Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De heer J. L. Zegers van Heemstede geeft in het Nederlandsche Diakonaat eenige beschouwingen ten beste over de roeping der diakenen om ook voor de kranken te zorgen, en beroept zich daarbij vooral op Calvijn :

De Hervormers, niemand betwist dit, plaatsten zich op den bodem der H. Schrift, toetsten de toestanden der Kerk in hunne dagen aan de uitspraken en de beginselen van Gods Woord, en hunne studie bracht hen tot de verklaring dat het diakonaat noodzakelijk verbetering en aanvulling behoefde.

Mannen, die hun regulatief zochten in de H. S., die verzekerd waren, dat zij alleen op den bodem van Gods Woord zich plaatsende, tot een juist inzicht konden komen, verdienden gehoord, en met het resultaat van hun ernstig onderzoek rekening gehouden te worden.

Onder de Hervormers verdient vooral Calvijn geh or. Zijne verdiensten als exegeet wo. den algemeen erkend.

Zelfs zij, die groote bezwaren inbrengen tegen Calvijn's leersysteem en nooit eenig blijk geven van Calvinistische neigingen, noemen hem toch zonder eenig voorbehoud, »den exegeet bij uitnemendheid cider de Hervormers."

En hier waar het geldt een zaak niet van wijsgeerigen, maar van zuiver practischen aard, geeft hij geen onzeker geluid.

Volgens Gods Woord, zoo leerde hij, moeten er in de Kerk zijn tweeërlei soort diakenen. Rom. 12 : 6 8 diende hem tot grondslag.

De apostel Paulus spreekt daar van de verschillende bedieningen, die in de Gemeeiite te vervul len zijn.

Er is sprake van die «leeren, " van die «vermanen" en van die jrvoorstanders' zijn, waarbij te denken is aan mannen, uie onder eene van deze drie benamingen, belast waren met de szielzorg". De apostel wil dat elk hunner de daartoe ontvangen gave «handhaven" zal, die aanwenden in het belang der gemeente

Verder spreekt de apostel van hen, die «bedienen", die Buitdeelen' en die «barmhartigheid'doen. Ook hier zal gedacht moeten worden aan bepaalde bedieningen, waartoe de Heer bijzondere gaven schenk". De apostel wil dat zij, die die gaven en die ambten bezitten, hunne roeping getroaw zullen zijn. De bedieningen hier bedoeld, hebben meer betrekking op uitwendige aangelegenheden, met name de verzorging van armen en andere hulpbehoevenden.

Calvijn nu zegt in zijne verklaring der Zendbrie ven, op Rom. 12 : 8 dit. «Onder degenen, die «geven' i) verstaat de Apostel niet degenen, die van het hunne geven, maar de Diakenen, die verordend zijn om de gemeene goederen der Ge xeente uit te deelen; bij degenen, «die barmhartigheid doen' verstaat Paulus weduwen en andere dienaren, die naar de wijze der oude kerk gesteld waren om de kranken te verzorge: . Dit zijn twee ver schillende diensten; den armen hunne nooddruft toe te dienen en hen te verplegen (hanteeren), waardoor zij zonder bedrog en zonder aanzien des persoons getrouwelijk uitdeelen hetgeen hun bevolen is; den anderen wil de apostel dat zij dienen met blijmoedigheid, opdat zij niet, gelijk dikwerf pleegt te geschieden, door stu'jrschheid den dienst zijne genade ontnemen". In zijne Institutie of Onderwij zing in den Christelijken godsdienst (Boek IV par. 8, 9.) zegt Calvijn: Nu hebben wij hier op te merken dat wij tot hiertoe alleen die verrichtingen vermeld hebben, die in de bediening des Woords gelegen zijn. Paulus maakt in het 4e Hoofdstuk van zijn brief aan de Efeziers (Etéz. 4:11) ook van geen ander gewag. Maar in zijn brief aan de Ro meinen ^I2 : 7) en in zijn eersten aan die van Corinthe (12 : 28) maakt hij nog van andere melding, t, w. van krachten, de gave der gezondmakingen, de uitlegging, de regeering en de verzorging der armen. Van deze ambtsverrichtingen ga ik die voorbij, welke alleen voor een tijd waren. Doch er zijn twee ambten, die voortdurend stand houden, t. w. de regeering en de verzorging der armen. De regeerders zijn, naar mijn gedachten, geweest de ouderlingen, uit het volk \erkoren, om met de opzieneis opricht uit te oefenen over den wandel der eden en om de tucht te bedienen. Wan gij kunt anders niet verklaren hetgeen hij zegt (Rom. 12 : 8). .Die regeert, doe zulks met zorgvuldig heid. 2)

»De verzorging der armen was den diakenen bevolen. Schoon in den briet aan de Romeinen melding gemaakt wordt van tweeërlei diakenen. Wie geeft, zegt Paulus daar, doe dat in eenvou digheid, wie barmhartigheid doet, in blijmoedigheid.

Daar het zeker is dat hij spreekt van de openbare bedieningen der Kerk, zoo moeten er twee onderscheidene graden van diakenen geweest zijn. Indien ik in mijn oordeel mij niet vergis, zoo doelt hij in het eerste lid op zulke diakenen, die de aalmoezen uitdeelden, en in het tweede, die zich had den gewijd aan het verplegen van armen en kranken. Indien wij dit aannemen gelijk het alleszins aannemelijk is, zoo zullen er twee soorten van dia kenen zijn: van welke sommigen zullen dienen tot het behartigen van de goederen der a.men, anderen tot het verzorgen van de arme kranken der gemeente zelven Zie nu hoedanige diakenen de Xpostolische kerk gehad heeft, en hoedanige ook wij, volgens haar voorbeeld, behooren te hebben.

