Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Onze Verwachting heeft Prof. Biesterveld nogmaals duidelijk uiteengezet, waarom onze gereformeerde jongelingen zich bij den Gereformeerden Bond behooren aan te sluiten:

Het is in de wereld dikwerf noodig dezelfde dingen meermalen te zeggen. De meeste menschen zijn hardleersch, en velen luisteren niet bij den eersten keer, dat men zijne denkbeelden ontwikkelt. Dat geldt ook het doel van onze gereformeerde jongelingsvereenigingen. Zeker, met dank aan den Heere mag er op gewezen, dat wij vooruitgaan. Wij gaan vooruit in kracht van organisatie, en winnen ook veld in het midden der belijders van 'sHeeren Naam, die van gereformeerde confessie zijn. Als uit ondervinding kan schrijver dezes spreken, wanneer hij den toestand van ruim tien jaren geleden en nu vergelijkt. Hoe gering was de sympathie toen wij begonnen met de organisatie van de gereformeerde jongelingsvereenigingen. En wij mogen zeggen: de bond heeft genade gevonden ook in de oogen der menschen. Zijn bloei heeft krachtig bijgedragen tot de innerlijke verheffing van de vereenigingen, en menig vooroordeel doen wegvallen tegen het bestaan en het werken der vereenigingen zelf.

Toch zijn wij nog lang niet waar wij wezen moeten. Nog zoo menigeen, ook in onze eigen gereformeerde kringen, gevoelt weinig hart voor de jongelingsvereeniging in het algemeen — en anderen uit ons midden, die wel meeleven in dien arbeid, meenen toch het afzonderlijk bestaan \^n gereformeerde vereenigingen te moeten betreuren, en nog meer, dat die vereenigingen hebben gemeend in afzonderlijke organisatie te moeten samenwerken. Men schrijft dit toe aan drijven in het stuk der beginselen, splijtziekte en individualisme, en bejammert het. dat dus de kracht van de Christelijke actie wordt gebroken, omdat men niet langer samen optrekken kan.

Tegenover dit tweeërlei bezwaar moet onze actie doorgaan. En dan mag zij niet rusten, eer algemeen door ons gereformeerde volk het belang en de beteekenis van de jongelingsvereeniging wordt ingezien, en aan de andere zijde moeten wij blijven wachten tot alle gereformeerde jongelingen zich hebben losgemaakt van de jongelingsvereenigingen op algemeen Christelijk standpunt, en zich bij ons hebben aangesloten. Eer dit ideaal is bereikt, zullen wij nog wel herhaalde malen moeten zeggen wat reeds zoo dikwijls gezegd is.

Daarom heb ik vrijmoedigheid, om voor dezoo-

veelste maal nog eens hetstandpunt van onze gereforineerde vereenigingen uiteen te zetten.

Waarom konden wij niet blijven bij den algemeenen bond. Bedoelt ons optreden tegenover dien Bond onvriendelijk te zijn, en te verwerpen het goede door hem tot stand gebracht? In geenen deele.Maarde nood is ons opgelegd, omdat wij een geheel an dere voorstelling hebben van een jongelingsver eeniging, dan die bond koestert; en omdat wij meenen dat gereformeerde jongelingen ook in hun vereenigingsleven zich als zoodanig hebben te openbaren.

De opvatting van het karakter en de taak der jongelingsvereeniging, gelijk die bij allen, die bij het Wereld-comité zich aangesloten hebben, gevon den wordt, kan aldus omschreven: eenerzijds is de jongelingsvereeniging eene plaats van ontspanning en anderzijds is hare taak evangeliseerend op te treden, vooral onder jongelingen, die van de waarheid zijn afgeweken. Zelfs moet dat evangeliseeren zich verder uitstrekken dan tot de jongelingschap, en ook optreden in zondagsschoolarbeid, bijbel-en tractaatverspreiding, het or aniseeren van gezellige avonden, anti-kermisvergaderingen, enz.

Nu is al die arbeid roeping en plicht — maar niet voor jongelingen of jongelingsvereenigingen als ïoodanig. In den regel zullen jongelingen hiervoor zelfs niet geschikt zijn. Men meent vaak dat voor het zoogenaamde evangeliseeren slechts weinig kennis wordt vereischt, maar vergeet, dat kinderen te onderwijzen een hoogsi moeilijk werk is — en dat een jongeling te overtuigen van de dwaling zijn wegs, veel verstand, kennis en wijsheid vraagt. Daarom loopt, helaas, het evangeliseerendoor jeug digen meestal op een zeer oppervlakkig Methodisme uit, dat soms vruchten doat rijpen als een wonderboom zoo snel opgeschoten, maar ook even weinig diep en blijvend.

