Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Uw naam worde geheiligd”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uw naam worde geheiligd”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij zeide tot hen: Wanneer gij bidt, zoo zegt: Onze Vader, die in de hemelen zijt; uw naam worde geheiligd; Uw koninkrijk kome; Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde. Luk. II : 2.

Wezenlijke kennisse van God is geen vrucht van geheugenwerk.

Ook de kennisse Gods wordt dan eerst wezenlijk, als ze haar uitgangspunt vindt in wat uw ziel innerlijk bespeurt en doorleeft. Alles moet hier uitgaan van een aanraking, die voor uw zielsbesef persoonlijk tusschen u en het Eeuwige Wezen plaats greep. Er is geen kennisse van het licht mogelijk voor wie blind geboren werd, en evenzoo is kennisse Gods in echten zin voor u ondenkbaar, zoolang uw ik in u het bestaan zelf van God niet ontwaard, niet ontdekt, en niet door werkingen, uit God uitgegaan, metterdaad gevoeld heeft. Gevoeld niet met uw tastzin, maar gevoeld in geestelijke oSmiddellijke gewaarwording, zoodat ge, niet op grond van redeneering en niet omdat anderen het u aanzeggen, maar rechtstreeks uit u zelf weet, dat God er is en dat God groot is.

Dit is het wat onze vaderen in den heldenstrijd des geloofs, dien ze doorworstelden, zoo telkens op den voorgiond plaatsten. En hoe kon dit anders bij mannen, die te midden van druk en benauwing eiken dag hun ziel in aanbidding voor de onzettende Majesteit des Heeren voelden wegzinken, en er daarom zoo sterk op stonden, dat er in den mensch door God zelven was ingeprent het Godsgevoel (sensus divinitatis), en dat in dit Godsgevoel het zaad van alle religie (semen religionis) school.

Maar toen de vervolging ophield en pays en-vreê in het heilig Sion wederkeerde, heeft men dien geestelijken, reeëlen achtergrond van alle waarachtige kennisse Gods bitterlijk verzaakt, en zich maar al te veel in het verstandswerk teruggetrokken.

Zoo verving afgetrokken, d, i, van den wezenlijken God afgetrokken kennisse, die kennisse die het eeuwige leven is. En noodzakelijk gevolg hiervan was, dat boekengeleerdheid de echte • vroomheid verdrong en dat de kerk in het bloed harer ziel verarmde.

De kerk stond hierin niet alleen. Dat teruggaan uit de werkelijkheid naar de papierenwereld van afgetrokken uitdenksels van het verstand, viel op elk hooger levensgebied waar te nemen.

Zelfs de kunst, en met haar de poëzie, werd ten leste door dit booze kwaad aangetast. Vormen, woorden, phrasen, rijmelarij en verzenmakerij in plaats van gouden taal uit de bron zelf van het leven opgeweld.

En toen kwam, gelijk niet anders kon, de even eenzijdige reactie er tegen. Nu niets dan gevoel, louter indrukken, enkel gewaarwordingen, altoos wisselende impressies. En als noodzakelijk gevolg hiervan omneveling van het bewustzijn, duistere innerlijke bespeuringen, onklaarheid in de gedachten en een bajert in de taal.

Zóó op dichterlijk en letterkundig gebied, en niet anders in de religie. Ook hier niets dan gewaarwordingen, sensaties, indrukken, die bij de ongeloovigen tot een terugval in het algodendom leidden, én de geloovigen verzinken deden in kranke mystiek.

Want men versta het wel, dit alles wordt op elk gebied, en zoo ook op het gebied der religie, beheerscht door machtige stroomingen in geheel het leven der menschheid.

Goed is het alleen, als de werking van het gevoel en van het verstand in het juiste evenwicht en in zuivere harmonie aan elkander aansluiten.