I) St. vertal: «uitdeelen.

2) St. vert: Die een voorstander is, in naastigheid.

Wij hebben geen enkel woord onderstreept, ten einde getrouw te citeeren. Nu echter vestigen wij er zeer bepaald deaandacht op, dat volgens Calvijn, niet alleen ambtsdragers zijn zij, die verordend zijn «om de gemeene goederen der gemeente uit te deelen"' »om den armen • unne nooddruft toe te dienen, " — maar d^t ook zij, die gesteld waren om «de kranken te verzorgen, ' die «zich gewijd hebben aan het verplegen van kranken en armen" een ambt in de Gemeente bekleeden. De eene soort heet diakenen, en de andere soort ook, en deze ambten behooren niet tot die, welke alleen voor een tijd waren, want ook wij behooren ze, volgens het voorbeeld der apostolische Kerk, te hebben.

Onze tegenwoordige diakenen behooren tot de eerste soort. Tot de tweede soort die mannen, welke wij, alleen ter onderscheiding, onder den naam diakoncn aandienen, en die in de Gemeente behooren te zijn.

Geen oogenblik aarzelen wij, met Calvijn te verklaren, dat deze beschouwing alleszins aannemelijk is.

Spreken wij dus van het diakonenanibt, dan zijn wij daarmede op de lijn door de H. S. aangewezen. Wij sluiten ons eenvoudig aan bij het voor beeld der apostolische Kerk, of om met Calvijn te spreken, wij handelen 7iaar de wijze der oiide Kerk. Wij weten dus dat de Hervormer, op onze vraag: is wat onze diakonen doen, eene ambtsve richting, zeker toestemmend zou antwoorden. I)

Jammer is het, dat de Hervorming op het punt van den dienst der barmhartigheid niet heeft door gewerkt. In de Luthersche Kerk kwam het diako naat geheel niet tot ontwikkeling, en in de Gere formeerde Kerk hebben mannen van naam de beginselen van het diakonaat volgens de H. S. wel duidelijk uiteengezet, maar aan de'toepassing heeft altijd veel ontbroken.

Dat het in de Gereformeerde Kerken niet geko men is tot twee soorten van diakenen is genoeg om te doen beamen, dateene reformatie, als Calvijn zoo juist teekende, niet tot uitvoering kwam. De indruk is gevestigd dat de opvatting van den dienst der barmhartigheid niet veelzijdig en niet diep gaand is geweest. In oudere en nieuwere leerstellige werken vindt het diakonaat slechts eene uiterst sobere behandeling.

Het convent van Wezel (1568) maakt een gunstige uitzondering. Dit convent nam het denkbeeld van Calvijn, twee soorten van diakenen, op, en achtte beide, voornamelijk voor de grootere steden, noodig. Op de eigenlijke Synoden kwam het denkbeeld echter niet tot rijpheid.

Het denkbeeld op zich zelf stond wel duidelijk voor den geest, en werd vaak besproken, maar tot verwezenlijking scheen het niet te kunnen komen. Licht zijn de tijdsomstandigheden en de veelvuldige bemoeiingen der Kerk in die zware tijden, daar de oorzaak van. 2)

Als dan nn, na eenige eeuwen, gestreefd wordt om die schoone beginselen tot hun recht te doen komen, is dat toch waarlijk niet te vroeg en is men er niet van af met te zeggen: het kerkelijk reglement, of, wilt ge, de Kerkorde, kent geen tweeërlei diakenen. Dwaalt men niet, als men in den waan verkeert dat het bestaande voor geene uitbreiding vatbaar en die uitbreidingonnoodig is?

Is er dan niet eene ontwikkeling onder den invloed des H. Geestes? Of is die ontwikkeling afgesloten geworden met het jaar zooveel?

Wat de heer Zegers hier omtrent Calvijn op merkt, is volkomen juist. Niet alleen in exegetische werken bepleit Calvijn het tweeledig diakonaat, maar hij voerde het ook metterdaad te Geneve in, gelijk uit de Ordonnances Ecclesiastiques blijkt.

Wanneer de heer Zegers zich echter op deze feiten beroept om daarmede te verdedigen, dat de „diakonen", d. w. z. de gewone krankenverple gers in de gestichten, voor hun liefdewerk „inge zegend" moeten worden, omdat ook zij een „ambtelijk karakter vertoonen", dan vergeet hij twee dingen.

Vooreerst, dat de krankenverplegende diakonen van Calvijn metterdaad ambtsdragers waren, gekozen en goedgekeurd door den Kerkeraad, terwijl deze nieuwerwetsche diakonen geen kerkelijke roeping bezitten, maar eenvoudig door een particuliere vereeniging zijn aangesteld.

Het ambt wortelt in de Kerk. Buiten de Kerk is er geen ambt.

En in de tweede plaats hebben de Gereformeerden nooit, zelfs niet bij de ambtsdragers, van een „inzegening" gesproken. Niets was meer in strijd met hun opvatting van de werking der genade Gods dan de voorstelling, alsof de handoplegging bij de bevestiging een soort sacra menteele genade medebracht. Daarom spraken ze van bevestigen in het ambt en waakten er tegen, dat deze confirmatie ooit lot superstitie zou getogen worden.

Het zal ons aangenaam zijn, wanneer het Nederlandsche Diakonaat ook op deze beide punten bij Calvijn ter schole wil gaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 mei 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 mei 1903

De Heraut | 4 Pagina's