Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Samensmelting.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Samensmelting.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In onze recensie van het Kerkelijk Handboekje wezen wij op het droeve feit, dat in het afgeloopen jaar in niet één kerk de zondige gedeeldheid werd opgeheven.

Dat feit wijst op een krankheid in ons kerkelijk leven. Zeker, alle overhaasting is verkeerd; toestanden, die historisch geworden zijn, verandert men niet in één dag; en de opleidingsquaestie heeft ook hierin veel kwaad gedaan. Maar de drang der liefde, die naar eenheid zoekt, mag toch nooit stilstaan. En als een heel jaar voorbijgaat zonder dat op één plaats de kerkelijke scheidsmuren vallen, dan getuigt dit tegen ons.

Eenheid van opleiding is gewenscht, maar eenheid van kerkelijk leven is door God geboden. Dat de Vrije Universiteit en de Theologische School gescheiden blijven voortleven, mag ons met droefheid vervullen, maar een rechtstreeksch bevel des Heeren om beide saam te brengen, hebben we niet. Doch wie twee kerken naast elkaar laat voortbestaan, handelt daarin tegen den eisch van 's Heeren woord en derft den zegen des Heeren. In die gedeeldheid mag niet berust worden, wil men niet in zondige lijdelijkheid vervallen.

Het deed ons daarom goed, dat Ds. Dekker van Kollum in de Friesche Kerkbode een ernstig woord plaatste om op dezen misstand te wijzen. En daar dit kwaad niet alleen in Friesland schuilt, brengen wij dit woord van vermaan gaarne ook onzen lezers onder de oogen:

„Ik geloof de gemeenschap der heiligen! — gemeenschap der leden met het Hoofd, Christus, maar ook met de leden onderling.

Dit stuk onzer Belijdenis kan evenmin als eenig ander buiten werking gesteld, in eenig opzicht, of wij staan met een leugen in onze rechterhand voor het aangezicht des Heeren.

Alle heiligen, d. i. geloovigen, vormen samen een organisme, en elke groep van heiligen onderling doet dit. Met elke plaatselijke gemeente is dit het geval.

Kenmerk nu van een organisme is, dat de leden niet apart, niet los van elk.i.ar kunnen bloeien. Een boom is een organisme. Houw hem midden door. Zullen de helften krachtige boomen kunnen worden? Maak de takken los van den stam, zullen ze niet verdorren ? Zoo ook is het eenigermate, waar Christus' volk in één plaats, niet in eenheid, maar in gedeeldheid leeft. Zoo is het, waar wij als personen ons buiten de Kerk houden, de Kerk in hare openbaring. Ons geestelijk leven kan niet bloeien, maar moet kwijnen.

Als leden van een organisme hebben de leden van Christus' Kerk elkander met hunne gaven te dienen, d. i. gemeenschap der heiligen te oefenen. Het is en moet er mee zijn als met de leden van een lichaam onderling. Ons lichaam is een organisme, en de gemeente als Christus' l^haam is een organisme. Zie er uw lichaam op aan : leeft éen der leden voor zich zelf, of leven ze voor elkander? Ziet het oog enkel voor eigen genot om te zien, of ziet het ten dienste van het geheele lichaam, opdat dit wandelend niet struikele, of zich stoote, ofin de gracht valle ! Werkt de hand enkel voor zich, of ten dienste ook der andere leden ? En de mond ? En de voet! Kan éen van alle opzichzelfen voor zichzelf bestaan? Kan het oog tot den voet zeggen: ik heb u niet van noode ?

Zoo is en moet het ook zijn met de heiligen onderling, met de geloovigen, de leden van Christus' Kerk. Niet elk lid van het lichaam heeft dezelfde uitnemendheid of dezelfde gaven. Het oog is fijner bewerktuigd dan de kunstvolle hand. De mond, die spreekt, heeft meerdere gaven dan het zwijgend oor, dat hoort. Doch hoe onder scheiden, dit hebben zij allen gemeen: dat geen voor zich zelf mag leven, dat ze alle, naar den aard en de mate hunner gaven, elkander dienen moeten, dat ze elk in hun soort even onontbeerlijk zijn, in elk geval elkander noodig hebben.

Zoo is het ook met de leden van het lichaam van Christus; ook zij hebben onderscheidene gaven. Den een heeft de Heere rijkdom gege ven; den ander een helder verstand. Den een invloed en aanzien, den ander geleerdheid en rijke wetenschap. Den een liefelijke eigenschappen van gematigdheid, zachtheid, teederheid; den ander scherpzinnigheid en kracht om iets tot stand te brengen. Den een, een krachtig geloof; den ander vurige liefde; een derde diep gevoel; een vierde een sterk rechtsbesef. Den een de gave om vijanden te weerstaan en de tegenstanders den mond te stoppen; den ander om met voorzichtigheid de broederen te leiden. En elk dier gaven is kostelijk.

Een rijke verscheidenheid dus, doch hoe verscheiden, dit gemeen hebbende: niemand mag zijne gave voor zich zelf houden, elk heeft de anderen te dienen. Dat ligt in den aard der zaak. Dat eischt met zoovele woorden het Woord onzes Gods: een iegelijk gelijk hij gaven ontvangen heeft, alzoo bediene hij ze den anderen als goede uitdeekrs der menigerlei genade Gods. X Petri 4 : I0.

