Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Mijn Schild.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Mijn Schild.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want God de Heere is eene zon en schild. De Heere zal genade en eere geven. Hij zal het goede niet ontbonden dengenen, die in oprechtigheid wandelen. Psalm 84 : I2.

Nog steeds weerklinkt het in 't Wilhelmus door zalen en langs straten;

Mijn schilt ende betrouwen Sijt Ghij, Oj Godt, mijn Heer, Op U so wil ik bouwen Ve. laat mij nimmermeer »

En wat het Wilhelmus, als het door anderen wordt aangeheven, daarmee in onze «iel inzingt, wat is het anders dan nagalm op de zielsuiting van den psalmist van voor dertig eeuwen, wiens lied ons nog keer op keer in huis en kerk bezielt:

„Want God de Heer zoo goed, zoo mild Is t' alien tijd een Zon ett Schila Hij zal genade en eere geven Hij zal hun t goede niet in nood Onthouden, zelfs niet in den dood, Die in oprechtheid voor Hem leven. Welzalig, Heer, die op U bouwt En zich geheel aan u vertrouwt.»

Bij ons speelt het Schild geen rol meer. Het gevecht wordt thans op groote afstanden geleverd met geschut en snelvuurgeweer, waartegen men zich dekt op den grond of achter aardhoop.

Maar het vechten in de dagen, toen David zijn psalm zong, ging, de boog uitgezonderd, en boogschutters waren slechts enkelen) man tegen man, vlak lijf tegen lijf, oog in oog, soms de voeten elkaar rakend, en het zwaard van den een indreunend op het zwaard van den ander Een worsteling die niet kon eindigen, eer van de twee, die elkaar aangrepen, een in zijn bloed verzonk.

En natuurlijk, in zulk een worsteling was het schild 't leven. Zonder schild tegen een die wèl door schild gedekt was, was men zóó weg. Vandaar dat 't schild hoofdzaak in de worsteling was onder alle volken der oudheid, gelijk het nu nog den neger dekt, als hij aanvalt met zijn assegaai.

Dat schild ving de pijl op. Op dat schild brak de lansstoot af. Met dat schild werd de zwaardslag gepareerd.

En daarom, als die duizenden en duizenden in Jeruzalem, die zelf het schild gehanteerd hadden, en aan hun schild hun leven dankten, den lof zang in Sions voorhoven aanhieven, en in Jehovah roemden als het Schild van htm vertrouwen, dan voelden die mannen bij dat zingen, wat wij er nooit in al zijn diepte meer bij voelen kunnen : wat het is, wat het zegt, wat het beteekent, in God als in zijn Schild zich te verblijden.

Een schild, merk hierop, was een dekking van het lijf, die niet een ander voor den strijder hield, maar die de man zelf in zijn doodsnood hanteerde.

Het schild gegrepen met de linkerhand, rustte aan den arm.

Eigenlijk was het van dien arm niets dan een verbreeding.

In gevaar heft wie aangevallen wordt met scherp, nóg vanzelf en onwilkeurig zijn arm op, en poogt, op gevaar van verwonding af, nóg zijn gelaat en zijn hart met zijn arm te dekken.

Om nu bij dit verweer den arm niet te wagen, en breeder stuk van het lijf te dekken, vond zucht naar levensbehoud toen het schild uit; eerst het lange schild, zoo lang als men zelf was, en toen het korte schild, de rondas of beukelaar, om in het kort gevecht met het zwaard de slagen er op te doen afketsen. Maar altoos zoo, dat men zelf het schild hanteerde, en 't zelf bewoog, en 't zelf tegen den slag in strekte.

„De Heere is mijn Schild" zegt dus niet, dat God uit de verte ons beschermt, en buiten ons eigen toedoen ons dekt. „De Heere mijn Schild" is uitspraak van het geloof. Is gesproten uit het besef, dat God vlak bij ons is, dat ons geloof God aangrijpt, en dat we dat geloof in God hanteeren, tegen den aanvaller te weer stellen, en zoo in het geloof met God één, ons gedekt weten en voelen met zijn Almachtigheid. De moeder kan in doodsgevaar vlak voor haar kind gaan staan, zoodat ze haar lieveling dekt met haar eigen lichaam, en ook dan kan men zeggen, dat die moeder haar kind ten schild was. En zoo is God nog het schild der kleinen die Hem niet kennen, en geen geloof in Hem in actie kunnen brengen.

