Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zou mij naar aanleiding van uw stuk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zou mij naar aanleiding van uw stuk

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hooggeachte Redactie!

Zou mij naar aanleiding van uw stuk „Ker kelijke Opleiding" in no. 1342, wel een enkel woord toegestaan kunnen worden, dat wijzen wil op de eigenlijke oorzaak van den „storm", dien wij naar u zegt, „met gelatenheid" dragen moeten?

Die oorzaak ligt in het verschil van opleiding, regt me3, en in het verschil van beginsel dat in dezen langzamerhand openbaar werd. Of in 't kort gezegd: in de opleidingskwestie.

Mij dunkt evenwel, dat die kwestie op zich zelf het niet is, die ons. in keikelijk opzicht zoo beroert. Daarvoor ligt die quaestie te veel in den omtrek vaa hetgeen het leven der Kerken ii.

Neen, daar zit iets anders achter, hetwelk die quaestie voorop schuift. Dat andere, dat daar achter zit, is „het Beding", waarop in 1892 de Veieeniging der Kerken tot stand kwam. Of hakt dat beding den knoop niet eenvoudig maar dóór! En biedt dat beding zoodoende niet een oplossing van de in de Kerken bestaande opleidingsquaesie, die geen oplossing is, en die erger is dan de kwaal, een oplossing, waarmede wij kerkelijk aan het worstelen zijn en ar.n liet worstelen zullen blijven, tot, ja tot . . . wij van die oplossing weder bevrijd worden!

Immers met het oordeel van de Christ. Geref. Synode, dat moest gehandhaafd worden „het beginsel, dat de Kerk geroepen is eene eigen inrichting tot opleiding" te hebben", nam ook de Voorl. Synode der Nederd. Geref. Kerken „genoegen", en legde zich alzoo daarbij neer, hetgeen wel niet beduidt een omhelzen uit innige overtuiging, maar hetgeen toch beteekent een inruimen van het terrein voor het beginsel der kerkelijke opleiding, in een woord: een zich in dezen eenvoudig overgeven.

Niet de Kerken uit de Afscheiding hun eigen school, die zij altijd gehad hadden, en de andere Kerken óók hun eigen, niet-kerkelijke opleiding, waarmede zij opgegroeid waren, maar door al de Kerken in hun Synode aanvaard de kerkelijke opleiding! En wel werd in de bepalingen der kerkelijke Vereeniging nog iets ten gunste van de theologische faculteit opgenomen. Doch behalve dat die bepalingen inzake de faculteit, naar hun inJtoud reeds alle absoluut karakter missen, dienden die bepalingen ook slechts cm de op de voorafgaand bedingen lustende Vereeniging nader te regelen. Niet die bepalingen dus, maar de vooraf aangenomen bedingen hailden voor de kerkelijke Vereeniging het eigenlijk grondleggend karakter. En al ware er dus ook in deze bepalingen iets, dat de strengheid van „het" beding matigde, toch moest wel het beginsel dat in den grondslag aanvaard werd, alles wat daartegen later eenigszins mocht ingaan, op den duur op zijde dringen, zelfs al was het in „nadere bepalingen" gecodificeerd.

In ; .het beding" hebben de aanhangers der niet-k rkelijke opleiding zich op kerkelijk terrein, in bt Bsel aan handen en voeten gebonden, overge iven aan het beginsel der kerkelijke opleidin' 1 Want dat de kerken tevens op zich genomen hebben er geen captie op te zullen makea. ais een aanstaand predikant van nietkeikeiijke opleiding gebruik heeft gemaakt, dit doet niet te niet, dat alle en elk der kerken door haar Synode metterdaad aanvaard heeft , , het beginsel, dat de kerk geroepen is een eigen inrichting te hebben". Het belang nu van de eigen inrichting staat het houden van óók nog een niet-kerkelijke inrichting in den weg. Ook drijft het eene beginsel het andere uit.

