Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Aan den wind des daags.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Aan den wind des daags.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij hoorden de stemme des Heeren Gods, wandelende in den hof, aan den v/ind des daags. Toen verborg zich Adam en zijne vrouwe voor het aan gezichte des Heeren Gods, in het midden van het geboomte des hofs. Gen. 3 ; 8.

Wilde stormwind heeft in het Paradijs niet gewoed. Geen andere wind kan den Hof van Eden doorwaaid hebben, dan de zachte zuiging die bij warmer klimaat de morgen-en de avondkoelte aanbrengt. Daarom wordt in het Paradijsverhaal niet van een los opkomenden, maar van een vast terugkeerenden wind gesproken, van „een wind des daags", en het was die wind des daags die voor Adam en Eva de nadering van God aankondigde.

Die symboliek is nog in te denken. Te midden van de weelderige stilheid van het Paradijs, waar het alles rust en vree, vree en kalmte ademt, wordt plotseling een zacht geritsel vernomen, dat door het loover henenruischt, juist een geluid zooals het nog ons oor treft, als we, bij dicht geboomte gezeten, door dat dicht geboomte iemand naderen hoorden, die door zijn gang de lichte twijgen verzet, het blad in trilling brengt en een stil gedruisch voor zich doet uitgaan. En op hetzelfde oogenblik dat in het paradijs dit geritsel door het loover wordt ver nomen, strijkt een zachte koelte langs de slapen, en is het of Adam en Eva zich zacht voelen aangeraakt. En met dit stil geritsel en deze heerlijke aandoening gaat tegelijk de inspraak des Heeren in en tot hun ziel uit, en zoo ont stond de voorstelling dat de stem des Heeren tot hen kwam, wandelende in den Hof op den wind des daags.

In den wind een drager en symbool van het heilige te zien, is aldus uit het paradijs heel de openbaring ingegaan. Van onzen God wordt gezegd, dat hij „wandelt op de vleugelen des wmds"; dat hij „snellijk op de vleugelen des winds door het luchtruim vliegt." Op den Pink sterdag werd, toen de Heilige Geest tot de Gemeente kwam, „het geluid gehoord als van een geweldig gedreven wind", en toen Nicodemus het onderricht over de wedergeboorte ontving, paste de Heiland opzettelijk het symbool van den wind op God den Heiligen Geest tot. Gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet van waar hij komt, noch waar hij heengaat, en alzoo is het met den Heiligen Geest.

In een noordelijk land als het onze, waar de wind een gewoon verschijnsel is, voelt ons besef dit zoo sterk niet meer. Maar in de streken, waar de Openbaring opkwam, waar de weersgesteldheid rustiger, en daardoor het opkomen van den wind scherper geteekend is, heeft de wind in zijn ruischen steeds als vanzelf van hooger dingen gesproken.

Men was natuurkundig nog niet tot de ontleding van den windstoot gekomen. Men vatte den stormwind nog op, gelijk hij met de donkere wolken door het zwerk op komt zetten, en met zijn geweldig gedreun en gebulder heel het woud schudden doet.

Die ontzettende windkracht kwam van boven. Ze kwam uit den hooge. Ze kwam als een geheimzinnige, onverklaarbare kracht. Men voelde ze, maar kon ze niet tasten. Men hoorde ze, maar kon ze niet zien. Ze was een raadselachtige, ongrijpbare en toch alles voor zich uitstuwende en uitdrijvende macht. En van die macht ontving men de gewaarwording, alsof ze rechtstreeks van God op den mensch inwerkte, zonder tusschenschakel, ja alsof God zelf met zijn majesteit in dien stormwind zich over hem boog. „Des Heeren weg, roept Nahum uit, is in den wervelwind, en de wolken zijn het stof zijner voeten."

In dit windsymbool spreekt het omgekeerde van wat ons toespreekt in het zinbeeld van den tempel.

De tempel spreekt van een God die in ons als zijn tempel woont; die niet verre is, maar nabij; die zijn woonstede in ons hart heeft gekozen, en die alzoo van uit de diepte van ons eigen hart ons opwekt, straft of troost.

De tempel verzinbeeldt aldus de inwoning van den Heiligen Geest in de verborgenheid onzes harten. Hij verzinbeeldt de innigheid, de teeder heid, de nauwheid der gemeenschap. En al mag er ook in den tempel een voorhangsel zijn, en soms in ons eigen hart de gemeenschap met den in ons wonenden Geest verstoord zijn, de herwinning der liefde komt dan toch nooit van buiten, maar altoos uit de diepte van ons eigen wezen. Het is en blijft altoos: Immanuel, God met ons. In Christus met al zijn volk. In den Heiligen Geest persoonlijk met zijn kind.

En daartegenover staat nu het symbool, dat aan den wind is ontleend.

De wind des daags strijkt zacht en ritselend van buiten in het paradijs in. Die wind des daags is er eerst niet. Hij nadert ongemerkt, maar komt altoos van buiten. En alzoo komt hij tot den mensch, die hem eerst zelfs niets ontwaarde.

Hier begint het alzoo met een scheiding, met een tweeheid. Bij het symbool van den wind is de mensch eerst zonder God; God zelf is eerst van den mensch gescheiden; en nu gaat niet van den mensch in het gebed, maar van God in den wind des daags de beweging uit, waardoor Hij zich naar zijn mensch toebegeeft, hem wekt, op hem aandringt, en hem ten slotte geheel vervult.

