zijn werkelijke aard. Dezen laatsten kent men alleen door zijn geheel leven, of een geroegzaam groot deel daarvan, te beschouwen, en de inwendige drijfkracht, die het beweegt, daaruit op te maken.

Moge dit woord velen de oogen openen ! In de zelfverlaging van Christus Kerk wordt niet alleen aan de Kerk, maar door haar aan Christus, wiens Bruid ze is, een smaad aangedaan, dien de broeders in de Hervormde Kerk niet langer dulden mogen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Een Conscientiekreet.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1903

De Heraut | 4 Pagina's