Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Prof. Lindeboom.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prof. Lindeboom.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Aan de Redactie van „De Heraut".

BIJBELSCHE THEOLOGIE, of NIET - BIJBELSCHE THEOLOGIE ?

Geachte Redactie!

Onze critiek op 'de stellingen van Prof. Lindeboom lokte het volgend antwoord uit:

In uw art. Bijbelsche Theologie, 18 Oct, waarin gij mijne stellingen over Dogmatiek en Exegese — opgenomen in uw No. van 4 Oct. — bespreekt, ? egt gij o.a.: „Eerst de nadere toelichting bij de stellingen gegeven, zou dan ook klaarheid kunnen geven omtrent hetgeen de referent eigenlijk bedoelde." Die nadere toelichting zult ge, hoop ik, eerlang kunnen lezen, 't Is mijn voornemen, volgens het verzoek der Conferentie, het referaat het licht te doen zien, en wel in de eerste No.'s van den nieuwen jaargang van het „Bijblad van het Maandblad. „Wat zegt de Schrift ? " en in dat Maandblad breeder en dieper in te gaan op dat onderwerp, aan de hand van die stellingen, 't Zal u dan duidelijk blijken, wat ik u nu al vast verzeker, dat uw artikel op misverstand berust, en dat ik al wat gij uit enkele woorden van die stellingen afleidt, afwijzen moet en voor uwe rekening laten.

Aan 't eind van uw artikel zijt gij van een spreken onder voorbehoud: „zoo krijgt het al den schijn...." reeds voortgeschreden tot de triumphantelijke verzekering: „Daarmede werd de spijker op den kop getikt" Waarmede? Met de, door u „niet onsnedig" geprezen, opmerking van een der aanwezigen „dat op zijn (mijn) standpunt geen sprake kon zijn van Dogmatiek, maar alleen van Bijbelsche Theologie." Nu vergunne u mij te zeggen, dat die opmerking — welke gij ook niet geheel juist releveert: zie het verslag — inderdaad niet „snedig", en ook niet snugger, was. 'k Heb daarop geantwoord, dat ik er niet tegen heb als men den naam Bijbelsche Theologie wil geven aan een Dogmatiek die geheel overeenkomstig de H. Schrift is, maar dat het uit het referaat duidelijk genoeg is, dat ik volstrekt niet, wat men gewoon is „Bijbelsche Theologie" te noemen, in de plaats wil stellen van de Dogmatiek. De vraag, bo? en dit woord van verweer geplaatst, heb ik opzettelijk zóó geformuleerd, opdat het voor u en ieder lezer helder zij, wat ik bedoel. Wilt gij een niet-Bijbelsche Theologie? Immers neen. Welnu, dan zijn we het in beginsel eens: geheel de Theologie, en dus vooraan de Dogmatiek, moet Bijbelsch zijn, moet in alles overeenkomen met het Woord van God. Geheel de Theologie, en vooraan de Dogmatiek, moet door de Kerken voortdurend worden getoetst aan de H. Schrift. Zoo als wij in Art. 7 Ger. Bel. belijden. Of zoudt gij de stelling aandurven, dat de Dogmatiek „in de wijze van voorstelling en in de taal" van de Schrift m.ag afwijkenl Gij laadt dien schijn op u; maar als Gereformeerd belijder kan dat uw bedoeling niet zijn.

Dat de Gereformeerde Dogmatiek de leer der waarheid heeft voor te stellen vanuit het standpunt der Gereformeerde Belijdenisgeschriften, spreekt immers van zelf. Daartegen strijdt echter niet, dat de Heilige Schrift de bron, de eenige kenbron, de eenige regel, de eenige richter, der Dogmatiek is. Geen Eelijdenis die dat zoo helder en krachtig uitspreekt, als juist onze Gereformeerde Belijdenis. Dat nu komt niet alleen in het referaat, maar ook in de stellingen duidelijk uit. Wat kan „de waarheid der Schrift in de gemeenschap der heiligen belijden". (Stelling 5) anders beteekenen dan „volgens de Belijdenis van die heilige gemeenschap? " Voeg daarbij, dat de kerken den arbeid van Exegese en Dogmatiek „zonder ophouden moeten toetsen aan de Heilige Schrift, de Belijdenis der kerk tot leiddraad dienende" stelling 7, plus de verwijzing naar de Formulieren van onderteekening en bevestiging van dienaren des Woords en der ouderlingen, en profess theol. Me dunkt, voor iemand die onbevooroordeeld kan lezen, zijn die „bewoordingen" ganschelijk niet „vaag."