Wanneer een jongeling echter werkelijk gaven van God heeft ontvangen en lust om zoodanigen arbeid te verrichten, laat hij dan zoeken ot zijn kerkeraad hem in zulk werk kan en wil gebruiken; of, als deze zich met dien arbeid onder afgewekenen niet inlaat, zich aansluiten bij eene vereeniging, die bepaald voor zulke doeleinden is opgericht en daarvoor dient.

De jongelingsleeftijd wordt echter niet goed besteedt, als die zich hiervoor leent. Het is dan de tijd om de fundamenten des levens te verbreeden en te verdiepen, waarop later het kloeke gebouw te rijzen heeft. Wanneer een kind aan te zwaren arbeid gezet wordt, bij slechte voeding, dan zal het wel in een enkel jaar meer arbeid verrichten dan een ander kind, dat ter schole blijft gaan en goed WO dt gevoed. Maar het is geen arbeid op den duur. De kracht wordt gebroken eer die ten volle ontplooid is, en later is het veel minder bekwaam én lichamelijk én geestelijk, dan het kind dat zijn tijd van rijpen voor den arbeid moest afwachten, en intus schen flink werd voorbereid. Zoo ook op ons terrein Als de jongeling goed wordt geoefend, maar nog niet zijn kracht verbruikt in arbeid voor den rijpen leeftijd bestemd, zal hij straks als een flink, forsch gebouwd, stevig arbeider, tot zijn werk kun nen ingaan, wanneer de tijd daarvoor gekomen is.

Zij die de jongelingsvereeniging het liefst maken tot eene plaats van ontspanning, stellen de Amerikaansche en Engelsche vereenigingen als hun ideaal. Die vereenigingen, met g ootsche gebouwen, leeszalen, afdeelingen voor sport, cursussen in talen, boekhouden, stenographic enz., geven alles wat zoo menig j ngeling in de wereldsche kringen anders gaat zoeken : gezelligheid, afwisseling, uitspanning, en ook beroepsonderwijs.

Hoe echter hierdoor een groot kwaad van onzen tijd wordt bevorderd: onhuislijkheid, schijnt men niet in te zien, evenmin dat zoo de eischen aan het huis gesteld te zeer klimmen, en men zoo gewoonten aanwent, die men liefst niet later vol houden wil. Gezwegen van het feit, dat men hier zeer de grenslijnen uitwischt. Eenerzijds maakt men van de jonge ingsvereeniging een sociëteit, zij het een christeli ke, en anderzijds doet men het werk, waartoe de vakorganisaties geroepen zijn, met verwaarloozing van den arbeid, die aan de vereenigingen eigen moet zijn.

Tegenover deze opvatting staat nu ons ideaal. Een jongelingsvereeniging moet niet staan n ar te hooge dingen, maar tevreden zijn met hetgeen voor haar leven naar 's Heeren ordinantiën gegeven is. Geen werk doen, voor mannenschouder vaak nog te zwaar. Baar roeping is niet om het even gelie uit t e dragen in de wereld rondom ons, maar om er aan te arbeiden, dat hare leden steeds meer en beter gevormd worden voor de taak, die straks hen wacht in het leven. Allerlei werkt mee aan die vorming. School; gezin, kerk, de wrijving in het leven op werkplaats enz. En ook de jonge lingsvereeniging. Zij moet niet arbeiden in bepaald vakonderwijs, maar in datgene wat toerusten kan om straks als mensch Gods in de maatschappij, en ook als wel ontwikkeld lid in de kerk des Heeren op te treden. Wat her, laatste betreft door meerdere kennis te verbreiden onder haar leden over geschiedenis der kerk, der zending, der liturgie, en dieper inzicht in schrift en belijdenis, dan de catechisatie dit geven kan, die alleen be doelt de bereiding van de gedoopte lidmaten voor de eerste toelating lot het Avondmaal.

En wat het eerste betreft door kennis van de historie van eigen land te kweeken, inzicht te geven in de sociale en politieke verhoudingen, en wat dies meer zij.

Dat de vereenigingen hiervoor zich door ouderen hebben laten voor te lic ten, hetzij door voor drachten, met gelegenheid tot het doen van vragen, of door aanwijzing van boeken of leidraden voor de bespreking te vragen, behoeft geen betoog. Evenmin hoe daarnaast de eigen oefening zeker niet mag verwaarloosd. Dus geen jongeli gsver eeniging tot ontspanning slechts, met evangelisatie arbeid nog minder, geen sociëteit en geen vakvereeniging, geen bekeeringsinstituut, en geen leger des heils, maar eene vereeniging van jongelingen, die elkander, en dat onder goede leiding, zoeken te vormen voor de levenstaak.