Wie dus door den Heere met aardsche goederen is gezegend, die doet niet genoeg, wanneer hij in hel burgerlijke elk het zijne geeft. O, dan kan hij uit hooger gezichtspunt nog een dief zijn ! Dat is hij, indien hij zich onttrekt aan de zaak des Heeren, zijne gemeente, zijne armen naar vermogen te helpen en te steunen.

Wien de Heere met deze of gene gave van verstand of hart heeft gezegend, die mag ze niet zelfzuchtig en gemakzuchtig voor zich zelven houden. Hij heeft daarmede te woekeren en anderen te dienen.

En nu denke niemand, dat is goed voor anderen, voor die en die, maar dat heb ik mij niet aan te trekken, ik heb toch geene gaven. Gij vergist u! Er is geen lid des lichaams of het heeft eene taak te vervullen ten dienste van dat lichaam. Het kleinste lid aan den kleinsten vinger evengoed als de long in de borst. Er is wel onderscheid, doch geen lid dat niets te doen heeft. En zoo is er ook geen lid in de gemeente van Christus, of God heeft dat eene gave gegeven, eene gave om ook ten nutte der anderen dienstbaar te wezen. Het penningske der weduwe telt terdege mee! En wie niets meer „doen" kan, voor dien blijft in het gebed toch nog veel te doen.

En hoe heerlijk en heilzaam is niet die gemeenschap der heiligen! Vooral waar dat elkander dienen gewilliglijk en met vreugde geschiedt, want daar geschiedt het ook mildelijk. Daar leeft men met elkander en neemt men ook deel in elkanders vreugde en leed. Daar blijft de gemeente bawaard voor uitsluitend dorre verstandstheoriën, die hoe rechtzinnig en gereformeerd ook en vroom, het hart toch dor en koud laten; en aan de andere zijde ook weer voor enkel drijven op het gevoel. Daar wordt de liefde gekweekt, en de kennis en het geloof bevorderd en de Naam des Heeren verheerlijkt.

En tegen die gemeenschap nu vloekt onze kerkelijke gedeeldheid. Naar den aard dier gemeenschap zouden wij steeds met al 's Heeren volk willen saamvergaderen. Als ééne groote gemeente, de algemeene vergadering, de heilige Katholieke Christelijke Kerk willen opgaan om den naam des Heeren aan te roepen. Dit is het ideaal, dat in den hemel ons toewenkt en eens op de nieuwe aarde zal worden verwezenlijkt.

Thans echter kan dat vanwege localiteit, afstand en taalverschil hier op aarde onmogelijk. Maar wat wel kan en ook moet. is, dat 's Heeren volk in ééne plaats ook ééne gemeente vorme. Het artikel „ik geloof de gemeenschap der heiligen" kunnen wij onmogelijk oprecht en van harte-belijden, waar wij die eenheid der gemeente niet voorstaan en bevorderen. Allerlei bezwaren moeten daarbij wegvallen. Ja, veel wat als bezwaar genoemd wordt, moet veeleer als aanbeveling gelden. De eene Kerkengroep wordt geacht geestelijk rijker te zijn of stoffelijk rijker dan de andere; welnu, een kostelijke gelegenheid om te toonen, dat de gemeenschap der heiligen maar niet in lippentaai wordt beleden, om met de meerdere gaven de minder bedeelde te zegenen. O zeker, zoo rekent de wereld niet. Die rekent op koopmanswij ze uit, hoe men bij de minste uitgave het meest kan inbeuren. Maar de Kerk van Christus is immers toch ook iets anders dan de wereld.

Niemand zegge: wij in onze gemeente hebben het nu zoo rustig en vredig en zoo gezellig m et ons eigen volk, en daarom willen wij van vereeniging of ineensmelting liefst niet hooren. Dat zou pure zelfzucht zijn. Dat is niet de geest van Christus. In hetgeen de een boven den ander bevoorrecht is of acht te zijn, heeft hij een reden te zien om de vereeniging voor te staan, opdat ook anderen en meerderen de vruchten zijner gaven en talenten genieten mogen.

Wat van Christus is, behoort bijeen en heeft stoffelijk en geestelijk elkander te dienen, naar het woord van den apostel: Niemand van ons leeft zichzelven, maar hetzij dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren.

En men stelle het gehoorzamen aan des Heeren bevel niet uit, tot de wederkeerige liefde vermeerdere, en het geloof zich versterkt hebbe; maar beginne met gehoorzamen, en verwachte als zegen daarop: de vermeerdering der liefde in de versterking des geloofs!

Uit dit woord spreekt een dorst naar de gemeenschap der heiligen, die het hart verkwikt.

Liefde kan alleen komen, wanneer men saamleeft. En wie dan eerst saamleven wil, wanneer de liefde onderling gekomen is, keert de ordinantiën des Heeren om.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 januari 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Samensmelting.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 januari 1903

De Heraut | 4 Pagina's