Gij zegt hetzelfde als ik, door toe te stemmen, „dat het systeem, d. w. z. de onderlinge samenhang dezer dogmata 'is door God zelf vastgesteld en kan door ons slechts worden nagedacht." Houd dat vast; dan kunnen wij verder redeneeren. Misschien stemt gij mij dan eerlang ook toe, dat het goed is, te onderzoeken, of de Gereformeerde Dogmatiek van den lateren tijd in alles dit voldoende doet uitkomen. Gij beweert: „de strijd loopt hierover, of dit systeem als zoodanig in de Schrift zelf ons met zoo vele woorden is geopenbaard." Daarin zijn twee zaken te onderscheiden: a. of dit systeem in de Schrift zelf is geopenbaard? Daarop Zeg ik: ja, zeker; waaruit anders dan uit de Schrift weet gij, dat en hoe God zelf „den onderlingen samenhang dezer dogmata heeft vastgesteld? " b. Of het „met zoo vele woorden" is geopenbaard in de Schrift ? Dat nu heb ik niét gezegd. Door zulk een bepaling en bij te voegen, maakt gij van die stelling een caricatuur. Lezen wat er staat, en daarnaar spreken en oordeelen, dat is en blijft, immers ook naar uw oordeel, het a b c van alle hermeneutiek en txegese, van alle critiek en discussie. Wees zoo goed, u ook jegens mij stipt daaraan te houden.

Over „met zoo vele woorden" kan dan tusschen ons geen strijd zijn. Ook beweer ik niet: dat alle terminologie, die niet rechtstreeks aan de Schrift zelve is ontleend, moet worden afgekeurd; " hoe komt ge er toch aan, zoo iets op mijn naam te stellen en te herauten? Ik weet zeer wel, dat er dogmatische termen zijn, die niet zóó in de Schrift voorkomen en nochtans goed zijn, en door het gebruik zelfs onmisbaar geworden; dat dit echter niet van alle z.g. dogmatische terminologie kan gezegd worden, weet gij ook wel. In het referaat en in het debat kwam ik op — en daartegen zal ik D. V. steeds luider getuigen — tegen het gebruik van Schriftwoorden en termen in een anderen zin dan ze in de Schrift hebben. In dat verband sprak ik ook van „eeuwige rechtvaardigmaking". De Schrift spreekt van rechtvaardigmaking, maar nergens voegt zij rechtvaardigmaken en eeuwig samen. Ook tegen hen die daarop antwoorden: ja, maar met „eeuwige recht vaardigmaking" bedoelen wij: de rechtvaardigmaking in Gods besluit — zeg ik: gij spreekt anders dan de Schrift; de schepping b. v. behoort ook tot den inhoiid van Gods besluit, en nochtans zoudt gij niemand toestaan, te spreken van „de eeuwige schepping", 't Komt niemand toe, de taal der H. S. te verbasteren, of te verbeteren. Gods wet verbiedt het „verkeeren" van een woord des menschen, en verbiedt het krenken van tittel of jota der woorden Gods. De Schrift spreekt ook van de roeping, uitgaande tot de dooden, tot alle creaturen; ieder die leert, dat het Evangelie niets met de dooden van doen heeft, dat de bediening des Woords alleen voor de reeds levend gemaakten tot zegen kan zijn, om hen tot bekeering te brengen enz., wijkt af van de taal der Schrift, en leert ook zakelijk anders dan de Schrift. Dat mag in een Gereformeerde Kerk niet stilzwijgend worden aangehoord en aangezien.