Maar juist dat duldt de zonde niet. Zij verbreekt gedurig het evenwicht, zij bant die harmonie. En dan komt er eerst een tijd, dat het verstand het gevoel doodt, en uit die periode komt een andere op, waarin het gevoel het verstand tot zwijgen doemt. En onder dit alles blijft het steeds de roeping, de heilige roeping der prediking, om helder eiken misstand in te zien, en altoos weer naar het evenwicht, en naar de zuivere harmonie te dringen.

Ook in deze Meditatiën reeks over de kennisse Gods is daarom eerst alzijdig de werking der verborgen gemeenschap uitgestald. Recht is wedervaren aan wat de verbeelding, aan wat de ingeving, aan wat de wilswerking, aan wat de liefde, aan wat de indruk dien we van de Natuur, van den Mensch, en tenslotte van den Christus opvangen, voor de echte kennisse Gods uitwerkt.

Eerst moest de werkelijkheid van Gods verborgen omgang voelbaar worden gemaakt, en dit ging daarom te gereeder, omdat onze eeuw het wel zoo wil, en deswege dit dringen op de realiteit der innerlijke gewaarwording in overeenstemming is met wat thans den toon aangeeft. Het dorre denkgeknutsel heeft ook op het gebied der religie ten slotte een ieder afgestooten. Men dorst naar wat grijpbaar, voelbaar, rechtstreeks te genieten geeft en heel onze persoonlijkheid doorademen kan.

Maar toch zou het een onvergeeflijke fout zijn, een fout die zich aanstonds zou wreken, zoo het hierbij bleef. De Schrift gedoogt dit niet, de kerk protesteert er tegen, en elk'kind van God vraagt naar meer.

Groot en verstrekkend is in de Schrift de beteekenis van den Naam, van den Naam des Heeren, en juist die naam onzes Gods roept ons uit den gevoelsstroom op naar hooger en klaarder bewustzijn.

Het gevoel is een gave Gods, maar de gave van het bewustzijn gaat als trek van het beeld Gods in ons nog verre boven het gevoel uit. Het gevoel kan niet anders dan de stof leveren, die het bewustzijn doordenkt, ordent en in klaren vorm omzet. Zelfs de plant is gevoelig, het gevoel in het dier is soms zelfs uiterst fijn, maar wat noch plant noch dier ontving, is dat heerlijk vermogen van het hooger bewustzijn, dat den mensch bekwaamt, om het al in zich op te nemen, te doorzien, te schatten in zijn beteekenis, te waardeeren en in het eigen denken af te spiegelen.

Dat bewustzijn maakt den mensch tot koning, want in het gevoel lijdt hij en ondergaat, maar in het bewustzijn handelt hij en heerscht.

Dat bewustzijn heeft allerlei vorm. Een anderen vorm voor de kunst. Een anderen vorm voor het zedelijk, en een anderen vorm voor het God vruchtig leven. Maar van alle deze vormen is het altoos eerst het bewustzijn, waarin de mensch zichzelven terugvindt, tot machtig handelen bekwaam wordt, en zich opheft tot de sferen van het eeuwige Woord.

Daarom is alle eenzijdig verzinken in de mystiek altoos geëindigd met ons te verlagen, en moet steeds weer de heilige oproeping van Christus' kerk uitgaan, om den heiligen schat onzer religie op te heffen tot de hoogte van ons bewustzijn.

De mystiek zonder meer is de duisternis, de chaos, het nachtelijk donker. In ons bewustzijn is het licht.

Dit licht nu wordt voor de kennisse Gods het eerst ontstoken door denNaam des Heeren,

Dit ontwaart ge zelf terstond, als ge, op de knieën voor den Eeuwige neergebogen, hem eerst alleen nog met den algemeenen klank van God toespreekt, en daarna overgaat in het Abba, Vader.

Wie rustig, met nadruk en intentie zijn God aansprekende, Hem noemt bij den Vademsaxd, en Hem noemt: Mijn lieve Vader, ontwaart terstond, hoe er in dien Naam een wereld van gedachten uit zijn hart vloeit, en hoe zijn God hem hierdoor uit het Hooge en Verhevene nader aan zijn innerlijk zielsleven komt.