En o wee! waar de voorstanders van de kerkelijke opleiding zich dit hun kerkelijk vastgesteld recht meer en meer bewust worden! Daar zal aan het beginsel der niet-kerkelijke opleiding geen rust gegund worden, zoolang het nog éénig terrein, hoe klein ook, bezet houdt, dat naar de konsekwensie van den in 1891/92 gelegden grondslag toekomt aan de kerkelijke opleiding! En dit nu niet, omdat die mannen zoo hard en wreed zouden zijn uit zich zelf. Dat niet! Hier is slechts sprake van recht. Recht moet er geschieden, en het recht moet doorgaan. En weerstaat gij het, zoo maakt gij u aan contract breuk schuldig! En wat hebt ge hier nu nog te zeggen ? Immers niet één der Kerken, die niet, naar zuiver kerkrecht gerekend, door de Synode henen, „genoegen" genomen heeft met het oordeel der Chr. Geref. Synode, dat moet gehandhaafd worden „het beginsel", dat de Kerk „geroepen" is „een eigen inrichting" voor opleiding te houden! En op het afleggen van die belofte, op het uitspreken van dat broederwoord hebben de broeders der Chr. Geref. Synode in de vereeniging toegestemd. Zoo werd de vereeniging aanvaard. En op dat woord werd ze gesloten. En nu komen de broeders, die de kerkelijke opleiding liefhebben, slechts om hun recht. „De Wachter" komt en vraagt om het recht, dat eenmaal werd ingesteld! Dat is de „storm", die al meer en meer opsteekt! Want inplaats dat de Theologische School gekoesterd werd, heeft men haar in gevaar, in toenemend gevaar, gezien!

Waarlijk, moet ge niet zeggen, dat de tegenwoordige strijd dien wij doormaken, volstrekt niet zoo vreemd of raadselachtig is ? Die strijd was te voorzien, die strijd moest komen en zal komen, en zal doorwoeden. Want het éene beginsel van opleiding komt om zijn bedongen alleenheerschappij, en het andere beginsel hc udt krampachtig vast wat het met alle moeite nog kan vasthouden.

Maar dat gaat op den duur niet zoo. Dit is een onhoudbare toestand. Maar aan wiende schuld ? Aan „het Bedmg" ? Achting en liefde voor hooggeachte broeders, die het gesteld en aanvaard hebben, doen mij huiveren van te zeggen, dat bij hen de schuld ligt." Maar toch, er heeft wel wat veel onnadenkendheid geheerscht op dat punt in dien tijd, èn bij degenen die het stelden èn bij hen die het aanvaardden.

Nu, het was de drang naar eenheid die in dezen niet al te scherp deed proeven. En het zal, hopen wij, ook weder die onsterfelijke drang naar eenheid zijn tusschen hen die, geestelijk genomen, uit één bloed zijn, die den daar liggenden hinderpaal nog zal doen overwinnen. Deze eenheid, deze drang des Geestes naar eenheid, ten minste kan alleen den hinderpaal doen overwinnen.

En wat moet er dan geschieden ? Wat anders, dan wegruiming van datgene, dat de Kerken op boven beschreven wijze in vijandige houding tegenover elkander stelt, en dit in een zaak die wel den gelegden grondslag, maar niet den natuurlijken grondslag van het kerkelijk samenleven raakt! Indien er erkend wordt, dat in 1892 een fout heeft plaats gevonden voor het aangezicht des Heeren, in de zoo teedere en hooge zaak der kerkelijke eenheid, een fout, waardoor, zoolang ze gehandhaafd blijft, het gebouw niet recht gezet kan worden, zoo moet ridderlijk, om der Kerken en om des Heeren wil, op deze fout teruggekomen worden. Dat is geen oneer. Het is wel oneer om in een fout te volharden. En het is noodig, het geldt het wedergeven aan de Kerken van hun vrijheid in de zaak der opleiding. Eenheid moet er bestaan in de zaak der belijdenis en in de regelen der kerkinrichting en beginselen der liturgie. Wie verdere eenheid zoekt, en wil handhaven, legt de ware eenheid struikelblokken in den weg.