Die beide nu hebben elk hun recht van bestaan. Op beide moet onze vroomheid* zich richten. En eerst wie deze beide gelijkelijk tot hun recht laat komen, leeft in de bezielde gemeenschap met den Eeuwige.

Tusschen God en ons bestaat een zoo alles doorsnijdend onderscheid, dat we op zichzelf onzen God in Zijn majesteit nooit anders dan hoog boven ons denken kunnen. Hij zijn troon in den hemel gevestigd, en wij ons nederbuigende op deze aarde als de voetbank zijner voeten.

Dat is de verhouding die in het symbool van den wind tot zijn recht komt. De wind hoog uit de wolken op ons neerstrijkende, en wij soms tot in het merg van ons gebeente de snerpende aandoening van den wind ervarend. Maar er bestaat ook tusschen God en zijn kuHl een vrije gemeenschap die allen afstand te niet doet; die alle verwijdering opheft, en die dringt naar innige vereeniging, en het is die verhouding die in het symbool van den tempel uitkomt.

Ons hart is een tempel des Geestes.

God zelf inwonende in ons innerlijk ziels leven.

De tempel, dat is de overstelpende weelde der allesomvattende liefde. De stormwind blijft het zinbeeld van de majesteit des Heeren.

En eerst waar die beide zuiver elk op eigen gebied werken, is er èn de zaligste aanbidding van Gods majesteit, èn tegelijk de zaligste genieting van zijn eeuwige Liefde.

Zoo ga de slinger in ons zielsleven steeds op en neder.

Voelt ge, dat ge een tijdlang u te licht en te gemakkelijk aan het zoet der mystiek hebt over gegeven, en in uw mijmerende gemeenschap met uw God, het diep ontzag voor zijn majesteit verliezen zoudt, dan moet met één ruk uw ziel zich uit die benevelende voorstelling losrukken, om de hoogheid des Heeren Heeren tegenover de kleinheid en nietigheid van uw creatuurlijk bestaan weer in al haar heilige verhevenheid te doen uitkomen.

En omgekeerd, zijt ge een tijdlang zoo machtig door de majesteit des Heeren aangegrepen geweest, dat ge, ja wel den Heilige hoog daarboven kent, maar in uw hart van uw God verlaten zijt, zoodat ten leste alle inniger liefde van uw God aan uwe ziel zou afsterven, dan moet eveneens met één ruk uw bevroren hart onder den gloed der eeuwige ontfermingen wor den gebracht, en moet de zielsgemeenschap met den Eeuwige door u gesmaakt worden.

Maar winste is het, zoo deze slingering niet met zoo forschen stoot toegaat, en indien de innigheid van het , ; Onze Vader", met de eer biedenis van het: „die in de hemelen zijt", in de dagelij ksche bevinding van ons innerlijk leven mag afwisselen.

Geen leven van enkel mijmering en over teedere beseffen. Wie zich daaraan overgeeft, verzwakt en verslapt zijn geestelijk bestaan, wordt voor zijn Goddelijk beroep in de wereld ongeschikt, en boet de frischheid zelfs van het leven zijner vroomheid in.

Bij gezonden staat des harten is hier gestadige, is hier geregelde afwisseling. Gedurig en ernstig bezig zijn in ons beroep, en daarbij onzen God boven ons, uit Wien onze sterkte tot ons afdaalt en in Wien onze hulpe staat. En dan weer het zoeken van het gebed, het ver zinken in het Woord, het innerlijk verteederd worden door een gevoel van heilige liefde. Onze God een God van verre en toch een God van nabij!

Zóó verstaan, verkrijgt die wind des daags nog een andere dan natuurlijke beduidenis.

Elke dag van uw leven vormt een geheel op zichzelf, en eiken dag van uw leven is er in al wat om u voorvalt, en wat u treft, en wat u aangrijpt, een bestel en bestier van uw God.

Zoo gaat er door eiken dag van uw leven een wind des daags. Eerst die uren en oogenbUkken, dat er nog niets tot uw hart spreekt, dat het zich alles in het gewone verliest en dat het is of er geen sprake van dien dag tot u komt. Maar dan, soms in het onbeduidendste, iets dat u treft, dat uw opmerkzaamheid gaande maakt, dat u doet nadenken en u de gedachten in u doet vermenigvuldigen; iets dat een kind u toeroept, een vriend u in het oor fluistert, iets dat ongemerkt uit uw eigen ziel opkwam, of ook iets dat ge verneemt, iets dat men u bracht, dat voorvalt in uw huis of in uw zaken, kortom iets, dat kleur en teekening in de vaalheid van uw levensdag bracht, en dat juist was dan dien dag „de wind des daags", waarop de stem van uw God u nabij kwam.

Zoo gaat God de Heere eiken dag zoekende naar ons uit. Zoo wandelt de stem van onzen God ons heel ons leven achterna, om ons te lokken, te boeien, en voor de trouwe onzes Gods te winnen.

En daarom verloren is elke dag, waarin de stem uws Gods op den wind des daags wel langs u gleed, maar u niet aangreep en niet wakker schudde.

Maar ook gezegend is elke dag van uw aanzijn, dat alzoo in den wind des daags uw God tot uw ziel mag naderen, en zoo dat naderen in de innigheid der gemeenschap overgaat, dat ge uw God weer met versche teugen in zijn eeuwige liefde genieten kondt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1903

De Heraut | 4 Pagina's

„Aan den wind des daags.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1903

De Heraut | 4 Pagina's