Gij beschuldigt mij van „insinueeren", omdat ik opkwam tegen de leering, dat dooden niet moeten worden geroepen tot geloof en bekeering, omdat dooden niet kunnen hooren enz. Hoe is het mogelijk ? Weet gij alleen dan niet, dat in en buiten menige gemeente geklaagd wordt, dat de bedienaar des Woords alleen tot wedergeborenen zich richt, en hoe dat nietprediken van den weg der zaligheid aan nog onwedergeboren bondelingen, verband houdi met de leer van veronderstelde wedergeboorte bij den Doop, of eeuwige rechtvaardigmaking, enz.? Eilieve, waarom mag daarover niet ge sproken worden in een samenkomst van broederen? Dat ik ook kerkelijke behandeling van de leerverschillen, „die heden ten dage de eenheid van de Gemeenten krenke» en bedreigen, " gewenscht, ja, noodig acht, kunt gij in de 8ste stelling lezen, 'k Vrees echter, dat de herinne ring aan de Gen. Synode van 1896 menigeen die deze overtuiging deelt, huiverig maakt voor een nieuwe poging om bezwaren tegen de leering en leer van dezen of genen in kerkelijke behandeling te brengen. Wat gij nu daarover zegt, geeft eenige hoop dat Be Heraut, in casu, in 1905 een an dere houding zal aannemen dan in 1896. Om u te doen zien, dat ik niet „insinueerde", toen ik sprak van opofferen aan het systeem, van duidelijke uitspraken der Schrift, zooals: dat wij doode zondaren moeten roepen tot geloof en bekeering, wil ik u wel eenige lectuur aanwijzen; leest dan o. m. het verslag van de C. P. Conf. in 1900, en de daarna geschreven art. van Dr. H. Bavinck, in De Bazuin, get. Roeping en Wedergeboorte, ook afzonderlijk uitgegeven ; de laatste jaargangen van De Vrije Kerk; mijn „Bewaar het pand u toebetrouwd"; het nog niet behandeld, veel min weerlegd, bezwaarschrift van Bedum, Ook Kerkbodens kunnen u dienen; niet het minst de loopende jaargang van de Gron., de Friesche en de Geld. kerkbode. En, wilt gij dichter bij huis aan 't onderzoeken, lees dan No. 949 van De Heraut.

Hebt gij de Geld. kerkbode van Zaterdag j.l. gelezen ? Wat dunkt u dan van deze regelen: „Dat de wedergeboorte tot stand gebracht wordt door den Heiligen Geest, door middel van het geschreven Woord, d. i. door de heilige Schrif.en (gelezen of gepredikt) kunnen wij onmogelijk aannemen.... Op den dooden zondaar kan dat levende Woord geen werking doen ..." Is dat nu overeenkomstig, óf tegen de duidelijke uitspraken der Schrift en der Belijdenisschriften ? Verder zegt de schrijver : „Het gaat in zekeren zin altijd door het Woord; maar met onderscheiding. In dé verkiezing, door het Woord der welbehagens; in de wedergeboorte, d.)or het scheppings-en machtwoord Gods; in de roeping en in het komen tot geloof en bekeering, nooit zonder het geschreven Woord."

Bewijs uit de Schrift 1 Zie, de red. verklaart, dat niet te kunnen geven, geen enkelen tekst"; maar hij komt er toe door „de ware logica", het „geheiligd denken"... „Dan is het het geheiligd denken, punt van uitgang nemende in hetgeen geopenbaard is; verder denkt en redeneert die, onder de leiding der H. Geestes; zij bouwt op de fundamenten door God zelf gelegd; en zoo wordt opgebouwd dat geheel systeem der Goddelijke waarheid, die uitmaakt den troost in het leven en de zaligheid in het .sterven.

Zoo wordt het eene logische, d. i. redelijke godsdienst"

En zóo — zou ik zeggen — wordt de Schrift en de Gemeente Gods overgeleverd aan het subjectivisme van ieder die beweert, door „geheiligd denken" tezijn gekomen tot zijn systeem. In plaats dat uit de Schrift „de samenhang der dogmata" wordt opgespoord, „inzonderheid lettende — zie stelling 3 — op het organisch karakter der H. Schrift enxle beteekenis van elk lid en elke verbinding der leden in het lichaam des Woords" — dient dan de Schrift den dogmaticus om „punt van uitgang te nemen in hetgeen geopenbaard is"; en vandaaruit denkt en redeneert zoo'n „geheiligd" denker en dogmaticus al verder en verder, en zóo maakt hij zijn systeem. Oordeelt ook gij niet, dat het subjectivisme het grootste gevaar is voor theologie en kerk; houdt gij zulk een „logisch" subjectivisme minder gevaarlijk dan het subjec tivisme der mystieken c. a. ? Met zulk een „punt van uitgang" en „geheiligd denken" kan men zeer vèr weg dwalen; o. a. zal geen „Ethische" er legen kunnen hebben.

{Slot volgt.)

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Prof. Lindeboom.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 november 1903

De Heraut | 4 Pagina's