Maar daaruit kwam deze heilige beeldspraak niet op. Die beeldspraak kwam op bij den man, die zelf in bangen, harden strijd 't schild gehanteerd, en er zijn leven door gered had Het schild is voor den man wat de vleugel voor den gier of adelaar is. Het schild hoort voor den geoefenden strijder als bij zijn lichaam. Het is met zijn arm één, en zijn redding hangt er van af, of hij dit schild te hanteeren weet. En zoo nu is God de Heere een Schild WÖAwie op Hem betrouwen, voor wie gelooven, voor wie in nood en dood het atdoend gebruik van het geloof kennen, en die juist in dit geloof verstaan, hoe het Godzelf is die hun arm daarbij bestuurd heeft.

Het schild ziet op strijd, op worsteling.

Op worsteling tegen al wat tegen ons opkomt, om ons naar lichaam ot naar ziel te verderven. Hij is ons schild tegen giftige krankheid en tegen de macht der natuur, en tegen doodsgevaar uit ongeluk. Doch let nu wel, niet zoo, dat wij lijdelijk er bij neer zitten, en nu God ons dekken laten. De beeldspraak van 't schild duldt die uitlegging niet. God ook schild tegen krankheid en pestilentie, tegen waterstroom en Tuur, wil veeleer omgekeerd zeggen, dat we met de uiterste inspanning elk middel van verweer aanwenden, dat God aan onze ken nisse ontdekt heeft; dat we in het gebed onze kracht ter inspanning stalen; en dat we zoo in het geloof onzen God tot een schild hebben, een schild dat we zelf in het geloof tegen den aanvaller keeren.

En niet anders is het met onze ziel.

Geen slappe opvatting past hier. Niet zeggen, dat we de zonde/«y(/i? « moeten, neen, we moeten tegen de zonde strijden. We zullen verstaan, dat in de zonde zich een aanvallende macht tegen ons keert; dat achter die macht de denkende, zinnende geest van Satan loert, die ongemerkt op ons aandringt, en het toelegt op het moorden van onze ziel, en die, als we geen schild hebben om tegen hem op te heffen, en geen kennis om dat schild te hanteeren, ons gewisselijk overmant en neerwerpt.

Zekerlijk, meer nog dan in de worsteling voor uw lichaam, is uw God uw schild in de worsteling voor de behoudenis van uw ziel; maar dan hoort het er bij, dat gij zelf voor uw ziel strijdt; dat gij zelf den aanvaller, die het op uw ziel toelegt, in het oog vat, tegen hem het zwaard opheft, en inmiddels uw schild, ter dekking van uw ziel, tégen hem uitstrekt.

God uw schild in de worsteling voor uw ziel, wil duB zeggen, dat gij zelf naar uw God de hand uitstrekt, zelf worstelt met alle geestelijk verweermiddel, en dat dan uw God wordt bevonden uw Schild te zijn, dat ge in het geloof tegen Satan hoog houdt.

Men spreekt van een wapenschild, en bedoelt daarmee een schild, waarop de man wiens het is, zijn blazoen gegraveerd heeft. Een persoonlijk herkenningsteeken, voor wie hem kent, uitdrukkende wie het is, die achter het schild schuilt.

Zoo drukt het schild den persoon uit. Zoo wordt het schild iets op zich zelf. Een verpersoonlijking. Aan het schild herkende men de groote of kleine kracht van verweer.

Zoo nu is God het schild, van wie op Hem vertrouwen. Een schild waarop niet mannentrots in leeuwenkop of stierenkop zich afbeeldde, maar een schild, waarop de man die gelooft, niets plaatst dan den naam Jehovah. In stille nederigheid, in rustige ootmoedigheid, in afzien van zich zelf, en in betrouwen op zijn Vader die in de hemelen is.

De Heere mijn Schild, is het voorhouden aan de machten van de natuur en van Satan van den Naam des Heeren. Een in vlammend schrift aan de wereld toonen, dat we tot de heirscharen van den levenden God behooren. Dat we niet strijden op ons zelf, maar dat de Held die ons aanvoert, de Gezalfde des Heeren is. En daarmee een uitspreken, dat onzer die hoogste kracht van aller menschenziel is, de onoverwinlijke kracht van 't geloof.

Zoo ziet ge, hoe diep het schriftuurlijk zinbeeld gaat.

We zagen het in de belijdenis dat God onze Zon, de Zon van ons leven is. Hier verstaat ge het van die oude belijdenis, dat God ons Schild, ons rondas in de worsteling om levensbehoud is.

Maar dan tast en voelt ge ook, hoe het niets zegt, of ge al zingt en jubelt, dat God uw Schild is; maar dat het er op aankomt, om in alle nood, in alle worsteling, dat Schild niet aan den wand te laten hangen, maar dat het heilig Schild gehanteerd moet, gehanteerd door een levendig, door een bezield, door een heldenmoedig geloof.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 februari 1903

De Heraut | 4 Pagina's

„Mijn Schild.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 februari 1903

De Heraut | 4 Pagina's