Wat wel de ware en koninklijke wijze van handelen zou zijn in dezen? Wat anders, dan dat de Kerken, die zich al meer zoo verstrikt en gevangen zien in de banden van „het Beding", openlijk optreden, en tot de andere Kerken dit uitspreken:

Geliefde broeders ! Met „het Beding" kunnen wij niet goed meer voort. Het spijt ons, dat wij dit in 1891/92 uit uwe handen aanvaard hebben. De drang naar de eenheid der Kerk die ons verteerde, ' deed ons op zijn karakter niet genoegzaam htten. Maar wij zien nu dat de strekking lijnrecht ingaat tegen de overtuiging die ter zake van de opleiding tot dienaren des Woords, in ons woont. Wij smeekend: geef ons ons woord in zake dat beding terug. Vergeef het ons, zoo wij aan dat woord hier of daar soms ontrouw waren. Maar wil van nu voortaan, nu ook gij ziet wat dat beding voor de Kerken ten gevolge heeft, toestemmen in een eenheid der Kerken, die louter tot beding heeft: de eenheid in belijdenis en kerkinrichting. En laat in de zaak der opleiding alle en een iedere Kerk toch vrijelijk wandelen naar het licht, dat zij tot nu toe in dezen heeft. Opdat er bij eenheid een ongekrenkte vrijheid kome, en het leven der arme Kerken Christi in ons dierbaar vaderland niet langer zoo ter neergedrukt worde! — Met deze leggen wij, hartelijk geliefde broeders, de zaak der Ketke Gods in ons land aan uwe voeten neder! Ontferm u over haar, en over ons ! En laat vrijheid gezien worden in het land in onze Kerken, en het kerkelijk leven vrijelijk kunnen uitbotten, tot zulk een eenheid, die waarachtig is.

Hoe wij toch zullen kunnen verlost worden, zonder dat het komt tot opheffing van het Beding, waaruit_ de „storm" gedurig gevoed wordt, weten wij niet. Of de Kerken van nietkerkelijke overtuiging in zake opleiding, moesten in deze gansch veranderen! Doch dit is zeker niet zoo lichtelijk te verwachten. Maar indien dit dan niet gebeurt, wat hebben wij dan te wachten? ? ? Een breken en scheuren van hetgeen niet bijeen kan blijven! Een breken en scheuren van hetgeen volgens den grondslag, zóöals die voor onze kerkelijke eenheid gelegd werd, kerkelijk niet bijeen behoort. Dat is de vrucht, dat is het gevolg van een grondslag, die niet gezond, die niet zuiver is!

Of is het nog niet de tijd om zoo te spreken? Moet misschien eerst het kwaad nog verder doorwerken en verwoesten, vóórdat het in zijn oorsprong en wezen duidelijk genoemd en aangewezen wordt, en weggevaagd worden de nevelen die in dit opzicht bijna overal hangen ! Om licht roept de toestand. En dan kan er gehandeld. Och, help het ontsteken, voor het al erger wordt! Laat de breuk wèl doorzien worden; en laten wij ons in de breuk stellen, en sterk roepen tot onzen God; — óf hij ons verhooren mocht! Hij zal ons verhooren, wanneer wij niet meer de breuk waar zij zit, erbergen, maar ze bekend maken, en den weg pgaan tot heeling!

De Geest zelf werke, die Zions kinderen ge illig maakt op den dag Zijner heirkracht!

Ontvang, hooggeachte Redactie, mijn be eefden dank voor de plaatsing.

Met broedergroet ! A. M. DIERMANSE,

Een voorstander der kerkelijke opleiding, maar niet van „het Beding".

Den Haag, 26 Sept. 1903.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Zou mij naar aanleiding van uw stuk

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1903

De Heraut | 4 Pagina's