En waarom dan gereformeerd? De algemeene bond formuleerde in het statuut van Parijs zijn standpunt aldus: jide christelijke jongelingsvereenigingen hebben ten doel jonge lieden te verzamelen, die Jezus als hunnen Heiland aanzien, naar den regel der Schrift hun leven begeeren in te richten en bereid zijn om, voor hun deel, aan de uitbreiding van het Rijk Gods te arbeiden. Geen verschil van meening, hoe zwaar het op zich zelf wege, mag, voorzoover het eene zaak betreft die niet met het eigenlijke doel der vereenigingszaak in betrekking staat, de broederlijke gemeenschap der vereenigingen onderling storen."

Met zulk een formule, die de bespreking van al »het kritieke ' uit de vereenigingen weert, kon men Lutherschen en Baptisten, Mennonieten en Methodisten, Arminianen en Ethischen, en naar men hoopte ook Gereformeerden in ééne Tcreeniging samenbrengen.

Maar is dit nu een standpunt voor ons gesteld ? Voor wie geen belijdenis heeft uitnemend. Maar voor hem die weet, dat juit w t het Aart va.n zi)n belijdenis raakt, niet mag aangeroerd, allerminst., Onze gereformeerde belijdenis beheerscht heel onze levens-en wereldbeschouwing. Het gaat er hier mee, als met de lagere school, gymnasium enn universiteit. Heeft men eenmaal het gereformeerde beginsel als zijn levensgedachte aanvaard, dan laat dat niet met rust, tot men doorziet hoe het gansch het leven beheerscht.

Welnu, als wij gereformeerd willen zijn én om het uitgangspunt: Gods souverein gezag eeren in alle dingen, én om het middel van kennen: Gods onfeilbaar Woord alleen, én om het doel: de glorie des Heeren in alle dingen, dan moeten wij dat ook aanvaarden voor ons vereenigingsleven. Het is zoo goed als onmogelijk om te handelen over onze his torie, de inrichting van staat en maatschappij (van het naastliggende: bijbelbespreking, kerk-en vaderlandsche geschiedenis, behandeling van belijdenis en liturgie nog gezwegen) zonder dat ons gerefor meerd zijn voor den dag komt. En daarom is het ook begonnen, om meer de kracht van ons belijden te verstaan en te beleven!

Dus ts de nood ons opgelegd eigen gereformeerde jongelingsvereenigingen te hebben, en mag geen jongeling wien het met zijne gereformeerde belijdenis ernst is, zich aan deze vereenigingen onttrekken en bij a dere vereenigingen zich aansluiten.

Nog menig woord ware te zeggen over het nut der bonds-organisatie om het doel te bereiken, dat onze vereenigingen hoe langs zoo meer aan het gestelde ide*al gaan beantwoorden. Ook hoe de ouderen geroepen zijn met al wat in hen is het streven onzer jongelingschap te bevorderen. Misschien dat ik later daarover nog eens schrijf.

Moge dit woord er nog toe dienen dat de vele jongelingen van gereformeerden huize, die in onze goede stad gevonden worden, en nog van meening zijn bij niet-gereformeerde vereenigingen te moeten blijven, inzien hoe zij de gereformeerde actie verlammen, en hoe het hunne roeping is zich bij onze vereenigingen aan te sluiten, en die met" al wat in hen is te steunen.

Dit is uitnemend gezegd.

Niet uit dwaze Principienreiterei, niet om alles met een Gereformeerd vernisje te overgieten, maar omdat ons Gereformeerd beginsel staat tegenover het Methodisme, omdat onze kostelijke belijdenis niet mag opzij geschoven voor een vaag „Christendom boven geloofsverdeeldheid", daarom moeten onze Gereformeerde jongelingen een eigen bond hebben.

En wie zijn Gereformeerde belijdenis liefheeft en alleen uit de beginselen van het Calvinisme leven wil, behoort niet in een algemeen christelijken bond, maar in een bond van zijn medebelijders plaats te nemen.

Dáár alleen kan het Gereformeerde karakter tot zijn zuivere uiting komen. Daar alleen kan de heerlijkheid van onze historie worden ver staan. En daar alleen kan de heilige geestdrift van het Soli Deo Gloria de bezielende macht van het leven onzer jongelingen worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juni 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juni 1903

De Heraut | 4 Pagina's