De naam is wat ik iemand noem, en ik kan slechts noemen dien ik ken. Zoo hangt de naam onmiddellijk met het kennen van den persoon saam. De naam is de korte saamvatting in een enkel woord van wat in den persoon mij voorkomt. En al zijn onze menschelijke hamen afgesleten, zoodat ze niets meer uitdrukken, toch staat ook onder menschen iemand heel anders voor ons, als we zijn naam noemen hooren, dan dat hij als een onbekend persoon ons voorbijging.

En dit' nu is daarom reeds in nog veel hooger zin op onzen God van toepassing, omdat de Naam des Heeren de uitdrukking zelve van zijn Wezen is. Noem Hem met den verbonds naam van .Jehovah, met den patriarchalen naam God den Almachtige, noem Hem als kind uw Vader, of spreek den vollen naam uit van Vader, Zoon en Heiligen Geest in heilige Drieëenheid, altoos ligt in dien Naam het wezen uitgesproken, is die naam niet door u verzon nen, maar door God aan Zichzelven gegeven en u geopenbaard, en komt iu dien Naam u een saamgevatte kennisse van uw God toe, die u uw God naderbrengt, in uw bewustzijn indraagt, en Hem u verklaart.

Zonder Naam van het Eeuwige Wezen, dan vloeit religie en afgoderij in elkaar, dan loopt het alles uit op donker religieus besef, dan ontsluit zich de oceaan van het algodendom voor u, en gaat de persoonlijke kennis vanden persoonlijken God steeds meer voor u te loor.

Maar met den Naam des Heeren dan komt er onderscheiding, dan komt er tegenstelling tusschen valsche en echte religie, dan komt ge persoonlijk tegenover den persoonlijken Gjd te staan, en weet ge met wien ge te doen hebt.

Natuurlijk mits ge dien Naam niet in eenl zinloozen klank laat doodloopen. En ook dat' doet de zonde. Telkens het „Onze Vader" spreken als met een dooden term, zonder dat aan dien Vader en aan wat in dien Vadernaam ligt gedacht wordt. De vloek der gewoonte, die door het altoos herhalen ons geestelijk bewustzijn afstompt. Het vluchtig, onnadenkend, zinloos bezigen van de heilige klanken. En dat duurt tot ge in een ernstig oogenblik in u zei ven inkeert en nu diezelfde heilige namen in stille eerbiedenis, er uw ziel inleggend, herhaalt, en nu zelf verrast wordt door den rijkdom, die er in schittert.

En komt ge daar weer toe, dan is de Naam des Heeren een fakkel in uw bewustzijn ontstoken, en klaart ongemerkt en vanzelf het verborgen wezen van uw God uit de gevoelsdonkerheid voor u op. Ge staat dan als persoon tegenover en voor God, en zijn Naam verklaart u altoos zooveel van zijn wezen, als voor uw hart op dit oogenblik behoefte is.

Maar dan kan en mag ons denkend bewustzijn ook bij het stamelen van dien Naam niet blijven staan. Dan wordt die Naam de aanleiding om wat er in dien Naam ligt, in te denken, en zoover onzen God voor ons bewustzijn te verhelderen als de vang van ons bewustzijn gedoogt.

Niet ieder kan dit evenver. De opnemingskracht van het bewustzijn is bij den een zeer beperkt, bij den ander wonder groot. En reëel brengen we het nooit verder, dan dat ieder zoover in de kennisse Gods indringt, als de maat van zijn bewustzijn toelaat.

Maar wat nooit mag is, dat we naar de maat van ons bewustzijn wel in de dingen der wereld en wel in alle wetenschap zouden indringen, maar ten aanzien van den Naam des Heeren achter zouden blijven.

Gods naam moet geheiligd worden.

En alle onachtzaamheid aan den Naam des Heeren begaan, is met dat heiligen van den Naam onzes Gods in onverzoenlijken strijd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 oktober 1903

De Heraut | 4 Pagina's

„Uw naam worde geheiligd”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 oktober 1903

De Heraut | 4 Pagina's